• No results found

4. Resultaten

4.2 Opleiding 2 Den Haag

Beschrijving van de opleiding. De algemene kenmerken van opleiding zijn weergegeven in tabel 2 in hoofdstuk 3. De opleiding wordt door de meeste respondenten als kleinschalig bestempeld. De studentpopultatie is volgens twee docenten weinig divers en komt

voornamelijk uit gemeenten buiten Den Haag. Docent 2.2 geeft aan: “…zoveel culturen heb je hier niet. Het is eigenlijk een witte hogeschool”.

Het is voor studenten mogelijk om op opleiding 2 een Diploma voor Christelijk Basisonderwijs (DCBO) te behalen of een certificaat voor levensbeschouwing openbaar onderwijs naast hun pabo-diploma.

Opleiding 2 richt zich volgens de opleidingsdirecteur en een docent in haar

programma sterk op Wetenschap en Technologie. Daarnaast wordt door zowel docenten als de opleidingsdirecteur het werken aan de persoonsvorming van studenten genoemd als

voorbeeld waar de opleiding zich mee profileert. Binnen de gehele opleiding wordt er gewerkt aan de Bildung van de student.

Visie op lesgeven in een grootstedelijke context. Opleiding 2 kent volgens de opleidingsdirecteur, alle docenten en beide studenten geen expliciet geformuleerde visie op het lesgeven in een diverse grootstedelijke context. Er staat inderdaad ook niets beschreven in de opleidingsdocumenten. Echter, de opleidingsdirecteur geeft wel aan dat de opleiding het belangrijk vindt dat studenten oog hebben voor verschillen tussen kinderen en kunnen omgaan met diversiteit op scholen, “maar dat is niet specifiek toegespitst op een

grootstedelijke context. En dat komt ook omdat wij weliswaar een Pabo zijn in de grote stad, maar ons voedingsgebied heel erg regionaal is.” Alle docenten vinden het belangrijk dat studenten leren om te gaan met de verschillende culturen binnen en buiten een grootstedelijke context.

Diversiteit richt zich binnen opleiding 2 op verschillende aspecten. Cultuur wordt door de respondenten en in de opleidingsdocumenten het meeste genoemd. In de

opleidingsdocumenten wordt beschreven dat verschillen tussen leerlingen moeten worden gezien als een verrijking waarbij er ook aandacht is voor verschillen in leerstijl, begaafdheid, sociaal-emotionele ontwikkeling en subculturen binnen de samenleving. De

opleidingsdirecteur noemt diversiteit in gedrag en leerproblemen. Gender, cognitief niveau van de leerling, taal, en religie worden door twee docenten genoemd. Een student geeft aan dat bij diversiteit binnen de opleiding ook de sociaaleconomische status wordt meegenomen door dit te benoemen tijdens lessen.

Voorbereiding op een grootstedelijke context. Opleiding 2 besteedt aandacht aan de taalontwikkeling van kinderen waarvan Nederlands niet de moedertaal is. Daarin is volgens een docent en beide studenten veel aandacht voor woordenschat. De studenten geven tevens aan dat het verschil tussen instructietaal en thuistaal regelmatig terugkomt tijdens de

opleiding. In Studiehandleiding Fasetoets 1 staat hierover geschreven: “Taal moet niet als een los vak gezien worden. Bij alle vakken wordt er een beroep gedaan op de taalvaardigheid van leerlingen. (…) Taal kan bij alle vakken ontwikkeld worden als de leerkracht zich bewust is van hoe hij dit kan doen.” Alle respondenten verwijzen naar de minor NT2. Docent 2.3 vertelt hierover:

We hebben wel de minor NT2 (…). Dat is een minor op een hoog niveau. Dus studenten die er affiniteit mee hebben die zouden die minor gewoon kunnen volgen. (…) Creëren van, we volgen daar de uitgangspunten van goed taalonderwijs, dus interactief taalonderwijs, de betekenisvolle contexten.

Er is binnen opleiding 2 aandacht voor differentiatie binnen didactiek. Alle

respondenten geven aan dat er met name aandacht is voor differentiatie op niveau. “Maar ook weer op niveau. En dan ook wel differentiatie op wat kinderen leuk vinden maar eigenlijk gaat het voornamelijk over de niveaus en hoe kan je dat dan doen”, aldus student 2.2. Volgens deze student en de opleidingsdocumenten ligt de focus tijdens de opleiding met name op leerlingen die minder goed presteren, maar is er tijdens rekenen en Nederlands ook aandacht voor leerlingen die beter presteren. Bij die vakken wordt in de studiegids van het derde jaar beschreven dat studenten moeten uitgaan van de onderwijsbehoefte van de leerling bij het ontwerpen van lessen. Een docent geeft aan dat er ook naar de beginsituatie en de achtergrond van kinderen wordt gekeken om mee te nemen in de differentiatie.

De betekenisvolle context van lessen wordt in opleiding 2 besproken met studenten. Daarbij wordt er volgens een docent expliciet aandacht besteed aan het laten aansluiten van de lesinhoud bij de culture achtergrond van kinderen. Een student ziet dit echter niet terugkomen in de opleiding en ook binnen opleidingsdocumenten komt niet dit terug. Daarin wordt wel geschreven dat studenten moeten aansluiten bij de voorkennis van hun leerlingen en in hun lessen een betekenisvolle context moeten creëren.

Binnen opleiding 2 wordt er volgens een docent gewerkt met een methode waarbij studenten wordt gevraagd kritisch te leren denken over onder andere kennisconstructie. Een student geeft aan dat tijdens geschiedenis hiervoor ook aandacht is door met studenten te bespreken dat bepaalde onderwerpen vanuit verschillende perspectieven bekeken kunnen worden. Studenten wordt gezegd dit ook toe te passen in hun lessen, maar krijgen volgens

deze student geen concrete aanwijzingen hierover. Binnen de opleidingsdocumenten staat niets geschreven over kritische kennisconstructie.

Binnen de dimensie sociale processen en (on)gelijkheid is er binnen opleiding 2 vanuit de Bildung-lijn aandacht voor de ontwikkeling van de identiteit van studenten. Maatschappelijke thema’s worden besproken en studenten doen volgens een docent in het eerste jaar een test om meer zicht te krijgen op hun identiteit en hun waarden en normen. Beide studenten geven aan dat er gedurende de opleiding hiervoor inderdaad veel aandacht is. In de Studiewijzer 4-jarig Jaar 1 staat dat tijdens het vak Levensbeschouwing in het eerste jaar “studenten in deze onderwijseenheid zicht [krijgen] op hun eigen identiteit, waarden en

normen en hoe deze een rol spelen in de uitoefening van het toekomstig beroep als leerkracht.” In het derde jaar wordt in de Studiewijzer 4-jarig Jaar 3 identiteit expliciet gekoppeld aan het werken op scholen “met veel variëteit”. In de Studiegids Onderzoek Verschillen in de Klas wordt het volgende geschreven:

Je krijgt als (toekomstige) leerkracht met pedagogische en didactische taken te maken met gezinnen, ouders en kinderen van verschillende achtergronden. Het kunnen omgaan met deze diversiteit is een belangrijke professionele vaardigheid en houding. Je bent zelf onderdeel van die diversiteit: in het werk neem jij je eigen professionele en persoonlijke waarden en normen mee.

Waarden worden verbonden aan het handelen in de klas en er wordt gewerkt aan een open houding ten opzichte van andere culturen. In het Projectplan herontwerp van het curriculum wordt gesproken over onderwijs op de opleiding “waarin aandacht is voor vorming (Bildung) vanuit een duidelijke profilering met een levensbeschouwelijke dimensie en vormgegeven vanuit het concept waarde(n)vol onderwijs.”. Sociale ontwikkeling van kinderen komt volgens de opleidingsdirecteur en een docent gedurende de gehele opleiding tijdens pedagogiekcolleges en praktijktrainingen aan bod. Zij geven tevens aan dat de

maatschappelijke functie van het onderwijs en sociale ongelijkheid aan de orde komen tijdens de gehele opleiding binnen verschillende onderzoeksthema’s en binnen de vakken.

Teams Maken Scholen (TMS) is volgens alle respondenten een grote opdracht in het vierde jaar van de opleiding en leren studenten samen te werken met professionals binnen en buiten de school. De opleidingsdirecteur legt dit als volgt uit:

Dan moeten ze ook echt een schoolteam maken. Dat is een soort simulatie. (…) Dus in die zin kan je dat Teams Maken Scholen in jaar vier als een soort sluitingsopdracht zien. Omdat je dan gewoon met een groep studenten een soort virtuele school aan het runnen bent. Met al het gedoe wat er bij komt kijken.

Netwerkpartners van scholen, met name gericht op leerlingenzorg, worden volgens twee docenten soms uitgenodigd als gastspreker om te vertellen over hun rol binnen de

ontwikkeling en opvoeding van kinderen en krijgen ook een rol binnen TMS. Zo staat in de studiehandleiding Teams Maken Scholen geschreven: “Naast de rollen in het team zijn er binnen de simulatie ook andere virtuele rollen, bijvoorbeeld collega’s, ouders, schoolartsen, leerplichtambtenaren, schoolverpleegkundigen, vertegenwoordigers, schoolpsychologen, en anderen.” Gedurende de opleiding zijn er veel samenwerkingsopdrachten voor studenten en komt dit ook terug tijdens de stages, zodat zij dan ook leren samen te werken.

De samenwerking met ouders komt zoals hierboven beschreven ook aan bod tijdens TMS, maar is volgens de studenten wel afhankelijk van de casus die je als team krijgt. Daarin is volgens hen ook aandacht voor verschillen in de sociaaleconomische status en het

opleidingsniveau van ouders door deze groep ouders op te nemen in een casus. Studenten oefenen in rollenspel oudergesprekken. Volgens een docent en de opleidingsdirecteur is er tijdens de opleiding ook aandacht voor ouderbetrokkenheid, waarin aandacht is voor hoe ouders te betrekken bij het onderwijs van hun kinderen. Ook daarin is aandacht voor de achtergrond van ouders. Zo vertelt docent 2.1:

Ja, toevallig gaan ze dat volgend jaar in jaar twee [doen], dan gaan ze contact zoeken ook met ouders. Dan gaan ze bij ouders op bezoek van verschillende nationaliteiten ook en ook kijken: Wat zijn nou eigenlijk die achtergronden van de leerlingen en hoe gaan leerkrachten daarmee om in de praktijk?

De context van de school wordt met name besproken als het gaat over

omgevingsonderwijs volgens twee docenten en beide studenten. Student 2.1 geeft aan dat er tijdens de opleiding wordt besproken “dat je als school zijnde een bepaalde verantwoording hebt en band met de wijk waar je in zit.” Naar aanleiding van incidenten en/of de actualiteit wordt het thema veiligheid op de opleiding besproken. Beleid is een onderwerp dat volgens een docent terugkomt in TMS, binnen verschillende onderdelen van pedagogiek, maar ook tijdens de keuzeminor over ‘Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE), het jonge kind in bekwame handen’. In de Gids voor Keuzeonderwijs staat beschreven dat bij het volgen van deze minor studenten “ook in aanraking [komen] met het gemeentelijk beleid.”

Studenten van opleiding 2 lopen veelal stage buiten Den Haag. Volgens de

opleidingsdirecteur is het praktisch niet mogelijk om alle studenten praktijkervaring op te laten doen in een grootstedelijke context, maar zijn er volgens hem en een docent wel

studenten die wel stage lopen binnen een grootstedelijke context. Student 2.1 geeft het volgende aan:

En ze proberen om dicht bij je in de buurt [een stageschool] te vinden en ze werken heel veel samen met (…)scholen, dat zijn van die verenigingen zeg maar. Het is een christelijke PABO natuurlijk dus met die christelijke verenigingen van een aantal scholen. Dus ze hebben van te voren daar een groot deel van en daar werkt deze PABO mee samen en op die manier gaan ze dan, ja vanuit waar jij woont en jouw wensen je ergens plaatsen.

Studenten brengen volgens de opleidingsdirecteur en een docent bezoeken aan scholen in de Schilderswijk in Den Haag om een beeld te krijgen van het onderwijs in een diverse

grootstedelijke context.

Binnen opleiding 2 is het mogelijk om binnen het keuzeonderwijs een Engelstalige minor te volgen gericht op wereldburgerschap en via een stichting in een ontwikkelingsland kennis te maken met het onderwijs en dit proberen te verbeteren. Studenten krijgen volgens de Gids voor Keuzeonderwijs in de minor ‘Global Education and Internationalization in Primary Education; handvatten om te leren om gaan met diversiteit binnen scholen. In de module ‘Onderwijsexpeditie, omdat onderwijs écht helpt!’ gaan studenten zich verdiepen in het onderwijs in een ontwikkelingsland en gaan daar ook naar toe om onder andere “[om te leren gaan] met andere culturen.”

Ervaring met (de voorbereiding op) een grootstedelijke context. Student 2.1 had graag in een grote stad stage willen lopen en meer hierover tijdens de opleiding te weten willen komen en ziet dit als een gemiste kans van de opleiding:

Heb ik het gemist? Nou, in die zin, met wat ik net zei van dat ik zelf nu niet geneigd ben om in een grote stad te gaan werken, wel. Want misschien als er meer aandacht aan besteed zou worden, zou ik mij er zekerder in voelen. Ja. (…) Ook omdat je wel hoort dat in de grote steden daar zijn de meeste banen en ook dus hebben ze de meeste mensen nodig, zo bedoel ik het even. Dus dan denk ik van ja dan is het eigenlijk wel een gemiste kans.

Beide studenten zijn niet geheel tevreden over hoe de opleiding hen heeft voorbereid op het lesgeven binnen een diverse grootstedelijke context. Zij misten aandacht voor het lesgeven in een grootstedelijke context, met name over hoe om te gaan met diversiteit in de klas en hoe orde te houden. Twee docenten zijn wel tevreden over hoe opleiding 2 haar studenten voorbereidt op het lesgeven in een diverse grootstedelijke context. Docent 2.3 merkt op dat:

… het gaat over complexiteit en leren omgaan met die complexiteit. Ik denk dat onze samenleving gewoon complex eigenlijk is, ik vind dat wij een behoorlijke

urbaniserende samenleving ook hebben. Natuurlijk is er sociaaleconomische

problematiek, in de binnenstad soms nog wat heftiger, wat je in Rotterdam eigenlijk ook meemaakt. Maar vlak niet uit in andere steden dat daar ook sprake is van forse complexiteit. Het zou veel meer een brede focus moeten zijn, niet alleen dat grootstedelijk, het gaat om leren om te gaan met die complexiteit…

Docent 2.2 vindt dat de aandacht voor taalontwikkeling op de opleiding goed is, maar beter kan, want zo zegt deze docent:

Kijk die taalvaardigheid dat is een belangrijk iets. Dat is de sleutel tot studiesucces, dat vindt je terug in alle vakken, taal in de zaakvakken, taal in wereldoriëntatie. Ik denk dat die taalvaardigheid met name heel belangrijk is. (…) Dus taalvaardigheid ik vind dat daarop ingezet moet worden. En als dat goed zit dat is dan het anker, zeg maar het anker voor al die andere dingen.

Twee docenten pleiten voor meer aandacht voor ouderbetrokkenheid binnen het curriculum van opleiding 2. Daar is volgens hen nog te weinig aandacht voor. Het gaat volgens hen dan niet alleen om oudergesprekken, maar meer over hoe de samenwerking met ouders aan te gaan en hen meer te betrekken bij het onderwijs van hun kinderen.

Het houden van orde is volgens twee docenten één van de uitdagingen waar startende leerkrachten binnen een grootstedelijke context mee worden geconfronteerd en waarop de opleiding hen moeilijk kan voorbereiden.

Wat betreft kritische reflectie op kennisconstructie denkt docent 2.3 dat de doelgroep studenten op de opleiding daar of geen affiniteit mee heeft of daar niet tot moeilijk toe in staat is:

Dat veronderstelt eigenlijk metacognitieve vaardigheden en dat vind ik wat armzalig. (…) Ik heb de ervaring dat er maar heel weinig, te weinig studenten eigenlijk ook de affiniteit er gewoon mee hebben, het heeft denk ik ook wel te maken met achtergrond en opleidingsniveau. We trekken te weinig echt studenten die wat creatief zijn op een hoog intellectueel niveau kunnen willen redeneren, bij voorbaat al kritische vragen eigenlijk ook stellen. Die groepen hebben we op het ogenblik niet of te weinig op de PABO.

Beide studenten hechten veel belang aan een stage binnen een grote stad. Student 2.2 heeft stage gelopen in Den Haag en zegt over haar zelfvertrouwen in het lesgeven in een

grootstedelijke context het volgende:

Ja maar dat komt ook door de ervaring die je opdoet, denk ik. (..). Maar ook in de tussentijd in je stages, dat wel. (..) Nou ja, ik denk dat het vooral ervaring is want als jij alleen maar in een dorp op scholen hebt gewerkt en je komt in een grote stad, zou dat heel anders zijn. En het is niet anders omdat je les anders is want je les is bijna hetzelfde. Want de les kan je zo geven. De populatie is anders.

De opleidingsdirecteur zegt dat studenten die binnen een grootstedelijke context stage hebben gelopen “met andere rugzak van de opleiding komen dan een student die zijn hele opleiding in bijvoorbeeld Wassenaar heeft les gegeven” en “dat zij wel een veel genuanceerder beeld hebben van hoe dat lesgeven [in een grootstedelijke context] is.” Dat geldt ook voor de ervaring van een docent. Vooroordelen die leven onder studenten over het lesgeven in de grote stad worden door praktijkervaring, dus stage maar ook het bezoek aan de Schilderswijk, wegenomen. Een stage binnen een grootstedelijke context maakt volgens de

opleidingsdirecteur niet per se een goede leerkracht. Zo zegt de opleidingsmanager:

“Uiteindelijk is zo'n persoon die op een plattelandsschool stage gaat lopen, waarschijnlijk ook de persoon die daar graag voor de klas wil staan en in die context wil werken”. Echter,

student 2.1 heeft niet in de grote stad stage gelopen, maar zou wel op een school binnen een grote stad willen werken. Toch kiest ze hier na haar opleiding niet voor:

…omdat ik hele andere scholen gewend ben en situaties denk ik. En ja, ik kom dan net van de PABO af, dan zou ik denken van dan maak ik het mezelf, niet dat ik geen uitdaging wil of zo want tuurlijk, maar ik denk dat het al een hele uitdaging is je eerste jaar als leerkracht zeg maar. En dan zou ik mezelf niet graag in een situatie neerzetten waarbij er dan zoveel nieuw is.

Tabel 8

Overzicht uitkomsten documentanalyse en interviews opleiding 2

Onderwerp Respondenten Opleidingsdocumenten

Visie ✕ ✕ Praktijkervaring ✓/✕ ✕ Taalontwikkeling ✓ ✓ Didactiek ✓/✕ ✓ Lesinhoud en kritische kennisconstructie ✓/✕ ✓/✕ Sociale processen en (on)gelijkheid ✓ ✓/✕

Samenwerken met ouders ✓ ✓

(inter)Professionele samenwerking

✓ ✓

Context van de school ✓/✕ ✓/✕

Overige zaken m.b.t. lesgeven in een

grootstedelijke context

Metacognitieve vaardigheden van studenten, studenten van buiten de stad op opleiding en complexiteit van

samenleving ook buiten een grootstedelijke context

Noot: ✓ geeft aan dat dimensie terug komt, ✕ geeft aan dat dimensie niet terugkomt, ✓/✕ geeft aan dat niet alle aspecten uit de dimensie terugkomen.