• No results found

Kracht en richting van de effecten: moderatoren bij slachtoffer en dader

In document Evaluatie slachtoffer-dadergesprekken (pagina 165-168)

8 Mogelijkheden voor effectonderzoek slachtoffer-dadergesprekken

8.3 Effecten en werkingsmechanismen

8.3.3 Kracht en richting van de effecten: moderatoren bij slachtoffer en dader

De kracht en de richting van effecten van slachtoffer-dadergesprekken kunnen worden bepaald door relatief stabiele of onveranderlijke kenmerken van dader of slachtoffer. Deze kenmerken kunnen ook aanleiding zijn voor het werken met verschillende doelgroepen voor

slachtoffer-dadergesprekken.71 Er zijn in de literatuur nog weinig aanknopingspunten te vinden voor de werking bij verschillende doelgroepen. Bradshaw & Roseborough (2005, p. 19) benadrukt dat what works

for whom tot op heden onvoldoende is onderzocht. Shapland et al. (2008) vinden in een metastudie

gericht op volwassenen niet dat herstelrechtelijke interventies voor bepaalde groepen daders of slachtoffers beter zouden werken dan voor andere. Hieruit trekken ze de conclusie dat het dus in principe voor alle groepen zou kunnen werken. Aanvullend kunnen we vanuit de literatuur het volgende opmerken over modererende variabelen:

- Leeftijd: jongeren zouden gevoeliger zijn voor en meer geneigd tot goedmaken en

slachtoffers zouden eerder geneigd zijn tot een confrontatie met een jongere dader (Weijers (2005), in Rap en De Vries, 2007). Ook Umbreit et al. (2003, in Walgrave, 2006) stellen vast dat de bereidheid tot deelname aan een slachtoffer-dadergesprek bij jongere daders groter is. Bovendien recidiveren jongere deelnemers aan slachtoffer-dadergesprekken minder dan volwassenen (Hayes & Daly, 2004, in Walgrave, 2006). Bij deze laatste uitspraak moet worden opgemerkt dat volwassenen de piek van de crime-age curve al voorbij zijn, waardoor verondersteld mag worden dat zij reeds een langere criminele carrière hebben en daardoor überhaupt al een hogere recidivekans. Effectonderzoek naar slachtoffer-dadergesprekken zou daarom het effect van de recidivekans moeten controleren.

- Sherman en Strang (2007) concluderen dat herstelrecht beter lijkt te werken bij relatief

zwaardere delicten, omdat in studies die zich beperken tot geweldsmisdrijven relatief vaker

een effect wordt gevonden dan in studies van herstelrecht bij vermogensmisdrijven. Hierover merken we op dat bij ernstiger delicten ook de bemoeienis van Justitie in het leven van de

71

Ook in de context van dader en slachtoffer kunnen modererende factoren aanwezig zijn. Hierop gaan we in paragaaf 7.4 in.

166

dader groter is en dat de dader meer door Justitie - en wellicht ook door zijn eigen sociale netwerk - op zijn schuld en verantwoordelijkheid wordt gewezen. Dit zou kunnen bijdragen aan de overtuiging dat er een en ander te herstellen valt. Ook kan de dader door intensievere justitiebemoeienis minder handelingsvrijheid of controle ervaren. Dat kan worden

gecompenseerd met participatie in herstelrecht.

- Ook kan worden gekeken naar de impact van het delict op slachtoffers. Daly (2005) doet dat door te bekijken in hoeverre het slachtofferschap de slachtoffers verontrust (mate van

distress72). Zij legt een verband met de capaciteit van slachtoffers om herstelgericht te denken en daaraan gekoppeld om mild te zijn richting daders. Deze capaciteit blijkt in haar onderzoek af te nemen naarmate het gebeuren meer impact heeft gehad op een slachtoffer. Andere bevindingen zijn dat high distressed slachtoffers meer van streek zijn over hetgeen de dader tijdens de conferentie zegt, vaker boos zijn op de dader na de conferentie en meer negatieve gevoelens hebben tegenover de dader na de conferentie. De tevredenheid over de interventie was onder low distress slachtoffers derhalve groter dan bij high distress

slachtoffers. Daly vindt dat de verwachtingen van de conferentie en daarmee de effecten op de slachtoffers afhangen van de mate van victimisatie: “What crime victims hope to achieve

from a conference is related to the character and experience of their victimization” (Daly,

2005, p. 161). Daly (2005) laat zien dat de mate van distress van belang is voor de

verwachtingen die een slachtoffer heeft. De slachtoffers die de meeste impact ondervonden van het delict gaven aan dat het het belangrijkste was om eerlijk behandeld te worden, terwijl slachtoffers die minder onder de indruk waren van het delict aangaven dat het het

belangrijkste was om tot overeenstemming te komen met de dader. Vooral slachtoffers die diep geraakt zijn door het delict hebben meer nodig dan een conferentie (Daly, 2005, p. 165).73

- Ook Pemberton et al. (2006) concluderen dat slachtoffers van zwaardere delicten minder profijt zouden hebben van herstelrechtelijke interventies dan slachtoffers van lichtere delicten, vanwege hun mate van kwetsbaarheid of gekwetstheid. Overigens vergeven slachtoffers juist bij zwaardere delicten vaker dan bij lichtere delicten (Sherman et al., 2005). Angst kan ook als moderator worden opgevat: angst om de dader te ontmoeten of voor het niet in de hand kunnen houden van emoties, weerhoudt slachtoffers van deelname (Umbreit et al., 2003). Het komt dan niet tot contact. We zien hier een soort zelfselectie onder

slachtoffers, die het effect van slachtoffer-dadergesprekken op de daders positief kan beïnvloeden.

- Pemberton et al. (2006) stellen vast dat de mate waarin slachtoffers controle ervaren over het

heden van belang is. Zij leggen hier een verband met de aard van self blame door het

72 Slachtoffer in Beeld neemt in het onderzoek naar impact van slachtoffer-dadergesprekken op betrokkenen de mate van ervaren leed op als modererende variabele.

73

Overigens hebben Pemberton et al (2006, p. 50) kritiek geformuleerd op dit onderzoek. Er zouden geen definities van herstel van het slachtoffer gebruikt zijn die gerelateerd zijn aan een psychologische theorie of psychologische constructen. Er zouden ook geen vragenlijsten gebruikt zijn die voor programma‟s buiten het strafrecht met vergelijkbare doelen worden gebruikt.

167

slachtoffer. Zij die het gebeuren vooral wijten (attribueren) aan oncontroleerbare aspecten van zichzelf (CSB, characterological self blame) verwerken het delict minder goed dan slachtoffers die dit vooral wijten aan eigen gedrag of houding (BSB, behavioral self blame). Dat laatste geeft een perspectief op verandering en leidt bij het slachtoffer tot het zoeken naar handelingsalternatieven. Het slachtoffer-dadergesprek heeft in dat zoeken naar

alternatieven een plaats. Bij CSB heeft dat bij voorbaat al minder zin. In samenhang hiermee stelt Ditton (1999) dat de vergevingsgezindheid van slachtoffers negatief beïnvloed wordt, indien zij blijven piekeren over hun woede en fantaseren over wraak. Sherman et al. (2005) concluderen echter dat de mate van tevredenheid van het slachtoffer over het slachtoffer-dadergesprek geen invloed heeft op de mate van behavioral self-blame. Als het slachtoffer reeds meer tot BSB geneigd is dan tot CSB, dan zal hij het gebeuren beter verwerken, ook als hij over het slachtoffer-dadergesprek helemaal niet tevreden is. Dat roept de vraag op of BSB/CSB werkelijk moderatoren zijn voor het effect van slachtoffer-dadergesprekken. Mogelijk worden BSB of CSB beïnvloed door een achterliggend persoonlijkheidskenmerk waarop het slachtoffer-dadergesprek niet aangrijpt.

- Malsch (2004), Groenhuijsen (2000) en Pemberton et al. (2006) wijzen er op dat de

strafrechtelijke procedure van de dader in de ogen van het slachtoffer tot aan het slachtoffer-dadergesprek rechtvaardig moet zijn (geweest), om te kunnen leiden tot optimale participatie van het slachtoffer.

- Volgens Shapland et al. (2008) is de mate waarin de dader zich realiseert welke schade hij

heeft berokkend van belang voor vermindering van de kans op recidive.

- Fellegi (2008) stelt vast dat daders eigenlijk het stadium van conventionele morele

ontwikkeling bereikt moeten hebben om zodanig schuld of schaamte te kunnen ervaren dat

deelname aan het slachtoffer-dadergesprek gebaseerd is op een oprechte bereidheid.

Vanuit de casestudies komt naar voren dat er gradaties zijn in de mate waarin een slachtoffer verwacht van een dader dat hij verantwoordelijkheid neemt. In sommige gevallen is het slachtoffer hierin niet geïnteresseerd. Vervolgens is er de minimale variant waarin het voor een slachtoffer volstaat als de dader erin toestemt een gesprek te hebben en zich bekend te maken aan het slachtoffer. Een stap verder is het erkennen door de dader van de feitelijke gang van zaken tijdens het delict (overigens geldt ook dat de dader soms van het slachtoffer wil horen waarom hij zich op een bepaalde manier gedroeg). Weer een stap verder gaat het als een dader aangeeft dat hij ook anders had kunnen handelen. Het maximum aan verantwoordelijkheid nemen, wordt bereikt als een dader excuus aanbiedt. Het hangt van de verwachting en wens van een slachtoffer af welke mate van verantwoordelijkheid nemen hij of zij verwacht en ook in hoeverre daaraan wordt voldaan. Deze verwachtingen en wensen kunnen als moderatoren van het effect van slachtoffer-dadergesprekken worden beschouwd. Daarbij is een interactie-effect denkbaar met de mate van victimisatie en van het slachtoffer, zoals hierboven door Daly aangegeven: bij de meer gevictimiseerde slachtoffers zijn de verwachtingen en wensen minder ambitieus.

In de interviews met de bemiddelaars komen aanvullend de volgende aspecten als moderatoren naar voren:

168

- Vrijwilligheid: zonder vrijwilligheid ontstaat een geheel ander gesprek. Deze moderator vormt

een van de uitgangspunten van de slachtoffer-dadergesprekken van Slachtoffer in Beeld maar is in onderzoek niet aangetoond. Onvrijwilligheid wordt verondersteld bij de dader te leiden tot deelname zonder interne motivatie, waardoor het slachtoffer geen oprechtheid ervaart, niet alle informatie krijgt die hij wil, et cetera. Anders gezegd: zonder vrijwilligheid kan een slachtoffer-dadergesprek niet aangrijpen op de mediatoren.

- De bemiddelaars bevestigen hetgeen Ditton (1999) aangeeft: Betrokkenen moeten open

staan voor elkaar. Het is lastig om effecten te bereiken als bij betrokkenen nog veel wrok of

rancune aanwezig is omtrent het delict. Aanvullend wordt ook trots bij de dader - als mechanisme van zelfbescherming – genoemd.

- Zwaarte van het delict. Bij zwaardere delicten komen meer emoties los. Een bemiddelaar

verwoordt dit met de opmerking “hoe zwaarder het delict, hoe dieper de zucht”. Indien het loskomen van emoties een mediator is voor effect (en niet slechts voor de spanning tijdens het gesprek zelf), is de zwaarte van het delict inderdaad een moderator.

- Het type delict. Bij een delict onder invloed van alcohol of drugs weet de dader vaak niet (helemaal) meer wat er is gebeurd. Het is moeilijker om dan excuses aan te bieden. Bij verkeersongelukken ligt de schuldvraag anders indien het is gebeurd buiten iemands schuld om. Er is dan geen schuldige (er zijn geen aangrijpingspunten voor de slachtoffers). Ook wordt genoemd dat het voor nabestaanden moeilijk is om compassie te hebben met degene die daar als veroorzaker van het verkeersongeluk zit (dit bemoeilijkt vergeving van de dader). - De leeftijd van de dader. In tegenstelling tot hetgeen Weijers hierboven aangeeft, zijn zeer

jonge daders volgens de bemiddelaars vaak onverschilliger, een houding die ze aannemen uit onwetendheid en angst.

- De aanwezigheid van onderliggende problematiek bij betrokken partijen kan volgens de bemiddelaars een rol spelen bij het optreden van effecten. Daarom moet de bemiddelaar dergelijke problemen kunnen signaleren.

In de materialen van Slachtoffer in Beeld worden op twee plaatsen mogelijke moderatoren genoemd:

- Eén van de indicatiecriteria (p. 4 van de handleiding) is dat er ten minste één gemotiveerde partij moet zijn. De mogelijkheid dat een van beide partijen eerst niet gemotiveerd is voor het slachtoffer-dadergesprek, maar later wel, kan als moderator worden opgevat.

- Slachtoffer in Beeld erkent de invloed van de strafketen op het slachtoffer-dadergesprek: wanneer het slachtoffer-dadergesprek plaatsvindt vóór de zitting wordt feitelijk over de aanmelding gerapporteerd en kan ook inhoudelijk worden gerapporteerd (over het verloop/ het resultaat). Ook de advocaat kan dit melden. Het moment van het

slachtoffer-dadergesprek (vóór of na de zitting) is daarom een modererende variabele.

In document Evaluatie slachtoffer-dadergesprekken (pagina 165-168)