• No results found

Probleemformulering, onderzoeksvraag en doel

In document VU Research Portal (pagina 31-38)

Er is een intensief integratiediscours gaande in de Nederlandse samenleving, over de plaats van allochtonen in de samenleving. De stem van degenen die de Nederlandse identiteit in essentie door de tijd heen hetzelfde en dus onveranderlijk vinden, domineert in de discussies (Droogers, 2008). In onderzoeken van

12 Diyanet verwijst naar Diyanet İşleri Başkanlığı (Directoraat-Generaal Godsdienstzaken) van de Turkse overheid.

13 Milli Görüş betekent: ‘Godsdienstig (Islam) perspectief’

(https://http://www.igmg.org/tr/hakkimizda [beschikbaar ook in Duits:

https://http://www.igmg.org/selbstdarstellung]

14 Süleymancis is de naam waarmee de sympathisanten en/of volgelingen van de Turkse imam Süleyman H. Tunahan (geboren in 1888, overleden in 1959) worden aangeduid.

15 Nurcis is de naam waar de sympathisanten en/of volgelingen van de Turks-Koerdische islam-geleerde Said Nursi (geboren in 1887, overleden in 1960) mee wordt bedoeld.

16 Sympathisanten en/of volgelingen van de Turkse predikant Fetullah Gülen noemen hun beweging Hizmet – beweging (Diensten-beweging). De Hizmet-beweging is in de buitenwereld bekend onder de naam Gülen-beweging (Sunier & Landman, 2014). De beweging wordt door de Turkse staat beschuldigd van de mislukte militaire coup van juli 2016 en is daarom door de Turkse overheid tot een terreurbeweging verklaard. De beweging is in Turkije nu illegaal; alle activiteiten zijn in Turkije verboden.

30

overheidsinstellingen zoals het CBS en SCP ziet men de integratie van etnische minderheden, waaronder Turkse Nederlanders, in de samenleving niet voorspoedig verlopen.

Met de wereld van de participanten van moskeeorganisaties ben ik in aanraking gekomen, eerst als insider, als een gewoon lid met een zelfde etnisch-culturele achtergrond en religieus levensbeschouwelijke oriëntatie, en later als professional met enige afstand in de rol van onderzoeker bij IHSAN, het Islamitisch Instituut voor Maatschappelijke Activering.17 Vanuit dit landelijk instituut, heb ik als manager drie jaar lang in de Amsterdamse wijk Bos en Lommer, samen met de Protestantse Diaconie Amsterdam, onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten geïnitieerd en uitgevoerd, waarbij verschillende levensbeschouwelijke wijkorganisaties mede uitvoerders waren. In die periode van projecten samenlevingsopbouw

18 heb ik de wereld van de islamitische grassroots-organisaties19 in Bos en Lommer op enige afstand via regelmatige monitorings- en evaluatieverslagen van projectmedewerkers waargenomen. Vier van de vijf Turkse zelforganisaties die in het project meededen, waren gelieerd aan de Turkse Milli Görüş organisatie. In die projectperiode bleek toen een vraag aan zowel kerken als moskeeorganisaties in Bos en Lommer een motiverende kracht te hebben voor de activering van hun leden voor zaken die de gehele wijk aangaan. Het betrof zaken als leefbaarheid van de buurten, armoede onder verschillende

17 Ihsan, Landelijk Instituut voor Islamitisch Maatschappelijk Activeringswerk, een werkorganisatie die vrijwilligerswerk onder moslimgemeenschappen wilde bevorderen.

18 Samenlevingsopbouw is een werksoort in welzijnswerk met als focus op het stimuleren en ondersteunen van de buurtbewoners om te werken aan de leefbaarheid en

belangenbehartiging van eigen leefomgeving. Boutellier & Boonstra (2009) definiëren de samenlevingsopbouw als “sturing, verbinding en activering … van de civiele samenleving door diverse instituties op basis van scala aan interventies (van presentie tot correctie) en op verschillende schaalniveaus (van individu tot collectief)” (p. 54).

19 De term grassroots is hier geleend van Castells (1983, pp. 226 e.v.) Hij verwijst naar organisaties aan de basis die door betrokkenen zelf zijn opgericht (denk hierbij aan buurtorganisaties en andere lokale zelforganiserende bewegingen).

31

buurtbewoners, anomie en een gevoel van verlatenheid, van niet in tel zijn onder sommige buurtbewoners, en het naast elkaar leven van verschillende bevolkingsgroepen waar Bos en Lommer rijk aan was (is). Ihsan en de kerkelijke diaconie wilden iets doen aan de problemen van de buurtbewoners. Ze hebben gezamenlijk een vraag geformuleerd die de rode draad vormt van de samenwerkingsprojecten van Ihsan en de diaconie op wijkniveau. Die vraag was wat de bijdrage zou zijn van de levensbeschouwelijke tradities in Bos en Lommer, in het bijzonder de bijdrage van de islamitische en christelijke organisaties, aan het leven van de buurtbewoners in een kosmopolitische stad als Amsterdam. Die projecten hebben indertijd verschillende resultaten opgeleverd op het gebied van welzijn van de bewoners, zoals armoedebestrijding in Bos en Lommer door het oprichten van een voedselbank en de start van een interreligieuze dialoog tussen alle levensbeschouwelijke groeperingen van de wijk. Het project was er vooral gericht de levensbeschouwelijke organisaties in Bos en Lommer te stimuleren tot actie over te gaan met het oog op de concrete problemen van de buurtbewoners. De kaderleden bleken een sleutelrol te spelen bij de betrokkenheid van hun achterban en hun organisaties in de buurt. Daarbij deden de kaderleden van de Milli Görüş Amsterdam-West voornamelijk beroep op de collectieve identiteit van hun achterban. Het project kon echter niet tot verder verdiepend inzicht komen in de beweegredenen, de inspirerende waarden en de onderliggende wereldbeelden van de kaderleden zelf.

Er zijn verschillende opvattingen over participatie. De dominante opvatting is vertegenwoordigd in het huidige integratiediscours. In dit discours klinkt de stem van de machthebber over de vermeende plaats van etnisch-culturele minderheidsgroepen in de samenleving. Dat discours duidt op het streven naar een waardenconsensus. Vanaf de jaren zeventig tot aan de tweede helft van de jaren negentig ging het om sociaal-economische

32

gelijkwaardigheid van migranten op de kerngebieden van het leven, zoals onderwijs, wonen en werken. Als nieuwkomers in deze drie levenssferen gelijkwaardigheid bereiken, dan zijn ze geïntegreerd, zo luidde de dominante integratieopvatting. Het minderhedenbeleid had toen een cultureel pluriforme samenleving voor ogen. Dat betekende een samenleving waarin de nieuwkomers konden integreren met behoud van eigen culturele identiteit (vgl. Penninx & Vermeulen, 1994). Vanaf de tweede helft van de jaren negentig verschuift de nadruk van sociaal-economische gelijkwaardigheid van migranten langzamerhand naar een overeenstemming over sociaal-culturele waarden. Het integratiedebat verschuift dan langzamerhand meer naar individuele verantwoordelijkheid van de migrant, naar participatief burgerschap en dat betekent dat de migrant zich de grondwaarden van de Nederlandse samenleving toe-eigent (vgl. Broeders et al., 2007). De nadruk in het dominante integratiediscours komt vanaf die tijd te liggen op de vraag of de nieuwkomers, en die worden anno 2017 vooral als ‘moslim’ gezien, zich voldoende identificeren met de grondwaarden van de Nederlandse samenleving. De aanname in die gedachtegang is, dat alle Nederlanders helder voor ogen hebben wat die grondwaarden zijn, dat ze daarover bovendien consensus hebben en dat de nieuwkomers (lees ‘moslims’) die grondwaarden niet zouden kennen en áls ze die al kennen, dan onderschrijven ze die niet. Het huidige integratiediscours gaat impliciet er vanuit dat die grondwaarden nieuwkomers vreemd zijn en dat het streven is tot een culturele waardenconsensus te komen. Ik zet bij deze aanname vraagtekens. Dat de Turkse Nederlanders een eigen waarden- en normensysteem hebben, behoeft geen discussie. Bovendien is de vraag of en waarin dat systeem zo verschilt van de grondwaarden van Nederland. Er is een leemte in de kennis over het waardensysteem van participanten van Turks-islamitische organisaties en daarmee samenhangend hun perspectief op een plaats in de

33

Nederlandse samenleving. Het is aan het vullen van die leemte dat mijn onderzoek een bijdrage wil leveren. Zonder de pretentie te hebben de bevindingen van de integratieonderzoekers te weerleggen dan wel te bevestigen, wil mijn onderzoek het waardensysteem inzichtelijk maken dat ten grondslag ligt aan participatie op buurtniveau van leden van een Turks-islamitische moskeeorganisatie. Onder participanten versta ik de groep die zich bewust identificeert met en zich inzet voor een Turkse islamitische organisatie. In mijn onderzoek zijn dat de actieve kaderleden. Zij geven mij hun interpretatie met betrekking tot de rol van de moskee en aanverwante organisaties in de Nederlandse samenleving, en de betekenis die zij aan hun participatie verlenen. De centrale onderzoeksvraag is als volgt geformuleerd:

Wat maakt dat de kaderleden van een Turkse moskeeorganisatie zich maatschappelijk inzetten - binnen en buiten de moskee?

De centrale vraagstelling behelst verschillende aspecten. Dat zijn allereerst de activiteiten en de motivaties (beweegredenen) van kaderleden in een islamitische organisatie en netwerken (zowel binnen als buiten de moskee). Ten tweede betreft mijn vraagstelling de interpretatie. Hoe zijn deze activiteiten en motivaties van de kaderleden te interpreteren? Waardoor laten zij zich inspireren? Onder motivatie versta ik, gebaseerd op verschillende motivatie theorieën (Van Dam & Mulder, 2008) een concrete bewust

gesignaleerde aanleiding waaraan een persoon betekenis aan verleent en waardoor deze persoon vervolgens tot daadwerkelijke en gerichte actie aangezet wordt. Bijvoorbeeld: het zien van een spotje op de tv

over honger in Afrika wordt bewust waargenomen en vanuit het eigen referentiekader betekenis verleend en motiveert vervolgens die persoon om tot een bepaalde actie over te gaan, bijvoorbeeld om geld

34

te doneren. Onder inspiratie versta ik, een begrip dat verwant is aan spiritualiteit, versta ik een visie of gedachtengoed (uit een religieuze of

seculiere levensbeschouwelijke traditie) dat aanzet tot een bepaalde manier van handelen (Roothaan, 2007). Bijvoorbeeld: het

gedachtengoed van de Zakat, of met betrekking tot naastenliefde inspireert iemand, is de onderliggende ‘reden’ tot het steunen van armen. De verschillende aspecten van de centrale onderzoeksvraag worden aan de hand van vier afzonderlijke deelvragen bestudeerd. Deze deelvragen zijn:

1. Wat doen de kaderleden in de moskeegemeenschap? Waaruit bestaat hun participatie?

2. Waarom doen ze dat? Wat beweegt de kaderleden tot die verschillende activiteiten?

3. Wat inspireert hen? Wat is het referentiekader van waaruit deze kaderleden betekenis geven aan hun vrijwilligerswerk?

4. Wat is kenmerkend voor de werkwijze waarop deze kaderleden zich inzetten?

Om deze vragen te beantwoorden is dit proefschrift op de volgende manier opgebouwd. De methodologie van dit onderzoek wordt verantwoord in hoofdstuk 2. Daarin beschrijf ik de opzet en werkwijze van dit onderzoek. Om de hierboven geformuleerde vragen te onderzoeken, neem ik de lezer vervolgens mee op een wandeling in een gewone volksbuurt in een grote stad in het westen van Nederland en een bezoek aan een doorsnee Turkse moskee. De impressie van de wandeling door de buurt en het bezoek aan die moskeeorganisatie staat in hoofdstuk 3 uitvoerig beschreven. De impressie van de moskee is gebaseerd op (participerende) observaties en op documenten als jaarverslagen en statuten. Middels participerende observaties en interviews in het veld, die hebben plaatsgevonden in een periode van 15 maanden, zijn data verzameld. Het veldonderzoek wordt

35

gepresenteerd in hoofdstuk 4. De focus ligt op ervaringen van de kaderleden van de moskeeorganisatie Milli Görüş Amsterdam-West.20

Het interview-materiaal is in verschillende stappen geanalyseerd, op grond waarvan ‘portretten’ van kaderleden zijn geschreven. Deze portretten zijn eerst inductief en in tweede instantie met behulp van theoretische concepten geanalyseerd. Daarbij wordt ingegaan op de activiteiten die zijn ondernomen door de kaderleden, op de verbanden waarin de kaderleden participeren en op de hun motivatie en inspiratie daarbij. Hoofdstuk 5 geeft de analyse en de resultaten weer. Het islamitisch sociaal denken als betekenisverlenend kader is van belang voor het verstehen van de data. Hoofdstuk 6 brengt dat op hoger niveau door de resultaten van de inductieve analyse met behulp van theoretische concepten te bespreken. Hier wordt gebruik gemaakt van de relevante concepten uit theorieën over de ontwikkeling van sociaal-kapitaal en de presentietheorie. In het conclusie- en reflectie-hoofdstuk, hoofdstuk 7, tot slot worden de onderzoeksvragen beantwoord en wordt gereflecteerd op de betekenis van de resultaten van het onderzoek.

20 De keuze voor deze organisatie voor het veldwerk wordt in het volgende hoofdstuk onderbouwd.

36

In document VU Research Portal (pagina 31-38)