• No results found

Inkomen der Kroon

In document Nederland en Nederlandsch-Indië. (pagina 21-26)

G e s c h i e d e n i s d e r k r o o n d o m e i n e n . Alvorens met het inkomen der kroon te beginnen, geven wij een kort overzicht der domeinen.

Gedurende den tachtigjarigen oorlog behoorde het Huis Nassau tot de njksten van Europa. Zijn vorsten offerden vele goederen op, waardoor de aanhankelijkheid van het land grooter werd. Stadhouder Willem lil

verwierf door zijn huwelijk een aanzienlijk vermogen. Willem IV vermeerderde het belangrijk, zoodat Willem V -^ f 1.400.000 uit eigen inkomsten genoot. Na de komst der Franschen in 1 / 9 5 werden alle domeinen van het Huis Oranje Nassau verbeurd verklaard Alle roerende goederen gingen naar Parijs, de onroerende werden bij tractaat van 16 Mei I 795 aan de Bataafsche Republiek gegeven als staats domeinen. De zuivere opbrengst bedroeg toen ƒ 600.000 per jaar. In

1814 kreeg de Souvereine Vorst naast een civiele lijst van ƒ 1 . 5 0 0 000 de bepaling, dat hij nu voor vijf ton mocht trekken uit domeingoed;

't geen hem als pîtnmonieël goed werd toegekend Dit laatste zou bij de wet geschieden. In 1815 werd de civiele lijst ƒ 2 . 4 0 0 . 0 0 0 en kwam weer de bepaling voor het toekennen van patnmomeël goed, maar —alleen Koning Willem I zou dit recht krijgen, niet zijn opvolgers.

Deze wet nu kwam tot stand in 1822 en wel den 26 Augustus (hierop slaat art, 24 Gw.) en dus was een zeker domein, dat vijf ton opbracht nu weer patrimonieël goed. Willem I nu gaf deze goederen als grond-kapitaal voor eene credietinstelling aan de maatschappij voor Volksvlijt te Brussel, hetgeen eigenlijk met mocht ; immers patnmomeël goed is onvervreemdbaar. Bij tractaat van 1842 met België kwamen deze goederen, voor zoover zij in Noord-Nederland waren gelegen aan den Koning terug. Willem II gaf ze in 1848 (Zie weer art 24 G w ) aan den staat als Kroondomein, zoodat zij niet meer vervreemd kunnen worden. De opbrengst dier domeinen beloopt thans zb ƒ 500.000 en komt uitsluitend ten bate van den drager der Kroon.

K o n i n k l i j k i n k o m e n . H e t inkomen der kroon is zoowel in de grondwet (art 2 4 ) , als bij wet geregeld Volgens de constitutie maakt de Koning aanspraak op de opbrengst der kroondomeinen; deze bedraagt ongeveer ƒ 5 0 0 . 0 0 0 per jaar.

Bij iedere troonsbeklimming wordt voorts bij wet geregeld, hoe groot het jaarlijksch inkomen van den vorst zal zijn. Dit bedrag is voor Wilhelmina op ƒ 6 0 0 . 0 0 0 gesteld (wet van 1891) en men noemt het de civiele lijst. Voorts ontvangt hij voor het onderhoud van de zomer- en winterverbhjven Den Haag, Amsterdam en 't Loo, jaarlijks ƒ 5 0 . 0 0 0 . Eindelijk behoeft de Koning geen „personeele lasten" te betalen. Hieronder heeft men te verstaan de personeele belasting en alle verdere directe belastingen, met uitzondering van de grondbelasting, die een zakelijke belasting is. Geen verdere vrijdom van eenige belasting wordt verder door Hem genoten.

I n k o m e n d e r k o n i n k l i j k e f a m i l i e . De Koningin-weduwe ontvangt gedurende haren weduwelijken staat jaarlijks/ 1 5 0 . 0 0 0 . Dit geldt dus thans voor de Koningin-moeder Emma.

De Prins van Oranje, d.i. de oudste van 's Konings zonen of verdere mannelijke nakomelingen, die de vermoedelijke erfgenaam

der Kroon is, ontvangt, mits hij achttien jaar is, een jaariijksch inkomen van ƒ 1 0 0 . 0 0 0 . Huwt hij met wettelijke toestem-ming, dan bedraagt die som ƒ 2 0 0 . 0 0 0 . Voor hem gelden verder dezelfde bepalingen als voor den Koning omtrent belastingvrijdom. De grondwet noemt den Prins van Oranje 's Konings eersten onderdaan, waarmee zij te kennen wil geven, dat hij als ieder burger aan elke wet onderworpen is.

Prins Hendrik, gemaal van onze Koningin die den titel van Prins der Nederlanden met het praedicaat: Zijne Koninklijke Hoogheid voert (wet van 6 Februari 1901), zal volgens de wet van 14 Januari 1901 als eventueel weduwnaar een jaariijksch inkomen genieten van ƒ 1 5 0 . 0 0 0 , mits hij Nederlander blijft..

De grondwet bepaalt nog niets omtrent Prinses Juliana.

Bij Koninklijk Besluit van 3 0 December 1908 is haar de titel verleend van Prinses van Oranje Nassau, Hertogin van Mecklenburg, waardoor het stamhuis Oranje Nassau na den dood van Koningin Wilhelmina blijft voortbestaan.

C. Voogdij.

R e g e l i n g . De Koning is meerderjarig, als hij den achttien-jarigen leeftijd heeft bereikt ; de Prins van Oranje ook, mits hij regent wordt.

A l s de Koning minderjarig is, wordt er nog bij het leven van den (ouden) Koning een wet gemaakt. En als dit niet gebeurd is, worden de naaste bloedverwanten over de voogdij-regeling gehoord. Deze wet, die behalve de voogdij zelve ook de benoeming der voogden inhoudt, komt in vereenigde vergadering tot stand en heet voogdijwet. Voor Prinses Juliana is een dergelijke wet tot stand gekomen op 2 April 1909, waarvan de hoofdinhoud is:

1 " Prins Hendrik zal eventueel voogd worden.

S

4 Nederlanders, door de Koningin benoemd, Vice-president en 1 lid van den Raad van State, President uit 9 leden bestaat, te j van de Algemeene Rekenkamer, weten : / President en Procureur-generaal bij

\ den Hoogen Raad.

D e v e r p l i c h t i n g e n d e r v o o g d e n . Alvorens zij de voogdij aanvaarden, moeten zij in eene vereenigde vergadering der Staten-Generaal een eed van trouw aan den Koning afleggen en zweren, dat zij zich er bijzonder op zullen toe-leggen, den Koning gehechtheid aan de grondwet en liefde voor Zijn volk in te boezemen, (art. 34 Gw.)

D. Regentschap.

O n s staatsiecht kent twee gevallen van regentschap :

1 ° Wanneer de Koning minderjarig is, (Denk aan Wilhemina tusschen de jaren 1890 en 1 8 9 8 . ) Er behoort dan eene wet gemaakt te worden, waarin ook de opvolging in het regentschap staat. Z I J regelt de opvolging tot de meerder-jarigheid des Konings toe. Over het ontwerp dier wet beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in vereenigde vergadering. De wet moet gemaakt zijn bij het leven des Konings. Z o o is dan ook reeds in het regentschap voor de minderjarigheid van Prinses Juliana voorzien, ingeval onze Koningin mocht overlijden. De wet van 2 April 1 9 0 9 houdt in, dat H . M . de Koningin moeder, Emma, regentes zal zijn en opvolger : Prins Hendrik. Men noemt deze wet de Regentswet.

2° Wanneer de Koning buiten staat geraakt de regeering waar te nemen. Er zijn dan heel wat formaliteiten te vervullen : a. D e ministers, zulks vermoedende, komen in den ministerraad

bijeen.

b. Van hunne bevinding geven zij kennis aan den Raad van State.

c. Deze brengt op uitnoodiging der ministers binnen een be-paalden tijd advies uit.

d. Blijven de ministers na inzage van dat advies dezelfde meening toegedaan, dan worden de Staten-Generaal in vereenigde vergadering opgeroepen.

e. Is die vergadering het oordeel van de ministers toegedaan, dan verklaren zij bij besluit het „buiten staat zijn".

ƒ. D e Prins van Oranje is dan, mits hij achttien jaar is, van rechtswege regent.

g. Ontbreekt deze, of heeft hij den achttienjarigen leeftijd nog

niet bereikt, dan neemt de Raad van State het koninklijk gezag waar en deze moet binnen één maand het ontwerp voor een regentswet indienen.

Heeft het „buiten staat zijn" opgehouden te bestaan, dan komt er weer een „besluit" van de Staten-Generaal in vereenigde* vergadering. Dit besluit en dat onder e wordt door den voorzitter afgekondigd en treedt dadelijk in werking. H e t voorstel tot het nemen van het besluit om den toestand van

„buiten staat" te doen ophouden kan uitgaan van den regent of van twintig leden der Staten-Generaal. Ingeval de regent buiten staat geraakt, gelden al de voorschriften, hierboven opgesomd.

Koning Willem III is twee keer buiten staat verklaard, nl.

3 April 1 8 8 . ; en 2 9 October 1 8 9 0 . Gevallen, waarbij buiten-staat-verklaring voor kan komen, zijn : krankzinnigheid, ziekte, blindheid, ernstige overtredingen tegen de strafwet.

B e p a l i n g e n v o o r d e n R e g e n t . De Regent moet een eed afleggen, welken men kan vinden in art. 4 3 der grondwet. Bij eene wet, die of bij zijn benoeming of bij de aanvaarding van zijn ambt, tot stand komt, wordt het jaarlijksch inkomen van den Regent geregeld. Dit bedroeg ƒ 1 7 5 . 0 0 0 voor Koningin Emma tijdens haar regentschap, en wel volgens de wet van 14 November 1890. H e t inkomen van den Regent wordt van dat der Kroon afgenomen, en in deze bepaling mag tijdens het regentschap geene verandering gebracht worden.

De Regent vervangt den Koning niet, al gaat alle macht op hem over. Nooit wordt de koninklijke waardigheid zijn deel.

Hij ontleent immers zijn recht alleen maar aan een wet. Van-daar enkele verschillen tusschen den Koning en den Regent.

1 ° De Koning zweert trouw aan de grondwet ; de regent aan den Koning en de grondwet.

2" Het inkomen van den Koning berust op de grondwet en een wet ; dat van den Regent enkel op een wet.

3° De Koning mag een voorstel tot wijziging in de troonopvol-ging doen, de Regent niet (art. 2 0 en 196 G w . ) . 4 " De Regent wordt niet ingehuldigd.

5" De Regent mag zijn beeltenis niet op de munten laten slaan.

6° De Regent heeft geen vrijdom van belastingen.

7° Er is nooit rechtspraak in naam van den Regent; wel in naam van den (minderjarigen of krankzinnigen) Koning.

E. Inhuldiging.

Hierover handelen de artikelen 5 1 , 52 en 5 3 der grondwet.

Daaruit lezen we, dat de inhuldiging „zoodra mogelijk" moet plaats hebben na de plechtige beëediging en de aanvaarding der regeering. H e t geschiedt in eene openbare vereenigde vergadering der Staten-Generaal en binnen de stad *) Amsterdam.

In die vergadering zweert de Koning, dat hij de grondwet zal handhaven, dat hij de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks (is dit wel goed ?) met al zijn vermogen zal verde-digen en bewaren, de rechten Zijner onderdanen zal beschermen en alle middelen zal aanwenden, welke de wetten te Zijner beschikking stellen om de algemeene welvaart te bevorderen.

Na het afleggen van dezen eed spreekt de voorzitter der vergadering eene plechtige verklaring uit (zie art. 5 3 G w . ) . Daarna moet de president en elk der aanwezige leden, hoofd voor hoofd die verklaring beëedigen, of bevestigen. Vroeger hadden nog zalving en kroning plaats; thans is het de gewoonte, dat de Koning eene proclamatie uitvaardigt. (Voorbeeld die van 31 Augustus 1 8 9 8 ) .

In document Nederland en Nederlandsch-Indië. (pagina 21-26)