• No results found

Als wij spraken over het bloed van de verzoening, dan moet ik u verder iets mededelen, omtrent de Paasfeestviering van de Joden, waaronder het breken van brood en het schenken van wijn, als avondmaalsviering, bedoeld wordt.

Alsook het breken van het lichaam, het begraven, en de opstanding uit de doden, van Christus; gelijk ik u beloofd heb in het begin van mijn beschrijving.

Aan de avond van de 14e Nisan van de Joodse maand (maart of april) gaan de Israëlieten naar de synagoge, om het Paasfeest te vieren. Het woord Paasfeest is afkomstig van een Grieks woord, dat betekent: voorbijgaan; dat wederom zijn oorsprong heeft van het Hebreeuws woord: Pesach; hetwelk “overschrijden” betekent, ook voorbijgaan.

Dit feest, vieren zij ter herinnering aan de gelukkige en wonderbare uittocht uit Egypte. De wijze, waarop zij dit feest vieren, is zo wonderlijk, dat ik niet nalaten kan, bij de beschrijving van hetzelve, langer stil te staan, dan mijn voornemen was.

lngevolge de Mozaïsche wet wordt het door vele Israëlieten, nog gehouden. Echter zijn er ook velen, die in dit feest geen behagen meer scheppen, Vooral zijn het de meer gegoede Joden, die zich ontslaan, niet alleen van de vele en lastige ceremoniën van de Rabbijnen, maar ook van de voorschriften van Mozes. De minder gegoede Jood viert dus het Paasfeest, en er zijn er nog enkele, die in het ten uitvoer brengen van alle voorgeschreven ceremoniën, zó nauwkeurig zijn, dat men zich waarlijk daarover verwonderen moet. Jammer, dat zij zich veelal geen rekenschap weten te geven, waarom zij het zó en niet anders vieren, Alvorens wij verder gaan, moet ik even mededelen, dat er op de 13e van de Joodse maand Nisan al het gezuurde, uit hun huizen moet worden geruimd. De schotels en schalen worden weggeborgen tot na Pasen (8 dagen lang). En andere borden en schotels worden daarvoor in de plaats gesteld. Het overschot van de spijze wordt verbrand (een aangenomen gewoonte) in een gegoten ijzeren pot. Ik herinner mij, toen ik een jongen was van 9 à 10 jaar, dat ik op de Raamgracht te Amsterdam, bij de waterkant zat, (tegenover de Ververstraat, waar ik woonde) met een gegoten ijzeren pot, om daar voor de Joden, hun brood, of wat zij over hadden van het gezuurde, voor hen te verbranden, waarvoor ik dan enkele stuivers kreeg. De voorschriften van de Rabbijnen die ons daarin worden voorgeschreven, om het gezuurde uit het huis te doen, zouden u wellicht beginnen te vervelen als ik er meer van zei.

Dit wil ik u nog mededelen, dat, als de Joden voor die 8 dagen een ander gebit in hun mond konden doen, zij het niet zouden nalaten. We gaan verder over het Paasfeest.

Wanneer de Israëlieten ’s avonds uit de synagoge komen, beginnen de huiselijke godsdienstplechtigheden. Van de duizend Joden is er nauwelijks één, die haar ware strekking kent. Een enkele geleerde rabbijn, die ze kent, zorgt er wel voor, dat hij het geheim bewaart; daarentegen tracht men op elke mogelijke wijze, de eenvoudige Joden zand in de ogen te werpen, door aan de aloude ceremoniën, een andere betekenis te geven.

Over de tafel ligt een wit tafellaken uitgespreid; vervolgens zult u midden op de tafel een koperen bekken vinden, waarop in een servet, op een kunstige wijze, drie Paasbrooden liggen. Voorts een ei, een been van een lam, een kopje met amandelen;

rozijnen en kaneel door elkander gestampt, een bakje met azijn of zoutwater, en eindelijk een stuk mierikwortel. Daarnevens staat een karaf gevuld met wijn en enige glazen. Achter de tafel staat een stoel met 2 witte kussens. Vraagt u nu de Israëliet,

wat dit alles te betekenen heeft, dan antwoordt hij aldus: “De drie paasbrooden, daar op dat koperen bekken, zinspelen op de 3 afdelingen, waarin Israël verdeeld is, en wel: de eerste stelt voor de priester-kaste (Kouhijn, Cohen), de tweede de Levieten (Levi) en de derde de overige Israëlieten (Jisroijl). Het lamsbeen, toont u het paaslam, dat weleer in Egypte en vervolgens telkenjare in de tempel is geslacht en gegeten. Het ei geeft te kennen, dat er in de tempel nog een ander offer geofferd is namelijk het feestoffer. De mierikwortel, de azijn (of soms zout water) en die gestampte amandelen herinneren ons aan de bange tijd van onze voorouders, toen zij slaven waren in het land Egypte en hun leven zo bitter en zuur was, als deze zinnebeelden. De rode wijn brengt ons het bloed voor de geest, van de vermoorde kinderen, die volgens het bevel van Farao, in de rivier moesten geworpen worden. Wat nu eindelijk die stoel met die kussens en nog andere plechtigheden” (wat ik u dadelijk verhalen zal) “betekenen . . . dat weet ik niet”. U ziet dus geliefde lezers, dat die verklaring zeer eenvoudig is, en eigenlijk niets betekent. De eenvoudige Jood echter, stelt zich daarmede tevreden, en wat hij niet weet, of niet kan begrijpen, daarover bekommert hij zich niet. Zoals hij reeds als kind gezien heeft, hoe zijn vader op die avond te werk ging, zo doet ook hij;

niets meer en niets minder; tenzij de slaap hem wat spoediger overvalt. Wat nu de vrouwen betreft, enkele lezen de fonnuliergebeden mee (de Hagada), die nogal talrijk, en waarlijk kernachtig zijn, maar de meeste zitten daarbij zeer nuchter te kijken (er zijn vele vrouwen, die hun gebeden niet eens lezen kennen!) Alleen dán zijn ze bezig, als er iets te eten of te drinken valt. Het gebeurt ook niet zelden, dat de spotlust hen bekruipt. Vooral merkt men zulks op, waar men het vieren van het paasfeest nog niet geheel zijn afscheid heeft gegeven, maar men eigenlijk weinig lust gevoelt, om dit met die ernst te doen, waarmee de vaderen zulks pleegden.

Wanneer de formuliergebeden een einde genomen heb. ben, eindigen zij gezamenlijk die plechtigheid met het uitroepen: Lesjóna Habóó Biejroeschalaiem, (hetwelk betekent: in het volgende jaar zijn wij (in Jeruzalem). Er zijn er maar zeer weinigen, die dit oprecht wensen; integendeel heb ik ook vele malen horen zeggen, dat als de Joden wederom naar Jeruzalem zouden keren, zij dan in Nederland zouden blijven;

want dan was er voor hen meer te verdienen! Wederom anderen heb ik in plaats van Jeruzalem, de steden Amsterdam, Rotterdam of Den Haag, horen noemen en meer dergelijke spotternijen. Op dergelijke wijzen nu, viert het merendeel van het Jodendom het Paasfeest.

Dat u zulks niet verwondere, geliefde lezer! Immers, de eenvoudige Jood verstaat niet wat hij zegt, omdat hij, gelijk ik meer heb gezegd, zijn gebeden verricht in een taal, waarin hij een volslagen vreemdeling is, De meer gegoede bekommert zich om niets, want hij gelooft niet. Hij acht zich verheven boven de wet van Mozes en ziet met minachting neer op de instellingen van de rabbijnen. Hij eindigt deze plechtigheid met de uitroep: “Over een jaar ben ik niet te Jeruzalem, maar rijker.” . . .

Zo viert de man van zaken, zijn Paasfeest, zo diep is de Nederlandse Jood gezonken.

Wat weleer voor de Jood het dierbaarste was, daar is hij thans koud over. Hij is thans tot een ander uiterste gekomen. Het Joodse hart, het Oosterse hart, dat warm klopte voor de God van de vaderen, dat blij juichte onder het zingen van Salems liederen, dat van vergenoegen brandde bij het naderen van een feest, dat hart is koud, koud gelijk de nacht, stil gelijk het graf! Het klopt niet meer, het juicht niet meer, het brandt niet meer!

Somtijds schijnt het nog enkele sporen van zijn natuurlijke aanleg te verraden, en laat het enkele juichtonen horen, maar die tonen lijken op die, welken zij uitten, die rondom het gouden kalf juichten. Zij lijken veel op die stijve bewegingen, die men wel eens een lijk ziet maken, die veroorzaakt worden door het sterk gebruik van

medi-cijnen. Het zijn de laatste stuiptrekkingen van een stervende! Ongelukkig, die, weleer een cederboom; thans gelijk bent aan de hysop! Die weleer een eik, thans een geknakt rietje zijt! Zoals een lijk, dat nog de kenmerken draagt, dat het eens een mens geweest is. Zo tonen uw gelaat en houding nog slechts de vurige Oosterling aan. De zorg voor het stoffelijke heeft schier elke andere zorg verdrongen. U hebt de alsemkroes, O, Israël, die de vergankelijkheid u aanbood, tot op de bodem toe geledigd! Deze drank heeft geheel uw bloed troebel gemaakt, uw gevoel verdoofd, uw hart stomp gemaakt!

U bent ziek, ten dode toe ziek! En wat de droefheid ten top doet stijgen, is, dat u niet eens weet, dat u ziek bent! de aard van uw ziekte niet kent, haar gevaar niet bevroedt, haar gevolgen niet vermoedt, en de uitkomst niet berekent!

Voor ruim 19 eeuwen geleden wandelde Eén in de schone velden van Galilea, Die zag met een blik van een ziener, Hij sloeg u gade, Hij trachtte in uw hart te lezen, Hij kende u, Hij merkte uw krankheid, Hij gaf u deze te kennen; ook verborg Hij de gevaarlijke toestand niet voor u, Hij bood u Zijn hulpe aan en gaf u geneesmiddelen, die weleens bitter van smaak, maar heilzaam in hun uitwerking waren; en naarmate uw ziekte steeg, des te scherper waren de medicijnen; naarmate de wond kwaad-aardiger werd, des te dieper ging het lancet. Hij achtte u gelijk aan witgepleisterde graven, die van binnen vol doodsbeenderen zijn. Hij echter kon u genezen en wilde het ook! Hij had medelijden met u, en daarom greep Hij uw ziekte bij zijn hartader aan! En die weldadige Geneesheer, tot loon daarvoor hebt u Hem jammerlijk doen sterven! Jesaja 53: 3 enz.: “Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht. Waarlijk Hij heeft onze krankheden op zich genomen en onze smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was” enz.

De gebruiken en plechtigheden op de eerste en tweede avond van het Paasfeest zijn van groter betekenis, dan u daar zo-even van de Israeliet geschetst werd.

De drie Paasbroden op de Paastafel in een tafellaken gewikkeld, geven u het zinnebeeld te kennen van de Drieëenheid, en wel het eerste of bovenste brood is het beeld van de Vader, het tweede of middelste van de Zoon, en het derde of onderste, van de Heilige Geest. Nu weet ik zeer wel, dat de Jood, onverschillig op welk stand-punt hij staat, van geen drieëenheid in de Godheid weten wil. Nochtans spreken de oude rabbijnen zelfs in hun boeken, waarvan een boek genaamd de Heilige Zohar, over de Drieëenheid; maar de Joden van de tegenwoordige tijd verwerpen dat per monde. Zo goed als zij af wijken van de wet van Mozes. De Talmud zegt dat de Heilige Zohar niet gelezen mag worden, of men moet een leeftijd bereikt hebben van 40 jaar. Waarom nu? dan heeft men. geen zin meer om zo’n boek te bestuderen;

wellicht door de omstandigheden van het leven. Ofschoon er duizenden Joden zijn, die niet eens weten, dat er zo’n boek bestaat. En mocht men het soms lezen op jongere leeftijd, dan loopt het Jodendom gevaar, dat men achter een geheim komt, waar God de Heere op zijn hoogst verheerlijkt en bewonderd zou worden; en vele Joden zouden dan in een Drieeenheid in het Goddelijke wezen gaan geloven en aanbidden, als de Heilige Geest hun daarin zou voorlichten. En dan zouden zij er achter komen, dat de geleerden, omtrent dit leerstuk, dezelfde gevoelens koesterden, welke thans door de kerk omhelsd worden.

Wanneer nu de huisvader de zegen over de wijn heeft uitgesproken, dan wast hij Zijn handen en breekt vervolgens het middelste brood en legt het grootste gedeelte daarvan, onder enige kussens, welke op een stoel, hij hem liggen. Hiermee geeft hij te kennen, dat de tweede Persoon in de Drieëenheid, de Messias, de Zoon van God, ge-broken moet worden; terwijl het “onder de kussens leggen”, niets anders betekenen

moet, dan het graf waarin het gebroken lichaam rusten moet. Tijdens de plechtigheid, worden er vier bekers wijn gedronken, welker gebruik verschillend uitgelegd wordt, De derde beker wordt genoemd in het Hebreeuwse (Koum schel berogo) de beker van de dankzegging en de vierde beker ziet op de verlossing door de Messias.

De Medrosch Barschist Rabba, Kap. 87, bladzijde 84, kolom 4, zegt, (ook één van de boeken van de rabbijnen) van de 4 bekers in een gelijkenis, “dat God deze aan Israël, in de dagen van de Messias, geven zal. Ingevolge Psalm 16: 5 De Heere is het deel mijner erve en mijn bekers, gij onderhoudt mijn lot”, En voorts psalm 116: 13 “Ik zal de beker der verlossing opnemen”. Terwijl de Zohar deze merkwaardige woorden van de wijn zegt: (“Dit is de wijn van de Heere van de hemel, waarvan de wet drinkt”).

Na de maaltijd en alvorens met het tweede gedeelte van de plechtigheden een aanvang te maken, neemt de heer van het huis, het brood, hetwelk onder de kussens ligt en legt het op de tafel, hetwelk te kennen moet geven, de overwinning van de Messias over dood en hel, daar hij uit het graf herrijzen zal! Voorts breekt hij het brood, en geeft een ieder daarvan te eten, hetwelk betekent, dat hij die van het gebroken lichaam van de Messias eet, er ook deel aan Hem heeft. Men noemt dit: (Aphikomon) nagerecht.

Sommige rabbijnen vertalen dit, door: neemt de spijze van de tafel. En nog meer dergelijke vertalingen. Het is volgens de Mischna (een Rabbijns boek) verboden, om na het gebruik van de Aphikomon, nog meer te eten; evenzo op andere plaatsen.

Hieruit blijkt dus, dat de Aphikomon geen feestspijs of slechts het eten van ongezuurd brood is, maar wel het kostelijk nagerecht, dat de plaats van het Paaslam, hetwelk wederom het zinnebeeld van de Messias is, moest innemen; waardoor het eten van de Aphikomon, een Goddelijk bondsmaal moet worden; daarom mag de lsraëliet de gewone zegen daarover niet uitspreken; teneinde het van elk gewoon gerecht te onderscheiden. Sommige schrijven aan de Aphikomon een wonderbare kracht toe;

bijv. wanneer zij over zee moeten, nemen zij deze mee, waardoor wij voor het gevaar van verongelukken bevrijd zijn. Dus dit is het overblijfsel van de Aphikomon, wat bewaard wordt, De Paasplechtigheid wordt besloten met het lezen van de (Hallel) lofzang vervat in de psalmen 113-118.

In de Talmud wordt van de Hallel de volgende verklaring gegeven:

1e de uittocht uit Egypte, 2e het klieven van de Rode Zee, 3e de wetgeving op Sinaï, 4e de opstanding van de doden, 5e de smarten van de Messias.

Namelijk: de uittocht uit Egypte wordt aangeduid door de woorden: “toen Israël uit Egypte toog” (Ps. 114: 3).

Het klieven van de Rode Zee door de plaats: “De zee zag het en vlood” (Ps. 114: 3).

De wetgeving van Sinaï ligt in de woorden: “De bergen sprongen als lammeren” (Ps.

114: 4).

De opstanding van de doden in de woorden: “Ik zal wandelen voor het aangezicht des Heeren in de landen der levenden” (Ps. 116: 9).

En eindelijk de smarten van de Messias door de plaats: “Niet ons, o, Heere niet ons!

Maar uw naam zij de eer!” (Ps. 115: 1).

Met het lazen van de Hallel is de plechtigheid geëindigd.

U ziet mijn geliefde lezer uit het één en ander, dat het Israelitisch Paasfeest mitsgaders zijn gebruiken en plechtigheden, geenszins van belangrijkheid ontbloot is. En om u met alle bijzonderheden en haar strekking bekend te maken, heb ik bij de beschrijving van het Paasfeest langer stilgestaan, dan het bestek van dit boek eigenlijk toeliet.

U ziet het, ondanks zichzelf, legt de Jood getuigenis af van de Christus en Zijn dienst;

ondanks zichzelf, verkondigt hij, de Jood, u jaarlijks bij vernieuwing, dat Jezus Christus, waarlijk is opgestaan; en eindelijk ondanks zichzelf, toont hij u, welk een vreugde het is aan te zitten aan de Koninklijke maaltijd, om te nuttigen het gebroken lichaam van de Messias, en te drinken van de wijn van de Heere van de Hemel!

En u mijn broeders naar het vlees, ook kan ik dit hoofdstuk niet eindigen, alvorens u aandacht te vestigen op de heerlijkheid van uw Paasfeest. Israëlieten! Wie en wat u ook zijn moogt, arme en rijke, gelovige en onverschillige, eenvoudige en geleerde, nog zal het a.s. Paasfeest niet genaderd zijn, of ik kijk uit (het is nu 18 febr. 1944) of u a.s. april, met ons, Christenen, dit Pascha mag vieren! Wat één van uw broeders naar het vlees uitriep: “Het Pascha is voor ons geslacht, namelijk: Jezus Christus, en Die gekruisigd”.

Ik vraag u met een ernstige vermaning en bede! Legt voor een ogenblik, de haat, die u tegen mij hebt, af; en onderzoekt wat ik gezegd heb, Reeds vele stemmen zijn tot u gekomen en vele roepen nog! Voor sommigen bent u doof en andere ontvlucht u als een angstvallige. Een nieuwe stem komt tot u; andermaal wordt bij u aan de deur geklopt. Zult u opendoen? Zult u? Welaan, hoort wat Rabbi Josai u in de Zohar Berechiet, deel I, pag, 66 toeroept; “Wee de goddelozen, die zich niet van hun zonden tot de Hooggeprezen God bekeren, zolang zij nog in deze wereld zijn. Want wanneer de mens zich bekeert en zijn schuld belijdt, zo vergeeft hem de Hoogverheven God.

Maar degenen, die in hun zondenschuld volharden, en zich niet van hun ongerechtigheid tot de gezegende God willen bekeren, werpt Hij in de hel waaruit Hij hem in eeuwigheid niet verlossen zal”.

HOOFDSTUK IX