• No results found

Knelpunten bij verwijzen en aanmelden, genoemd door Slachtoffer in Beeld

In document Evaluatie slachtoffer-dadergesprekken (pagina 47-52)

3 Implementatie slachtoffer-dadergesprekken

3.3 Knelpunten bij verwijzen en aanmelden, genoemd door Slachtoffer in Beeld

Projectleider en bemiddelaars maken tijdens de interviews melding van verschillende knelpunten in het proces van verwijzen en aanmelden. De knelpunten betreffen:

- de gegevensuitwisseling tussen enkele arrondissementsparketten en Slachtoffer in Beeld; - de voorinformatie bij de aanmeldingen;

- de kwaliteit van de verwijzingen vanuit de Raad voor de Kinderbescherming; - de achterblijvende verwijzingen vanuit Slachtofferhulp Nederland;

- de politie als verwijzer; - de zwaarte van de zaken.

3.3.1 De gegevensuitwisseling met het arrondissementsparket

Slachtoffer in Beeld heeft landelijk geldende afspraken gemaakt met het Parket Generaal over de aanlevering van persoonsgegevens van de niet aangemelde partij. Toch is er een probleem rond deze gegevensaanlevering tussen enkele arrondissementsparketten en Slachtoffer in Beeld. Deze parketten willen aan Slachtoffer in Beeld geen persoonsgegevens van het slachtoffer leveren als iemand bij de aangifte aan de politie heeft aangegeven geen contact met Slachtofferhulp Nederland

48

te wensen. Hoewel Slachtoffer in Beeld en Slachtofferhulp Nederland verschillende organisaties zijn, interpreteert men dit als contra-indicatie om slachtoffers te laten benaderen door Slachtoffer in Beeld. Een van de parketten wil in het geheel geen persoonsgegevens aanleveren van slachtoffers dus ook niet van slachtoffers die wel benaderd mogen worden door Slachtofferhulp Nederland. Deze parketten benaderen daarom betrokkenen eerst zelf (aanvankelijk telefonisch, na onderling overleg nu per brief). Hierdoor ontstaat een aantal knelpunten, het meest bij het parket dat alle slachtoffers benadert, ongeacht of deze slachtoffers al dan niet bezwaar hebben om bij Slachtofferhulp aangemeld te worden:

- Slachtoffers worden benaderd door iemand van het parket, die uitleg moet geven over de inhoud van de slachtoffer-dadergesprekken en vragen van het slachtoffer moet

beantwoorden, terwijl hij/zij maar marginaal op de hoogte is van het werk van Slachtoffer in Beeld. Slachtoffer in Beeld sluit niet uit dat door deze werkwijze aanzienlijk minder

slachtoffers bereid zijn om deel te nemen aan een slachtoffer-dadergesprek.

- Door de extra schakel ontstaat een vertraging in de aanmelding bij Slachtoffer in Beeld hetgeen ertoe kan leiden dat de aanmeldende partij (de dader) afhaakt omdat het te lang duurt voordat de bemiddeling opgestart kan worden.

- Door deze werkwijze worden mensen dubbel belast (eerst belt iemand van het parket, daarna komt de Slachtoffer in Beeld medewerker).

Het is juridisch een lastig punt. Slachtoffer in Beeld zoekt al langere tijd naar mogelijkheden om een en ander op te lossen maar dat is nog niet gelukt.

3.3.2 De voorinformatie bij de aanmeldingen

Door de bemiddelaars zelf wordt het feit dat er duidelijke en goede voorinformatie beschikbaar moet zijn als de aanmelding aan hen wordt overgedragen, als belangrijke randvoorwaarde genoemd voor een goede uitvoeringspraktijk. Een derde van de 23 geïnterviewde bemiddelaars maakt opmerkingen die op dit vlak liggen. Er wordt nog niet altijd aan deze randvoorwaarde voldaan. Verschillende keren wordt genoemd dat helder moet zijn wie de dader is en wie het slachtoffer. Dat is niet altijd het geval. Ook bij diffuus dader-slachtofferschap zou de positie van beide partijen al beter moeten zijn uitgewerkt als een zaak bij de bemiddelaar wordt neergelegd. Ook blijkt soms sprake van een ontkennende dader. De bemiddelaar moet dan zelf alsnog een aantal dingen nader gaan uitzoeken. De voorinformatie is ook niet altijd compleet wat betreft het aantal daders en het aantal slachtoffers op het moment dat de zaak wordt toebedeeld. Een tweede dader kan dan bijvoorbeeld onverwacht alsnog in beeld komen. Een zaak zou bij aanmelding al beter beschreven moeten worden door de verwijzende instantie. Daarvoor is een goede relatie met de verwijzers van belang. De aanmelding moet vervolgens beter beoordeeld worden door het centrale kantoor van Slachtoffer in Beeld. Om eventuele nog ontbrekende informatie te achterhalen, zou naar de mening van de bemiddelaars, meer menskracht ingezet moeten worden op het

49

3.3.3 De kwaliteit van de doorverwijzingen vanuit de Raad voor de Kinderbescherming

De trend die uit de cijfers (zie hoofdstuk 4) naar voren komt, dat de focus duidelijk gericht is op jeugdige daders, wordt door de geïnterviewde bemiddelaars (n=23) herkend. Men krijgt inderdaad veel aanmeldingen vanuit de Raad. Een ruime minderheid van de geïnterviewde bemiddelaars plaatst wel kanttekeningen bij de kwaliteit van deze doorverwijzingen. Zij zijn van mening dat er te weinig doorgevraagd wordt op de motivatie van de jongeren. Men maakt opmerkingen als: - “Bij de Raad wordt er tussen neus en lippen door gevraagd of de dader zijn excuses wil

aanbieden. Hierdoor moet de bemiddelaar werken aan de motivatie van de dader”.

- “In het eerste gesprek vragen ze aan de jongeren of ze „iets‟ met het slachtoffer willen en als dat positief beantwoord wordt, wordt er gelijk doorverwezen”.

- “Bij de Raad voor de Kinderbescherming krijgen jeugdigen een lang en intensief gesprek dat bepalend is voor het vervolg van de jeugdige. Als er dan een vraag komt of de jeugdige excuses wil aanbieden aan het slachtoffer, durft hij of zij bijna geen nee meer te zeggen. Als de bemiddelaar dan contact opneemt met de jongere en dan wil de jongere ineens niet meer”.20

Bemiddelaars die een vergelijking maken met andere verwijzers wijzen erop dat aanmeldingen van andere verwijzers (Jeugdreclassering, Reclassering Nederland, Justitiële Jeugdinrichtingen (met name Teijlingereind)) beter onderzocht zijn. Er is daardoor meer bekend over de motivatie van de jongeren om deel te nemen. Er is ook vaker sprake van een intrinsieke motivatie bij deze jongeren. Ook verwijzingen vanuit Slachtofferhulp Nederland worden inhoudelijk beter genoemd, omdat er sprake is van een duidelijke omschrijving van de motivatie van het slachtoffer om deel te nemen.

3.3.4 De achterblijvende verwijzingen vanuit Slachtofferhulp Nederland

Slachtofferhulp Nederland is een achterblijvende verwijzer. Vanuit het kantoor is daarom aangegeven meer in te zetten op voorlichting bij Slachtofferhulp Nederland. Verschillende bemiddelaars geven expliciet aan dat van de extra voorlichting bij Slachtofferhulp Nederland niet verwacht hoeft te worden dat er meer verwijzingen zullen komen. Er wordt al veel voorlichting gegeven. Een bemiddelaar geeft bijvoorbeeld aan het afgelopen jaar 10 keer voorlichting te hebben gegeven bij Slachtofferhulp Nederland. Men verwacht meer effect van andere benaderingen.

Genoemd zijn:

- Het aanbod van slachtoffer-dadergesprekken komt inmiddels standaard aan de orde in het merendeel van de achtbijeenkomsten van de basistraining voor nieuwe medewerkers van Slachtofferhulp Nederland. Men ziet hier in de praktijk al effect van. De nieuwe,

20

We zien overigens niet terug in de registratiegegevens dat jongeren die aangemeld worden door de Raad vaker voortijdig afhaken (zie hoofdstuk 4).

50

jongerevrijwilligers van Slachtofferhulp Nederland staan meer open voor het aanbod van Slachtoffer in Beeld.21

- De mond tot mond reclame van vrijwilligers van Slachtofferhulp Nederland die positieve ervaringen hebben opgedaan met Slachtoffer in Beeld. Men vraagt daarom expliciet aan de vrijwilligers van Slachtofferhulp Nederland om hun eigen ervaringen in te brengen binnen intern overleg.

- Versterking van de afstemming en samenwerking tussen Slachtoffer in Beeld en Slachtofferhulp Nederland. Hiervoor worden verschillende ingangen genoemd: (1) de Slachtofferhulp Nederland medewerker een grotere rol geven bij de voorbereiding (meevragen naar het voorbereidend gesprek, mits het slachtoffer dit goed vindt) (2) meer aandacht voor de rol van Slachtofferhulp Nederland bij de nazorg (3) uitbreiding van de terugrapportage: niet alleen naar de vrijwilliger maar ook naar de teamleider en niet alleen op het einde maar ook tussentijds, en ook via aanwezigheid van de bemiddelaar bij interne werkbesprekingen van Slachtofferhulp Nederland.

3.3.5 De politie als verwijzer

Verschillende bemiddelaars geven aan dat de tijdsspanne tussen datum delict en datum

aanmelding bij Slachtoffer in Beeld voor de jonge daders (met relatief lichte delicten) vaak te groot is. Zij vinden dat Slachtoffer in Beeld er sneller bij moet zijn. Om dit te bereiken zou ook de politie, bij het opmaken van de aangifte, al door moeten kunnen verwijzen, vinden de meeste

bemiddelaars. Deze opvatting wordt in het groepsgesprek dat met de zeven vaste bemiddelaars is gehouden, unaniem bevestigd. Een verwijzing zou, mits goed voorbereid, direct kunnen gebeuren na het verhoor. De politie wordt dan aanspreekpunt voor Slachtoffer in Beeld. Men merkt in de praktijk ook dat sommige jeugdige daders zelf bij de politie of binnen een jeugdinrichting aangeven dat ze graag contact willen met het slachtoffer om bijvoorbeeld excuses aan te bieden. Politie en medewerkers van een JJI zouden daar meer alert op moeten zijn. Ook bij zedenzaken (binnen de politie) liggen vele mogelijkheden volgens verschillende vaste bemiddelaars. “Zo‟n jongen heeft vaak geen enkel idee wat hij een meisje heeft aangedaan...”, aldus een van deze bemiddelaars. Een groot deel van de bemiddelaars benadrukt dat er op dit moment nog te weinig aandacht is bij de politie voor het aanbod van een slachtoffer-dadergesprek. De politie houdt het soms zelfs tegen, terwijl (de familie van) het slachtoffer er wel gesteld op is, met name bij verkeersongelukken met dodelijke afloop, is de ervaring. Men noemt als voorbeeld de veroorzaker van een verkeersongeluk die een kaartje aan de familie van het slachtoffer wilde sturen, doch ontmoedigd werd door de politieman/vrouw die opmerkte dat de nabestaanden daar niet op zitten te wachten. De

nabestaanden kunnen dan ten onterechte concluderen dat de veroorzaker er niet mee bezig is omdat ze niets van hem/haar horen.

21

Slachtofferhulp Nederland heeft de basistraining inmiddels teruggebracht naar 6 bijeenkomsten en de informatie over Slachtoffer in Beeld uit de basistraining gehaald.

51

3.3.6 De zwaarte van de zaken

Wat betreft de zwaarte van het delict geldt het selectiecriterium dat er aangifte moet zijn gedaan. Ook moet er sprake zijn van tenminste een taakstrafwaardig delict (bv HALT) indien de aanmelding vanuit de (minderjarige) dader komt22.

Wat betreft de beoordeling van de zwaarte van de zaken in de praktijk, zijn er duidelijk verschillen tussen de bemiddelaars. Sommigen geven aan alleen met jongeren en niet zo zware zaken te maken te krijgen. Anderen zeggen dat de zaken zeker niet te licht, eerder redelijk zwaar zijn waarbij wordt opgemerkt dat zaken ook zwaar kunnen zijn door de bijkomende problematiek. Genoemd wordt als voorbeeld een dader met ADHD en een slachtoffer met autisme. Enkele bemiddelaars geven expliciet aan regelmatig zware zaken in behandeling te hebben. Ter illustratie: een van de bemiddelaars is momenteel bezig met 3 moorden, 2 ongelukken met dodelijke afloop en een groepsverkrachting. Zij benadrukt dat bemiddeling ook bij dit soort zaken over het algemeen goed verloopt. Zie voor een voorbeeld van dergelijke zaken case 2 in bijlage 4.

Wat betreft het onderscheid tussen lichte en zware zaken wordt overigens door verschillende bemiddelaars benadrukt dat de omschrijving van het delict niet als objectief criterium gebruikt moet worden. Het gaat namelijk om de subjectieve beleving van het slachtoffer/de dader. Wat voor de een weinig voorstelt kan voor de ander heel ingrijpend zijn.

Ongeveer de helft van de geïnterviewde bemiddelaars vindt dat ze wel eens te lichte zaken krijgen doorverwezen. De frequentie waarmee men dit meemaakt varieert tussen incidenteel tot

regelmatig. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat er geen eenduidigheid bestaat over wat „te lichte zaken‟ zijn. Een van de bemiddelaars zegt bijvoorbeeld over ruzies op school: “het zijn altijd zaken waar aangifte is gedaan en daarom zwaar genoeg voor een slachtoffer-dadergesprek”. Deze bemiddelaar benadrukt het positieve effect van dit soort zaken voor de dader: “als zo‟n jongen zijn hart kan luchten en goed zijn spijt kan betuigen dan vind ik dat positief”.

Er zijn echter ook bemiddelaars die vinden dat de school of de ouders dit soort zaken zelf zouden moeten afhandelen en dat er steeds sneller aangifte wordt gedaan. Dergelijke zaken worden, naar hun mening, door een aanmelding bij Slachtoffer in Beeld ook veel te groot gemaakt. Zij maken opmerkingen als: “er zijn bij een simpele vechtpartij soms wel vijf instanties betrokken en dan komen wij ook nog eens als mosterd na de maaltijd. Daar zitten ze dan vaak ook helemaal niet op te wachten”; “er zijn soms zaken die al vanzelf weer zijn opgelost” en “soms lijkt te worden

verwezen omdat de verwijzer het wel goed vindt zo‟n gesprekje, zonder de consequenties daarvan (zwaarte traject, tijdsinvestering) te beseffen”.

Als voorbeelden van zaken die te licht worden bevonden, worden genoemd ‟een jongen die emblemen van auto‟s had gestolen‟ en „enkele jongeren die een ruit ingooiden, per ongeluk bij een huis naast het beoogde huis‟.

22

52

Uit de interviews komt het beeld naar voren dat het probleem van de te lichte verwijzingen niet in alle regio‟s (meer) speelt. Sommigen geven expliciet aan dat zij het effect merken van goede voorlichting aan de raadsmedewerkers. Ook signaleren enkele bemiddelaars dat met de uitbreiding naar volwassen daders nu al merkbaar is dat de zwaarte van de zaken en van de delicten

toeneemt.

Er wordt verschillend omgegaan met de te lichte zaken. Vaak wordt pas gaandeweg duidelijk wat er precies aan de hand is. Sommige bemiddelaars zeggen dit soort zaken niet in behandeling te nemen, anderen geven aan dat je een dergelijke zaak niet meer kunt afwijzen als je hem eenmaal hebt binnengekregen. Er is ook geen criterium op basis waarvan je dit soort zaken kunt afwijzen zolang aan de indicaties is voldaan. Een van de bemiddelaars zegt het als volgt: “zeker als een jongen ook al een taakstraf heeft gekregen, wie ben ik dan om te zeggen dat ik de zaak niet accepteer”. Een deel van dit soort zaken eindigt overigens voortijdig omdat de dader niet reageert op de uitnodiging van de bemiddelaar of het probleem al is opgelost.

Ook in dit verband pleit een aantal bemiddelaars voor betere selectie aan de poort (naast continue voorlichting aan de Raad voor de Kinderbescherming).

In document Evaluatie slachtoffer-dadergesprekken (pagina 47-52)