• No results found

Implementatie bij de belangrijkste verwijzers

In document Evaluatie slachtoffer-dadergesprekken (pagina 44-47)

3 Implementatie slachtoffer-dadergesprekken

3.2 Ontwikkeling en implementatie organisatie slachtoffer-dadergesprekken

3.2.3 Implementatie bij de belangrijkste verwijzers

De momenten waarop de drie vaste verwijzers (Slachtofferhulp Nederland, Raad voor de

Kinderbescherming en Jeugdreclassering) het slachtoffer-dadergesprek ter sprake kunnen brengen bij het slachtoffer/de dader, zijn vastgelegd in de notitie „Werkprocessen aanmelding en uitvoering Slachtoffer-dadergesprekken‟.

- Bij Slachtofferhulp Nederland is een en ander vastgelegd in het zogenaamde Dienstenboek. Hierin worden drie momenten genoemd waarop een medewerker van Slachtofferhulp Nederland kan verwijzen: (1) bij het eerste contact als de verschillende diensten die

Slachtofferhulp Nederland kan bieden, worden toegelicht, (2) bij het voegen en het opstellen van een SSV (Schriftelijke Slachtofferverklaring), (3) bij een begeleide doorverwijzing van het slachtoffer naar een externe organisatie. Slachtoffers kunnen mondeling of via een folder op het bestaan van de mogelijkheid van een slachtoffer-dadergesprek, worden geattendeerd. - Bij de Raad voor de Kinderbescherming is het raadsonderzoek het uitgelezen moment.

Tijdens het raadsonderzoek wordt standaard het screeningsinstrument BARO (BAsis RaadsOnderzoek) ingevuld. De mogelijkheid van deelname aan een slachtoffer-dadergesprek maakt vast onderdeel uit van de BARO18.

17

Slachtoffer in Beeld is bezig met het ontwikkelen van een klachtenreglement. Voorlopig hanteert men een tijdelijk reglement.

18 De BARO bevat naast een meer algemene vraag naar „wat een jongere terug zou kunnen doen voor het slachtoffer‟, de volgende vraag: „Het is mogelijk om het slachtoffer nog een keer te ontmoeten. Dit wordt slachtoffer-dadergesprek

genoemd. Het slachtoffer kan jou dan vragen stellen en zeggen hoe hij zich voelt en jij kunt uitleggen hoe het zo gekomen is en bv. je excuses aan bieden. Dit gesprek wordt begeleid. Zou je daar aan willen meewerken?‟ Ook wordt gevraagd naar de verwachtingen die de jongere van zo‟n gesprek heeft. Dezelfde vragen worden ook aan de ouders gesteld worden.

45

- De Jeugdreclassering kan in alle situaties waarin een jongere met de Jeugdreclassering te maken krijgt, besluiten om de mogelijkheid van een slachtoffer-dadergesprek met de jongere te bespreken. Indien de jeugdreclasseerder contact met het slachtoffer wenselijk vindt en de jongere is bereid om hier vrijwillig aan mee te werken, kan de aanmelding bij Slachtoffer in Beeld worden opgenomen in het plan van aanpak.

Om de mogelijkheid van doorverwijzing naar Slachtoffer in Beeld levend te houden wordt

voorlichting gegeven aan de drie actieve verwijzende organisaties. Vanuit het kantoor in Utrecht is het beleid dat er geen voorlichting wordt gegeven aan de zogenaamde passieve verwijzers19, bijvoorbeeld politie, GGZ, JJI, PI, en verslavingszorg. Het geven van voorlichting is arbeidsintensief en de beschikbare formatie is beperkt. Met de uitbreiding van de doelgroep van Slachtoffer in Beeld naar volwassen daders, is het aantal netwerkpartners aan wie voorlichting wordt gegeven ook uitgebreid. Men geeft wel aan hierbij zorgvuldig te werk te gaan, dus op basis van een goed P.R. plan. Voorkomen moet worden dat verkeerde beeldvorming ontstaat en zaken worden aangemeld die onder de contra-indicaties vallen. Dit is zowel voor de slachtoffers als de daders ongewenst.

De voorlichting aan de drie actieve verwijzers is regionaal georganiseerd. De vaste bemiddelaars worden geacht 60 procent van hun tijd aan slachtoffer-dadergesprekken te besteden en de overige 40 procent aan andere zaken, waaronder voorlichting. Het is de bedoeling dat zij elk jaar de drie belangrijkste verwijzers voorlichten. Ook is, volgens geïnterviewden van het kantoor in Utrecht, onlangs afgesproken dat de vaste bemiddelaars zich bij voorlichting voornamelijk gaan richten op de achterblijvende verwijzers.

In de interviews zijn de vaste bemiddelaars bevraagd over hun voorlichtingstaak. De meeste bemiddelaars kunnen zich goed vinden in de afgesproken tijdsverdeling. Slechts één van hen geeft aan onvoldoende toe te komen aan de voorlichtende taak. Zij is daarom van mening dat de

voorlichting beter centraal geregeld kan worden.

De wijze waarop de bemiddelaars hun voorlichtende taak invullen verschilt. Sommigen leggen meer de nadruk op het onderhouden van persoonlijke contacten met de verwijzende organisaties. Zo zegt een van de bemiddelaars jaarlijks voorlichting te geven binnen de drie organisaties terwijl een ander zegt weinig aan voorlichting te doen, aangezien haar netwerk zo sterk is dat ze niet veel voorlichting hoeft te geven. In het algemeen geldt voor alle vaste bemiddelaars dat zij aangeven een actieve houding te hebben (vragen hoe het gaat, signalen oppikken en daarop reageren) richting de drie vaste verwijzers.

De resultaten van de vier focusgroepen geven een indruk van de wijze waarop de slachtoffer-dadergesprekken zijn geïmplementeerd. Gezien de selectieve samenstelling van de groepen (instellingen (op regionaal niveau) die relatief veel en weinig verwijzen) en het beperkt aantal deelnemers zijn de ervaringen niet representatief.

19

46

Slachtofferhulp Nederland (n=6)

Vertegenwoordigers van 2 van de 4 regionale kantoren van Slachtofferhulp Nederland geven aan dat de medewerkers van Slachtofferhulp Nederland goed op de hoogte zijn van de slachtoffer-dadergesprekken. Een van hen vreest zelfs voor teveel voorlichting. De andere geïnterviewden zijn van mening dat de medewerkers nog onvoldoende bekend zijn met het aanbod van Slachtoffer in Beeld. Voorlichting blijft volgens hen continu nodig.

De relatie met de vaste bemiddelaar van Slachtoffer in Beeld wordt soms als (zeer) goed en soms als niet goed gewaardeerd. Bij alle afdelingen blijft het aantal aanmeldingen achter, geven

geïnterviewden zelf aan. Het is lastig om het onderwerp in te bedden in de bestaande procedures binnen Slachtofferhulp Nederland. Het moment van eerste opvang blijkt vaak te vroeg te zijn voor het slachtoffer. De nieuwe aanpak om het onderwerp op te nemen in het juridisch werkproces roept echter ook problemen op. Slachtoffers zijn voor de zitting met hele andere dingen bezig die veel spanning oproepen. Gesuggereerd wordt om het een plek te geven na de zitting.

Hoe dan ook hangt het van de vrijwilliger af of de mogelijkheid van een slachtoffer-dadergesprek ter sprake wordt gebracht. Hierop wordt niet van bovenaf gestuurd. Alle geïnterviewden geven aan dat er belemmeringen zijn bij de vrijwilligers om een slachtoffer te wijzen op het aanbod van Slachtoffer in Beeld. Daarbij gaat het om een combinatie van opvattingen, houding en vaardigheden. Men vindt het niet passend om het onderwerp ter sprake te brengen of niet in het belang van het slachtoffer. Maar er is volgens de geïnterviewden ook sprake van een (te) beschermende houding ten opzichte van het slachtoffer en van handelingsverlegenheid om het onderwerp ter sprake te brengen. Zie hiervoor ook hoofdstuk 4.

Raad voor de Kinderbescherming (n=4)

De ervaringen met voorlichting bij de Raad voor de Kinderbescherming zijn wisselend. Een van de geïnterviewden geeft aan dat er al langere tijd geen voorlichting meer is gegeven. Een ander laat weten dat wegens de achterblijvende aantallen aanmeldingen wel voorlichting en training is

georganiseerd binnen de Raad voor de Kinderbescherming. Het aanbod van Slachtoffer in Beeld is opgenomen in de BARO die standaard dient te worden afgenomen. Het onderwerp zit daardoor wel in de hoofden van de mensen maar het betekent niet dat het een belangrijk item is voor de

raadsonderzoekers. Een van de geïnterviewden schetst de verschillende stappen: je moet duidelijk maken aan een jongere wat het aanbod inhoudt (aan de hand van een folder), inschatten of een jongere spijt heeft van zijn daad en nagaan of de jongere mee wil doen. Een raadsmedewerker ziet een jongere maar één keer. Verschillende geïnterviewden doen de suggestie dat het onderwerp beter door de Jeugdreclassering kan worden opgepakt. Het enige nadeel is dat het langer duurt voordat een jongere de mogelijkheid krijgt aangeboden en dat kan weer van invloed zijn op de motivatie om mee te doen. Men wijst er ook op dat de BARO niet altijd (in zijn geheel) wordt afgenomen. De mogelijkheid van een slachtoffer-dadergesprek wordt dus niet altijd aan de orde gesteld. Ook heeft de Raad voor de Kinderbescherming vaak te maken met ontkennende

verdachten en met jongeren die alleen mee willen doen als ze daardoor strafvermindering krijgen. Ook komt het voor dat ouders niet mee willen werken omdat het hun teveel tijd kost. In het licht van het knelpunt dat de bemiddelaars signaleren dat de Raad voor de Kinderbescherming soms te lichte zaken aandraagt (zie paragraaf 3.3) is het opmerkelijk dat geen van de geïnterviewden van

47

de Raad voor de Kinderbescherming dit noemt als criterium waar ze op letten bij een

doorverwijzing. Hier is blijkbaar nog onvoldoende over gecommuniceerd tussen Slachtoffer in Beeld naar de Raad voor de Kinderbescherming. We zien dat ook bevestigd in het feit dat, net als

sommige bemiddelaars, ook een van de geïnterviewden van de Raad voor de Kinderbescherming zich afvraagt of het wel zinvol is om een jongere door te verwijzen als de school ook al een gesprek tussen slachtoffer en dader heeft gehouden.

Tenslotte wordt het feit dat er te weinig terugkoppeling plaatsvindt vanuit Slachtoffer in Beeld als aandachtspunt voor Slachtoffer in Beeld genoemd door enkele geïnterviewden.

Jeugdreclassering (n=4)

Bij 3 van de 4 focusgroepen zijn vertegenwoordigers van de Jeugdreclassering aanwezig. Een van hen geeft aan dat de Jeugdreclassering serieus kijkt naar de motivatie van de jongere om deel te nemen aan een slachtoffer-dadergesprek. De jeugdreclasseerder heeft ook langer contact met een jongere en kan dus beter de motivatie peilen dan de raadsmedewerker. De jeugdreclasseerder neemt het op in het plan van aanpak dat met de interne gedragsdeskundige wordt besproken. Het slachtoffer-dadergesprek is ook een item op het middenkaderoverleg waar centrale afspraken worden gemaakt ten behoeve van een eenduidige lijn bij het opstellen van de plannen van aanpak. In de overige twee organisaties voor Jeugdreclassering is weinig bekendheid met het aanbod van Slachtoffer in Beeld. Het is niet opgenomen in het interne opleidings- en trainingsaanbod. Een van beiden merkt ook op dat het nooit een onderwerp van gesprek is op een justitieel casusoverleg (JCO). In de tweede regio maakt men liever en vaker gebruik van een eigen regionaal aanbod voor slachtoffers en daders gebaseerd op de principes van Echt Recht.

In document Evaluatie slachtoffer-dadergesprekken (pagina 44-47)