• No results found

4. DE PLANINHOUD

4.1 Plandoelstellingen en strategie

Het plan stelt drie plandoelstellingen voorop. Zij hebben betrekking op preventie en hergebruik, selectieve inzameling en recyclage, en eindverwerking. Voor elk van deze thema’s wordt tevens een strategie geformuleerd (zie Tabel 1). Algemeen gelden daarbij twee uitgangspunten: (1) de effectiviteit van het gevoerde afvalstoffenbeleid moet omhoog; en (2) het afvalbeleid moet worden afgestemd op het federale niveau, de gewesten, buurlanden en Europa.

Tabel 1: Plandoelstellingen en strategie

Plandoelstelling Strategie

De productie van afval en de hiermee verbonden milieudruk mag niet verder stijgen

- Tweesporenbeleid gericht op consument en producent/invoerder - Ondersteuning nieuwe initiatieven rond preventie en hergebruik - Aandacht voor specifieke afvalstromen

- Goede omkadering

- Afstemmen prijzenbeleid op afvalpreventie Grondstoffen moeten op

milieuverantwoorde wijze worden vervangen door afvalstoffen, daar waar mogelijk en wenselijk

- Maximale scheiding aan de bron

- Afstemmen inzamelsystemen in de verschillende regio’s - Afzet van afvalstoffen in de recyclagemarkt gaat voor op

energierecuperatie

- Verbeteren van de mogelijkheden voor afvalrecyclage - Afzetmogelijkheden garanderen en bevorderen

- Rekening houden met de praktische uitvoerbaarheid voor de burgers.

De totale hoeveelheid te storten of te verbranden afvalstoffen moet milieuverantwoord beperkt worden

- Enkel afval dat niet recycleerbaar en wel brandbaar is, kan naar thermische eindverwerking

- De programmering van de totale eindverwerkingscapaciteit gebeurt op gewestelijk niveau

- De ontbrekende eindverwerkingscapaciteit wordt op korte termijn ingevuld met installaties die beantwoorden aan het BBT-principe - Het principe van zelfvoorziening voor verwijdering blijft behouden - Er is nood aan een duidelijke afbakening tussen nuttige toepassing en

verwijdering

- Vlaanderen voorziet in nauwgezette programmering van de eindverwerkingscapaciteit om preventie en selectieve inzameling te stimuleren

- Stimuleren van technologische verbeteringen

- Ombuigen negatieve houding bij de bevolking ten opzichte van verwerkingsinstallaties

- Enkel wat niet recycleerbaar en niet brandbaar is, kan gestort worden

- De stortcapaciteit moet worden afgestemd op het aanbod

- Storten moet duurder zijn dan verbranden en er komen geen nieuwe stortsites

- Vermijden monopolievorming - Vermijden rechter- en partijsituatie

Verder krijgen preventie en hergebruik de absolute prioriteit. De taakstellingen zijn gericht op een maximale kwalitatieve en kwantitatieve preventie en hergebruik. Enkele specifieke afvalstoffen zijn volgens het plan in het bijzonder interessant voor preventie.

Hiervoor wordt het bestaande preventiebeleid aangevuld of geïntensiveerd. De nadruk ligt op drie soorten afvalstromen: (1) fracties die in zeer grote volumes selectief worden ingezameld; zoals GFT/groenafval en papier; (2) fracties die in grote hoeveelheden worden verbrand of gestort, zoals de plasticfractie; (3) fracties waar de consument veel mee in aanraking komt, zoals verpakkingen.

4.1.2 Bemerkingen

De raad gaat akkoord met de algemene plandoelstellingen en strategie zoals opgenomen in Tabel 1. Wel merkt de raad op dat de vertaling van de doelstellingen en strategie in concrete acties niet steeds consequent is gebeurd31.

Verder onderschrijft de raad de behoefte aan bijkomende inspanningen op het vlak van preventie. Het ontwerpplan gaat hierin enerzijds niet ver genoeg, in de zin dat de acties in het ontwerpplan soms te beperkt zijn (1). Anderzijds gaat het ontwerpplan soms te ver, in de zin dat voor vele soorten afvalstromen eerder rechtlijnig hergebruik boven recyclage worden gesteld (2). Beide kritieken worden hierna verduidelijkt.

(1) De acties in het ontwerpplan die betrekking hebben op preventie, zijn in verschillende opzichten beperkt32.

· Ten eerste komt de preventie van het bedrijfsafval dat samen met het huishoudelijk afval wordt ingezameld, bijvoorbeeld afval van winkels en kleine bedrijven dat zich vrijwel niet onderscheidt van het huishoudelijk afval en dat niet afzonderlijk kan worden gekwantificeerd, nauwelijks aan bod. De doelgroepgerichte acties zijn bijna uitsluitend gericht op gezinnen en consumenten. Nochtans heeft het toepassingsgebied van het uitvoeringsplan ook betrekking op de vermelde afvalstoffen van bedrijven. Gezien dit echter volledig wordt gedekt door het uitvoeringsplan KMO -afval, is het volgens de raad wenselijk dat daar in het plan wordt naar verwezen.

31 Het principe van zelfvoorziening bijvoorbeeld blijft volgens de strategie behouden, maar wordt in actie 113 rond de programmering van de eindverwijderingscapaciteit niet consequent aangehouden.

32 Het plan stelt: “enkele specifieke afvalstoffen zijn in het bijzonder interessant voor preventie.

Hiervoor wordt het bestaande preventiebeleid aangevuld of geïntensiveerd. De nadruk ligt op drie soorten afvalstromen: 1. Fracties die in zeer grote volumes selectief worden ingezameld, zoals GFT/groenafval en papier, of die een hoge milieu-impact hebben, zoals eenmalig glas; 2. Fracties die in grote hoeveelheden worden verbrand of gestort, zoals de plasticfractie; 3. Fracties waar de consument veel mee in aanraking komt, zoals verpakkingen.”

· Ten tweede zijn de acties volgens de raad sterk gericht op enkele specifieke deelfracties (organische fractie, reclamedrukwerk, verpakkingen). Andere fracties en ook instrumenten met een brede impact op verschillende afvalfracties komen te weinig aan bod. Zo blijft volgens de raad de rol van het stimuleren van productinnovaties, eco-design, levenscyclusanalyses, en van instrumenten zoals het PRESTI-programma onderbelicht. PRESTI kan bijvoorbeeld ook een bijdrage leveren aan de voorkoming of vermindering van de hoeveelheid afval van bedrijven dat aan huishoudelijk afval zou kunnen worden gelijkgesteld (bv. kantoorafval).

· Ten derde is de noodzaak van samenwerking met het federale niveau wat onderbelicht. Voldoende afstemming en samenwerking tussen het beleid en de initiatieven van de gewesten enerzijds en van de federale overheid anderzijds is nochtans belangrijk, vooral gezien de federale bevoegdheid voor productnormering.

Afvalpreventie hangt immers vaak nauw samen met instrumenten van productbeleid. Samenwerking tussen de verschillende bevoegdheidsniveaus is dus noodzakelijk.

(2) Het ontwerpplan gaat soms te ver, omdat zoals gezegd voor vele soorten afvalstromen eerder rechtlijnig (product-) hergebruik boven recyclage (materiaalhergebruik) worden gesteld.

Vanuit wetenschappelijke hoek is er in het verleden herhaaldelijk aangetoond dat dit niet zomaar algemeen kan worden gesteld. Voor bepaalde afvalstromen en binnen een specifieke beleidscontext blijkt een verwerking op een zo hoog mogelijk niveau in de verwerkingshiërarchie namelijk niet steeds de beste keuze te zijn, en kan in specifieke gevallen selectieve inzameling en recyclage bijvoorbeeld meer aangewezen zijn dan hergebruik, of omgekeerd33. Daarom stelden zowel het milieubeleidsplan 1997-2001 als het uitvoeringsplan huishoudelijke afvalstoffen 1997-2001 dat “het in absolute zin hanteren van de rangorde voor alle afvalstromen niet aangewezen is. De specifieke milieuhygiënische, economische en andere omstandigheden zoals tijd een ruimte, maken dat het optimaal milieurendement per individuele afvalstroom kan verschillen.

De hiërarchie is in dat geval een “checklist” die wordt overlopen alvorens er beslissingen worden genomen”.

33 Cf. de resultaten van levenscyclusanalyses terzake. Een samenvatting daarvan is te vinden in onder meer De Caevel, Bernard. Kosten-batenstudie rond het invoeren van hergebruiksdoelstellingen en het optrekken van recyclagedoelstellingen in het kader van de herziening van de verpakkingsrichtlijn 94/62/EC, Brussel, RDC, 2001. De raad is dan ook verwonderd over de bewering van het plan dat uit een VITO-onderzoek zou blijken dat hergebruik (van verpakkingsafval) nergens slechter scoort dan eenmalige verpakkingen (p. 22).

Dergelijke nuancering is niet meer aanwezig in het ontwerpplan. De voorkeur voor hergebruik wordt vrij absoluut gesteld, en is ook in specifieke acties terug te vinden34. Een goede motivering daarvoor is niet in het ontwerpplan aanwezig. De keuze om voor bepaalde afvalstromen hergebruik fors te gaan stimuleren is enkel gebaseerd op een beperkt aantal kwantitatieve criteria35. Dit is te beperkt.

De raad meent dan ook dat meer per afvalstroom, na integrale afweging van kosten en baten, moet worden bekeken welke strategie het meest geschikt is. Rechtlijnige benaderingen zijn te verwerpen, in beide richtingen. Een optimaal beleid betekent het samengaan van hergebruik en selectieve inzameling, waardoor de te vermijden restfractie minimaal wordt.

In dat verband merkt de raad tevens op dat de overgrote meerderheid van de acties van deel 4.2. van het ontwerpplan betrekking heeft op selectieve inzameling, niet op bevordering van de recyclage van de ingezamelde afvalstoffen of op de afzet van recyclagematerialen. Terzake kan ook worden verwezen naar de problematiek van secundaire grondstoffen, waarover het plan vrijwel niets vermeldt.

4.2 Ambitieniveau taakstellingen