• No results found

Persoonskenmerken van verwijzers

In document Evaluatie slachtoffer-dadergesprekken (pagina 94-97)

4 Gerealiseerd bereik

4.4 Verschillen tussen professionals van verwijzende organisaties

4.4.9 Persoonskenmerken van verwijzers

De leeftijd van verwijzers blijkt niet van invloed te zijn op het al dan niet verwijzen naar Slachtoffer in Beeld. Er blijkt ook geen samenhang te zijn met de hoeveelheid werkervaring die respondenten hebben in hun huidige functie. 16% van de respondenten werkt pas kort (tot één jaar) in de huidige functie en 48% vijf jaar of langer. Dit verschilt niet tussen verwijzers en niet-verwijzers.

Door middel van de enquête hebben we tevens een poging ondernomen om zicht te krijgen op sociaalpsychologische factoren die van invloed kunnen zijn op het al dan niet verwijzen naar Slachtoffer in Beeld en in hoeverre deze factoren ten grondslag liggen aan verschillen tussen verwijzende organisaties. Uitgangspunt was een bewerking van het geïntegreerd sociaalcognitief model van gedrag van Fishbein (2000), zie Figuur 4.1. De factoren uit het model hebben we in de vorm van stellingen voorgelegd aan de respondenten van de enquête. In deze paragraaf bespreken we de resultaten van deze stellingen in de volgorde van het model.

95 Figuur 4.1 Analysekader verwijzers; bewerking van het geïntegreerd sociaal-cognitief model van gedrag van Fishbein (2000)

Met betrekking tot (a) overtuigingen over voor- en nadelen van slachtoffer-dadergesprekken, vinden we weinig verschillen tussen de organisaties. Een grote meerderheid van 80% gelooft sterk in de gunstige effecten van een slachtoffer-dadergesprek voor het slachtoffer. Een ruime

minderheid (44%) vindt de meeste cliënten echter onvoldoende gemotiveerd om een dergelijk gesprek aan te gaan. Eveneens een ruime minderheid (43%) vindt dat je bepaalde slachtoffers niet lastig moet vallen met de mogelijkheid van een gesprek met de dader. Dit komt overeen met de antwoorden op een eerdere vraag waarin men tevens aangaf voor welke slachtoffergroepen dat dan geldt (zie paragraaf 4.4.3).

In de factor (b) waargenomen opvattingen van anderen vinden we enkele opvallende verschillen tussen de organisaties. Vooral medewerkers van de Jeugdreclassering (70%) melden dat een verwijzing naar Slachtoffer in Beeld door collega‟s positief gewaardeerd wordt. Dit geldt in mindere mate voor de respondenten van de Raad voor de Kinderbescherming (46%) en Slachtofferhulp Nederland (49%). Ook valt op dat vergeleken bij de andere organisaties de medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming relatief weinig melden dat hun leidinggevende waardering toont voor verwijzingen (48% tegenover 80% van de Jeugdreclassering en 73% van Slachtofferhulp Nederland). Mogelijk weerspiegelt dit het feit dat raadsonderzoekers zich sterker door het werkproces laten leiden dan door de eigen teamleider.

Het is opmerkelijk dat maar weinig respondenten melden te weinig tijd te hebben om voldoende aandacht te besteden aan slachtoffer-dadergesprekken. Men is blijkbaar van mening dat dit niet heel veel tijd vraagt. Over de meeste andere bevraagde (c) bevorderende en belemmerende factoren is men het redelijk eens. Een uitzondering vormt het antwoord op de vraag of deelname aan een slachtoffer-dadergesprek profijt oplevert in de begeleiding van de betreffende cliënt. Terwijl 72% van de medewerkers van de Jeugdreclassering en 43% van Slachtofferhulp Nederland vindt dat deze stelling klopt, is slechts 5% van de respondenten van de Raad voor de Kinderbescherming

Demografische variabelen Attitudes t.o.v. doelen Persoonlijkheids-kenmerken Andere individuele variabelen Externe variabelen a Overtuigingen over voor- en nadelen c Bevorderende en belemmerende factoren b Waargenomen opvattingen van anderen d Attitude e Normen f Eigen effectiviteit g Vaardigheid i Omgeving h Intentie j Kennis Gedrag

96

deze mening toegedaan. Dit is echter niet verwonderlijk omdat de contacten van deze laatste organisatie meestal eenmalig zijn.

De stellingen over (d) attitude leiden tot grote eensgezindheid onder de respondenten. De meesten hebben voldoende zicht op de kwaliteit van slachtoffer-dadergesprekken van Slachtoffer in Beeld om door te kunnen verwijzen. Ook de criteria die Slachtoffer in Beeld hanteert kunnen op

instemming rekenen van een grote meerderheid. In het bijzonder respondenten van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering geloven sterk in de gunstige effecten van

slachtoffer-dadergesprekken voor de dader (83% en 84%). Het valt op dat de medewerkers van Slachtofferhulp Nederland in mindere mate geloven in de gunstige effecten voor de dader (57%). Respondenten van de Jeugdreclassering, de Raad voor de Kinderbescherming en Slachtofferhulp Nederland vinden hun eigen organisatie heel geschikt om cliënten te wijzen op de mogelijkheid van een slachtoffer-dadergesprek (respectievelijk 85%, 96% en 94%).

De organisaties verschillen in de mate waarin aanmelding van cliënten bij Slachtoffer in Beeld behoort tot de geldende (e) normen binnen de eigen organisatie. De helft van de respondenten van Slachtofferhulp Nederland meldt dat aanmelding bij Slachtoffer in Beeld sterk gestimuleerd wordt in het eigen team. Bij de beide andere organisaties geldt dat slechts voor een ongeveer een kwart van de medewerkers. 83% van de medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming rapporteert dat wijzen op de mogelijkheid van een slachtoffer-dadergesprek opgenomen is in hun

werkinstructie, terwijl dit bij de andere organisaties bij de helft van de respondenten het geval is. Iets minder dan de helft van de respondenten van de Jeugdreclassering en Slachtofferhulp Nederland vindt dat een slachtoffer-dadergesprek vooral heel nuttig is bij ernstige delicten, terwijl slechts 28% van de respondenten van de Raad voor de Kinderbescherming deze mening is toegedaan. Bij deze organisatie vindt men slachtoffer-dadergesprekken vaker geschikt voor lichte delicten (41%). Bij de Jeugdreclassering en Slachtofferhulp Nederland vindt respectievelijk 36% en 23% dat slachtoffer-dadercontact vooral nuttig is bij lichte delicten.

Een grote meerderheid van alle respondenten vindt zichzelf heel geschikt om

slachtoffer-dadergesprekken aan de orde te stellen, anders gezegd: men schat de (f) eigen effectiviteit met betrekking tot het doorverwijzen van cliënten hoog in. Een enkeling vindt het bij bepaalde cliënten wel eens lastig om de mogelijkheid van een slachtoffer-dadergesprek aan de orde te stellen: 6% van de Raad voor de Kinderbescherming, 10% van de Jeugdreclassering en 16% van

Slachtofferhulp Nederland. Men vindt over het algemeen dat men over voldoende gesprekstechnieken beschikt en heel goed uit kan leggen wat het nut is van slachtoffer-dadergesprekken (respectievelijk 88%, 87% en 94%).

Bijna iedereen meldt voldoende (g) vaardig te zijn en een overgrote meerderheid heeft ook echt de (h) intentie om de eigen cliënten de mogelijkheid van een slachtoffer-dadergesprek aan te bieden. De factor (i) omgeving kwam al enigszins aan de orde bij de waargenomen opvattingen van anderen (b) en kreeg verder geen aandacht in de enquête. De factor (j) kennis hebben we uitvoerig besproken in paragraaf 4.4.3.

97

In document Evaluatie slachtoffer-dadergesprekken (pagina 94-97)