• No results found

4.3 Relevante en overige actoren

4.3.2 Overige actoren

Ook minder relevante maar niettemin belangrijke actoren kunnen betrokken zijn bij het ontwikkelen van een website. Daarbij kan gedacht worden aan individuele personen (alumni bijvoorbeeld), groepen (bestuursorganen, lezersgroepen), maar ook IT-medewerkers.

4.3.2.1 College van Bestuur

Een belangrijke actor waar een universiteitskrant altijd rekening mee dient te houden, is het College van Bestuur (CvB) van de universiteit. Het is belangrijk om bij deze actor stil te staan omdat hij uniek is voor universiteitsbladen. Wanneer we zouden kijken naar andere media kan de rol van het CvB het beste vergeleken worden met die van een uitgever. Deze bemoeit zich niet met de journalistieke koers, maar wel met de bedrijfsvoering binnen het medium.

Allereerst is het van belang om stil te staan bij de ‘algemene’ rol van het CvB bij universiteitsbladen. Het CvB zorgt voor de financiële middelen van een universiteitskrant en betaalt daarmee dus het salaris van de redactie. Om te voorkomen dat het CvB daarmee inspraak krijgt op de inhoud van het blad wordt er gebruik gemaakt van een redactiestatuut en een redactieraad. In het statuut is opgenomen dat het CvB zich niet met de inhoudelijke koers van het blad mag bemoeien, maar alleen met de financiële kant. Joop Kessels, van 2009 tot 2017 algemeen directeur bij de Universiteit Utrecht, sluit zich aan bij dit beeld. Digitalisering en journalistieke onafhankelijkheid zijn twee verschillende discussies. Het CvB had nooit de intentie om via digitalisering de onafhankelijkheid van het Ublad aan te tasten.

Daarnaast wordt er in sommige gevallen gekozen, zoals lange tijd het geval was bij het Ublad, om het budget van het CvB eerst in een stichting te laten storten, waarna de stichting dit uitkeert aan het universiteitsblad. Voor deze constructie werd gekozen om zo directe betaling van het CvB te voorkomen en een hoger gehalte van onafhankelijkheid te creëren. Op dit moment zijn veel universiteitsbladen hier weer van afgestapt, omdat het een vorm van ‘schijnonafhankelijkheid’ creëert. Wanneer het CvB namelijk zou besluiten om te stoppen met geld in de stichting te stoppen ontstaat er alsnog een financiële crisis bij het blad. Daarom vallen veel universiteitsbladen inmiddels weer direct onder het College van Bestuur of onder een bestuursdienst van het CvB. In Utrecht is het Ublad ondergebracht bij de communicatieafdeling als apart orgaan. De Mare in Leiden is wel een op zichzelf staande organisatie binnen de universiteit gebleven.

Wanneer we deze machtsverhoudingen vertalen naar het proces van het ontwikkelen van een website zien we een aantal opvallende zaken. Allereerst beargumenteren alle geïnterviewden dat het CvB nooit directe invloed heeft uitgeoefend bij het opzetten van een website. Joop Kessels en Leen Dorsman bevestigen dit beeld. Op de vraag of het CvB een rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van de website antwoordt oud-hoofdredacteur Armand Heijnen:

‘Nee, want dat was een inhoudelijke beslissing. We hadden een bepaald budget, daar moesten we het mee doen. Ik moest verantwoording afleggen dat we die website konden ontwikkelen binnen de middelen die het College ons beschikbaar had gesteld.’

Een vergelijkbare situatie zien we in Leiden. Het CvB stelt een bepaald budget beschikbaar, maar de redactie bepaalt, in samenspraak met de redactieraad, waar dit geld naartoe gaat. Als de focus dan wordt verlegd van het opzetten van de website naar het verder ontwikkelen van dit digitale platform, zien we een ander beeld. In de verschillende interviews komt naar voren dat het CvB sterk voorstander is van een digitale editie van De Mare. Hoofdredacteur Frank Provoost van De Mare: ‘Want de achterliggende gedachte is, het werd toen zo gebracht: ‘ja hallo, het is 2000 - digitaal is ‘the way forward’ - we hebben websites, papier is ouderwets’. Volgens Provoost zit hier van het CvB echter een tactiek achter:

‘Terwijl het stiekem een slinkse sterfhuisconstructie is, om het even grof te zeggen. Papier is niet meer nodig, dus dan kan de redactie ook toe met de helft van het budget. Naast digitaal ook nog op papier verschijnen zou dan maar maar eens per twee weken hoeven, en dan kon de redactie in de ogen van het CvB wel kleiner. Dat zou het begin van het einde zijn geweest.’

Hierin zien we dat in Leiden het CvB dus wel degelijk invloed probeerde uit te oefenen in een inhoudelijke discussie, namelijk het digitaal laten gaan van De Mare, volgens

hoofdredacteur Provoost. Het Ublad werd, net als de gehele universiteit, tijdens de crisis van 2008 geconfronteerd met bezuinigingen. Daardoor werd toenmalig hoofdredacteur Armand Heijnen geconfronteerd met een pijnlijk dilemma: Doorgaan op papier met minder mensen, een lagere verschijningsfrequentie, een dunnere krant of een lagere oplage. Of inzetten op digitaal met min of meer dezelfde redactie. Heijnen koos ervoor om, als overlevingsstrategie, volop in te zetten op digitaal. Ook al omdat hij zelf geloofde in het feit dat op de lange termijn het medium hier beter van zou worden.

We kunnen ons in de conclusie aansluiten bij wat Armand Heijnen, Frank Provoost, Joop Kessels, Leen Dorsman en Jos Damen hebben aangegeven: het CvB heeft nooit directe inhoudelijke invloed kunnen uitoefenen op De Mare of het Ublad, ook niet bij het ontwikkelen van een website. Maar volgens Provoost werden in Leiden zowel bezuinigingen als de technologische revolutie door het CvB toch gebruikt om een poging te doen zich te bemoeien met de inhoudelijke beslissingen. Deze Leidse situatie is illustratief voor de haat-liefde verhouding tussen een CvB en een universiteitskrant zoals in de inleiding van dit onderzoek al werd aangehaald.

4.3.2.2 Academische omgeving

De academische omgeving is een overige actor die ook van indirecte invloed is geweest op de digitalisering van het Ublad en De Mare. Bij het meer technische voordeel van deze academische omgeving voor de beide universiteitsbladen staan we in de volgende paragraaf stil. Maar naast dit technische deel is er binnen de academische omgeving ook een

belangrijk sociaal aspect als het gaat om de digitalisering van universiteitskranten. Zowel in Leiden als in Utrecht leidde de aankondiging dat de beide universiteitskranten verder zouden moeten digitalisering tot veel protest. Zo werd, zoals aangestipt in de inleiding van dit

onderzoek, het bestuursgebouw van de universiteit bezet als protest tegen het verder digitaliseren van het Ublad. Ook in Leiden leidde de aankondiging vanuit dat de Mare verder moest digitaliseren tot een golf van protest door studenten en universitair personeel.

Uiteindelijk bemoeide in Leiden zelfs oud-redactieraadlid Mark Rutte zich in dit debat. Het feit dat de academische omgeving gewend is aan het voeren van open debat zal hebben bijgedragen aan deze protesten, bovendien vinden studenten en ook universitair docenten het blijkbaar erg belangrijk dat er zich een papieren onafhankelijk universitair medium binnen de universiteit bevindt. Wat opvalt in de protesten is dat de actievoerders vaak de indruk hebben dat wanneer een universiteitsmedium op papier verdwijnt er daarmee ook een einde komt aan de journalistieke onafhankelijkheid. Dit terwijl veel van de

geïnterviewden in dit onderzoek, die direct betrokken zijn bij dit proces van digitalisering, hebben aangeven dit te zien als twee verschillende discussies. Volgens hen heeft bij zowel De Mare als het Ublad de digitalisering er nooit toe geleid dat de journalistieke

onafhankelijkheid ten aanzien van het CvB in het geding zou komen. Vermoedelijk heeft de houding van de redacties van De Mare en het Ublad ertoe geleid dat deze twee discussies werden samengevoegd in de protestacties. De redacties hadden namelijk bij beide

universiteitskranten ook het gevoel dat hun journalistieke onafhankelijkheid door het CvB werd aangetast.

Beide universiteitskranten werden steeds minder goed gelezen op papier, maar het verdwijnen van papier raakte bij dezelfde groep die het blad steeds minder las blijkbaar toch een gevoelige snaar. Studenten en personeel van de universiteit lazen beide bladen steeds minder, maar kwamen er wel voor in actie. Dat is op zijn minst opmerkelijk te noemen.

Door deze (vaak) felle debatten en zelfs protestacties binnen de academische wereld over de digitalisering van zowel De Mare als het Ublad probeerden deze omgeving indirect invloed uit te oefenen op dit proces. We kunnen concluderen dat deze invloed in Leiden voor de actievoerders tot het gewenste resultaat heeft geleid, De Mare bleef op papier

verschijnen. In Utrecht hebben de protesten niet meer dan een vertragende werking gehad. Uiteindelijk besloten hoofdredacteur en redactieraad in samenspraak dat het tijd was te stoppen met papier.

4.3.2.3 Technische omgeving

Een andere actor die een indirecte bijdrage heeft geleverd aan het proces van het opzetten van een website bij De Mare en het Ublad is het technische deel van de academische omgeving waarin deze beide universiteitsbladen zich bewegen. Binnen de academische wereld is ook in de jaren ‘90 een versnelling te zien in het gebruik van digitale hulpmiddelen bij het doen van wetenschappelijk onderzoek of het geven van academisch onderwijs. Al vanaf de jaren ‘70 werd er binnen de academische wereld in toenemende mate gebruik

gemaakt van digitale hulpmiddelen. Zo schafte de Universiteit Utrecht in 1971 de eerste computer aan. Universiteitsbreed kwam er meer aandacht voor het ontwikkelen van een digitale omgeving voor studenten, medewerkers en onderzoekers (Ribbens, 2003, p. 132-138). Het Ublad in Utrecht besteedde in deze periode ook veel aandacht aan die digitalisering in het blad. Vaak was de boodschap van deze artikelen dat de universiteit erg achter liep met het verder digitaliseren van de instelling. Mede door de aandacht die

universiteitsbladen besteedden aan deze digitalisering begon de universiteit hier meer in te investeren. De universiteitskranten konden hier zelf ook van profiteren. Door de

investeringen van de universiteit op het gebied van digitalisering werd er veel kennis in huis gehaald op dit gebied. Toen de universiteitsbladen zelf een website wilden opzetten konden deze ICT’ers ondersteuning bieden. Bart Funnekotter, oud-hoofdredacteur van De Mare: ‘We hebben dat toen gedaan met mensen die werkten voor de ICT afdeling van de universiteit.’

In Utrecht werd gebruik gemaakt van studenten die hielpen bij het onderhouden van de website. Het Ublad was het enige onderdeel van de universiteit dat werkte met Apple, op de faculteit Filosofie na. Die faculteit had een vakgroep CKI (cognitieve kunstmatige

intelligentie) die een brug sloeg tussen filosofie en IT. Heijnen:

‘Die vakgroep had gigantisch goede ICT’ers in dienst en studenten CKI die geweldig goed met Apple overweg konden. Die hebben ons jarenlang geweldig goed

geholpen.’

We kunnen dus concluderend dat de aandacht die er bestond binnen de academische wereld voor de opkomst van digitale middelen heeft bijgedrage aan het opzetten van een website bij universiteitsbladen. De aandacht voor digitalisering vormde een prikkel voor de universiteitsbladen om mee te gaan met de academische wereld in deze ontwikkelingen. De technische mogelijkheden bestonden en, nog belangrijker: ook personeel om zo’n nieuw medium op te zetten was binnen de universiteit aanwezig. De Mare en het Ublad maakten dankbaar gebruik van deze technische ondersteuning.