• No results found

4. Onderzoeksmethodologie

4.3 Operationalisering belangrijkste variabelen

In de operationalisatie wordt uiteengezet wat precies wordt onderzocht. De onderzochte variabelen zijn beschreven in het theoretisch kader (hoofdstuk 3). Hieronder wordt per variabele: 1) een definitie gegeven van ‘wat’ gemeten gaat worden en 2) hoe dit gemeten gaat worden, zodat men van te voren duidelijk is wat en hoe er gemeten gaat worden om de interne validiteit te kunnen waarborgen.

4.3.1 Afbakening

Voordat de operationalisatie van de belangrijkste begrippen wordt gepresenteerd komt de afbakening van dit onderzoek aan de orde. Kort wordt uiteengezet waarom er bepaalde keuzes zijn gemaakt.

De instrumententheorie van Bressers & Klok (1987) probeert de effectiviteit een beleidsinstrument te achterhalen door middel van het analyseren van de beleidsuitvoeringsfase. Hierbij is de theorie in drie fases op te delen, namelijk: 1) kans op toepassing van het beleidsinstrument, 2) mate van

correcte toepassing en 3) gedragskeuze van de leden van de doelgroep. De eerste twee fases vinden zich plaats in het uitvoeringsproces en de derde fase in het veldproces.

Dit onderzoek richt zich op de laatste fase van de instrumententheorie, namelijk de gedragskeuze van de leden van de doelgroep. In dit onderzoek wordt verondersteld dat de toepassing en mate van toepassing van de feed-in-regeling groot is, omdat: 1) uit meerdere rapporten blijkt dat de toepassing correct is[ CITATION Alg15 \l 1043 \m Rij131 \m Roo09] en 2) er wordt samengewerkt (mate van correcte toepassing) [ CITATION Rij131 \l 1043 \m SER13]. Hiernaast is ervoor gekozen om niet naar de eerdere fases te kijken, gezien het korte tijdsbestek dat beschikbaar is voor dit onderzoek en met oog op de afbakening van het onderzoek.

Het onderzoek richt zich alleen op het veldproces van de feed-in-premie; het besluitvormingsproces van de leden van de doelgroep. In dit onderzoek is ervoor gekozen om niet te kijken naar de externe omstandigheden, ook gezien het beschikbare tijdsbestek en de afbakening van het onderzoek..

4.3.2 Effectiviteit

In dit onderzoek wordt de effectiviteit van een beleidsinstrument gemeten aan de hand van de gedragskeuze van de leden van de doelgroep. Er is spaken van een effectief beleidsinstrument indien het gedrag van de leden van de doelgroep overeen komt met het doel waarvoor het beleidsinstrument is ingezet[ CITATION Klo912 \l 1043 ]. In dit onderzoek gaat het om de effectiviteit van de feed-in-premieregeling; worden er meer investeringen in hernieuwbare energie gedaan door grote energiebedrijven door de inzet van de feed-in-premieregeling?

Aan de gedragskeuze van de leden van de doelgroep liggen gedragsmotieven ten grondslag. De effectiviteit van een beleidsinstrument wordt daarom in kaart gebracht door de gedragsmotieven te achterhalen. De gedragsmotieven bestaan zoals gezegd uit de individuele, sociale en rechtsnormatieve gedragsmotieven. De gedragsmotieven zijn afgestemd op de feed-in- premieregeling in Nederland op basis van beleidsdocumenten van RVO Nederland en rapporten van CE Delft en ECN Beleidsstudies.

Als eerst zullen de individuele gedragsmotieven aan de orde komen.

4.3.3 Individuele gedragsmotieven

In dit onderzoek wordt onder een individueel gedragsmotief verstaan: een gedragsmotief van een persoon dat wordt bepaald door de verwachte consequenties van gedragsalternatieven voor de persoon zelf. Met andere woorden een persoon of individu maakt een kosten en baten afweging van de verwachte consequenties van de gedragsalternatieven. De afweging met de minste kosten en meeste baten zal worden gekozen door het individu[ CITATION Klo912 \l 1043 ]. Met verwachte consequenties worden de verwachte milieugevolgen bedoeld.

De gedragskeuze die een individu maakt staat in dit onderzoek gelijk aan de keuze van een energiebedrijf. Een energiebedrijf bestaat uit individuen, die samen een bedrijf vormen. Hierom is de instrumententheorie van toepassing.

In dit onderzoek worden de individuele gedragsmotieven van energiebedrijven om investeringen te doen in hernieuwbare energie in kaart gebracht aan de hand van de volgende variabelen winst en concurrentie.

3.3.3.1 Winst

Een bedrijf ofwel een profit-organisatie heeft als één van de belangrijkste doelen om winst te genereren. Deze winst zorgt voor het waarborgen van de continuïteit van de onderneming. Hierom is het maken van winst vaak een leidend gedragsmotief van ondernemingen bij het maken van bedrijfsbeslissingen en het bepalen van koers van de onderneming.

Winst is een individueel gedragsmotief omdat winst positieve consequenties heeft voor de organisatie zelf. Het belang van de organisatie wordt vooropgesteld want winst zorgt voor waarborging van de continuïteit van de onderneming.

In dit onderzoek wordt onderzocht in hoeverre het beleidsinstrument de feed-in-premie effectief is. Dit wordt onderzocht door te meten in hoeverre het beleidsinstrument zorgt voor winst voor een onderneming indien zij het gewenste gedrag vertoont en investeringen in hernieuwbare energie- doet. Met andere woorden in hoeverre zorgt de feed-in-premie voor het dekken van de onrendabele top op investeringen in hernieuwbare energie.

De vraag die bij de variabele winst wordt beantwoord is:

‘In welke mate heeft de feed-in-premieregeling invloed op de winst van energiebedrijven om investeringen in hernieuwbare energie te doen?

Met winstgevend wordt bedoeld dat er een positief verschil is tussen de opbrengsten en de kosten van de investeringen in hernieuwbare energie door energiebedrijven. Met hernieuwbare energie- investeringen wordt bedoeld dat energiebedrijven geld steken in het opwekken van hernieuwbare energie.

De experts kunnen de vraag beantwoorden door te kiezen uit de volgende schalen: sterk negatief, negatief, neutraal, positief, sterk positief. De schalen zijn gebaseerd op de hypotheseschema’s van de instrumententheorie (Bressers & Klok, 1987).

4.3.3.2 Concurrentie

Concurrentie is een individueel gedragsmotief. Bij concurrentie gaat het om de onderlinge wedijver tussen energiebedrijven om een sterke positie op de markt te houden of te veroveren. Dit kan een energiebedrijf doen door een product aan te bieden met een onderscheidend vermogen, bijvoorbeeld een lage prijs. Concurrentie is van belang voor het waarborgen van de continuïteit van de onderneming.

In dit onderzoek worden twee soorten concurrentie onderscheiden:

I. Concurrentie tussen belangen van hernieuwbare en fossiele energie

De eerste vorm van concurrentie gaat over dat hernieuwbare energie moet concurreren met fossiele energie. Fossiele energie is goedkoper dan hernieuwbare energie. De Nederlandse economie en overheid is nog steeds afhankelijk van fossiele energie (TNO, 2013).

De vraag die bij de variabele concurrentie fossiele belangen wordt beantwoord is:

‘In welke mate zijn de economische belangen van fossiele energie niet van invloed op de feed-in- premieregeling (en werken deze door op de hernieuwbare energie-investeringen van energiebedrijven indien er sprake is van invloed van fossiele belagen)?’

Met fossiel energie worden brandstof van aardolie, aardgas en steenkool bedoeld. Met doorwerken op hernieuwbare energie wordt bedoeld wat de gevolgen van de belangenverstrengeling van de overheid zijn voor de investeringen in hernieuwbare energie door grote energiebedrijven.

De tweede vorm van concurrentie betreft de concurrentie tussen verschillende hernieuwbare energietechnologieën door middel van innovatie van deze energietechnologieën. In Nederland wordt er veel gebruikt gemaakt van de energietechnologie windturbines op zee en land. De energietechnologie zonne-energie wordt veel minder gebruikt in Nederland, maar is sterk in opkomst doordat de investeringskosten zijn gedaald. Innovatie is erg belangrijk voor de toekomst van hernieuwbare energie. Tot op heden zijn er nog steeds hoge kosten verbonden aan hernieuwbare energie en moet het energetisch rendement van een energietechnologie omhoog om een duurzame bijdrage aan het milieu te kunnen realiseren.

De vraag die bij de variabele concurrentie hernieuwbare energietechnologieën door middel van innovatie wordt beantwoord is:

‘In welke mate is de feed-in-premieregeling van invloed op de concurrentie van hernieuwbare energietechnologieën door middel van innovatie op de investeringen in hernieuwbare energie door grote energiebedrijven?’

Met de hernieuwbare energietechnologieën worden energietechnieken bedoeld die energie halen uit wind, waterkracht, zon, bodem, buitenluchtwarmte en biomassa. Onder innovatie wordt verstaan dat de huidige energietechnieken worden verbeterd voor bijvoorbeeld een hoger energetisch rendement of lagere kosten voor het toepassen van de energietechnologieën.

De experts kunnen bij beide vragen beantwoorden door te kiezen uit de volgende schalen: sterk negatief, negatief, neutraal, positief, sterk positief.

4.3.4 Sociale gedragsmotieven

In dit onderzoek wordt onder een sociaal gedragsmotief verstaan: een gedragsmotief van een persoon dat wordt bepaald door de verwachte consequenties van gedragsalternatieven voor de omgeving van deze persoon. Vaak gaat het bij de omgeving om een groep waarbij een persoon wil

horen. Hierdoor wordt het gedrag van een persoon bepaald door gedrag dat door deze groep gewaardeerd wordt[ CITATION Klo912 \l 1043 ]. Daarnaast kunnen sociale gedragsmotieven worden ontleend aan de relatie tussen de omgeving van de actor en het gedragstype waartoe de gedragsalternatieven behoren. Het gaat hier om de consequenties van het gedragstype voor de sociale normen en waarden.

In dit onderzoek worden de sociale gedragsmotieven van de energiebedrijven in kaart gebracht aan de hand van het maatschappelijk draagvlak en de maatschappelijke gevolgen.

4.3.4.1 Maatschappelijk draagvlak

Bij het sociale gedragsmotief maatschappelijk draagvlak gaat het om de normen en waarden van de omgeving.

Normen zijn concrete richtlijnen voor het handelen van een persoon; het zijn algemeen aanvaarde gedragsregels[ CITATION Klo912 \l 1043 ]. Normen vormen de koppelingen tussen de algemene waarden (bijvoorbeeld vrijheid) en concrete sociale gedragingen; het zijn interpretaties over hoe men zich wel of niet zou moeten gedragen onder bepaalde omstandigheden. Normen kunnen een verschillende reikwijdte hebben: ze kunnen gelden voor iedereen in een bepaalde maatschappij, slechts in bepaalde sociale groepen gebruikelijk zijn of vrij zijn om te kiezen.

Waarden zijn idealen en motieven die in een samenleving of groep als nastrevenswaardig worden beschouwd. Waarden zijn opvattingen over wat wenselijk is. Waarden gaan dus over achterliggende en algemene gedragsoriëntaties[ CITATION Klo912 \l 1043 ].

De vraag die bij de variabele maatschappelijk draagvlak wordt beantwoord is:

‘In welke mate heeft de feed-in-premieregeling invloed op het maatschappelijk draagvlak van energiebedrijven om hernieuwbare energie-investeringen te doen?’

Met maatschappelijk draagvlak wordt bedoeld of de normen en waarden van de omgeving van energiebedrijven positief zijn ten aanzien van investeringen in hernieuwbare energie in Nederland. Met positief wordt bedoeld dat deze normen en waarden bijdragen aan energiebedrijven om investeringen in hernieuwbare energie te doen. Deze bijdrage kan voorkomen in de vorm van bewustwording of steun of medewerking (bijvoorbeeld momenteel werken gemeentes de plaatsing van windmolens tegen).

De experts kunnen de vraag beantwoorden door te kiezen uit de volgende schalen negatief, neutraal en positief. De sociale gedragsmotieven wegen minder zwaar dan de individuele gedragsmotieven, in dit onderzoek omdat dit wordt gesteld door de instrumententheorie.

4.3.4.2 Maatschappelijke gevolgen

Onder het tweede sociale gedragsmotief vallen de maatschappelijke gevolgen. Met de maatschappelijke gevolgen worden de consequenties voor het milieu bedoeld. In hoofdstuk 1 (bij de paragraaf over maatschappelijke relevantie) is aangegeven dat, indien de mensheid niets doet aan

het oplossen van het energievraagstuk, de mensheid op langere termijn een maatschappelijke catastrofe zal ondervinden als gevolg van de afhankelijkheid van fossiele energie.

De vraag die bij de variabele maatschappelijk gevolgen wordt beantwoord is:

‘In welke mate heeft de feed-in-premieregeling invloed op de betrokkenheid van energiebedrijven om de maatschappelijke gevolgen?

Met de maatschappelijke gevolgen worden de consequenties voor het milieu bedoeld.

De experts kunnen de vraag beantwoorden door te kiezen uit de volgende schalen negatief, neutraal en positief. In paragraaf 4.3.6 staat een scorematrix waarin zichtbaar is wanneer er sprake is van een effectief beleidsinstrument. Genoemd is dat de individuele gedragsmotieven het meest bepalend zijn en dat de sociale gedragsmotieven minder bepalend zijn. In hoeverre de sociale gedragsmotieven bijdragen aan een effectief beleidsinstrument is terug vinden in de scorematrix.

4.3.5 Rechtsnormatieve gedragsmotieven

Als laatste zijn er de rechtsnormatieve gedragsmotieven. Onder rechtsnormatieve gedragsmotieven wordt een speciaal soort normen verstaan, namelijk de regels die de overheid stelt. Indien de overheid regels oplegt kan niemand zich aan deze regels onttrekken. Door een voorschrift worden bijvoorbeeld alle andere mogelijke gedragsalternatieven buiten werking gesteld. Aan de rechtmatigheid van het gedrag dient iemand dus exclusieve gedragsmotieven te ontlenen (Bressers & Klok, 1987).

De rechtsnormatieve gedragsmotieven van de feed-in-premieregeling worden onderverdeeld in: hernieuwbare energiedoelstelling 2020, consistentie en financiering van de feed-in-premieregeling. 4.3.5.1 Hernieuwbare energiedoelstelling 2020

De Europese Unie heeft in 2009 een groeistrategie bepaald ‘Europa 2020’ genaamd. Het doel van Europa 2020 is dat de EU een slimme, duurzame en inclusieve economie zal worden (EC, 2010). De EU heeft vijf ambitieuze doelstellingen vastgesteld voor werkgelegenheid, innovatie, onderwijs, sociale samenhang en klimaat/energie, die men tegen 2020 wil bereiken. Ieder EU-land heeft zijn nationale doelstellingen bepaald op elk van deze gebieden. De Nederlandse overheid heeft de volgende klimaatdoelstellingen: 20% minder CO2-uitstoot, 2% energiebesparing en 14% van de

energie moet hernieuwbaar zijn opgewekt in 2020.

Dit onderzoek richt zich op het hernieuwbaar opwekken van energie conform richtlijn 2009/28/EG. Deze doestelling is Europees gesteld op 20 % en in Nederland op 14 % in 2020.

De vraag die bij de variabele doelstelling 2020 wordt beantwoord is:

‘In welke mate heeft de feed-in-premieregeling invloed op het gedrag van energiebedrijven om de hernieuwbare energiedoelstellingen 2020 te behalen?

Met het gedrag wordt bedoeld of energiebedrijven zijn gemotiveerd of zich verplicht voelen om een bijdrage te leveren (in de vorm van hernieuwbare energie-investeringen) aan het behalen van doelstelling voor 2020.

De experts kunnen de vraag beantwoorden door te kiezen uit de volgende schalen: negatief, neutraal en positief. Dit zijn dezelfde schalen als bij het sociale gedragsmotief.

4.3.5.2 Stabiliteit

De feed-in-premieregeling is in de loop van de jaren veranderd. In Nederland hebben we de subsidie MEP (2003-2007) en SDE (2008-2010) gehad. Momenteel hebben we de subsidie SDE+ (sinds 1 december 2010). Hierom zal achtereenvolgens separaat gekeken worden naar de effectiviteit van de MEP, SDE en SDE+.

De vraag die bij de variabele stabiliteit van de feed-in-premieregeling wordt beantwoord is:

‘In welke mate is de feed-in-premieregeling stabiel (geweest) voor energiebedrijven om hernieuwbare energie-investeringen te kunnen doen?’

Subvragen:

a) ‘In welke mate is de MEP stabiel geweest voor energiebedrijven om hernieuwbare energie- investeringen te maken?’

b) ‘In welke mate is de SDE stabiel geweest voor energiebedrijven om hernieuwbare energie- investeringen te maken?’

c) ‘In welke mate is de SDE+ stabiel voor energiebedrijven om hernieuwbare energie- investeringen te maken?’

Onder stabiliteit van de feed-in-premie wordt verstaan in welke mate het beleid consistent is gebleven toen dezelfde subsidie is gevoerd en in welke mate er (hierdoor) zekerheid voor energiebedrijven was/is om investeringen in hernieuwbare energie te doen.

De experts kunnen de vraag beantwoorden door te kiezen uit de volgende schalen negatief, neutraal en positief.

4.3.6 De scorematrix

De scorematrix brengt de gedragsmotieven van energiebedrijven in kaart. De matrix heeft de volgende schaal, lopend van sterk negatief, negatief, neutraal, positief tot sterk positief. Deze schaal wordt ook gebruikt bij de individuele gedragsmotieven: winst, concurrentie fossiele belangen en concurrentie energietechnologie en innovatie.

De gedragsmotieven sociaal en rechtsnormatief hebben een kortere schaalverdeling: negatief, neutraal en positief. Dat de individuele gedragsmotieven een langere schaal hebben komt doordat in de instrumententheorie wordt gesteld dat de individuele gedragsmotieven zwaarder wegen dan de andere twee soorten gedragsmotieven (Klok, 1991). De sociale en rechtsnormatieve gedragsmotieven

wegen even zwaar voor de bepaling van de effectiviteit van het beleidsinstrument, daarom hebben deze gedragsmotieven dezelfde lengte van de schaal.

In tabel 7 staan de gedragsmotieven in een scorematrix. In deze matrix wordt als voorbeeld aangegeven wanneer er sprake is van een effectief beleidsinstrument. De kruizen in de kleur groen geven een situatie aan waarbij de kans zeer groot is dat het beleidsinstrument effectief is. De kruizen in de kleur paars geven een situatie aan waarbij de kans groot is dat het beleidsinstrument effectief is. Men stelt in de instrumententheorie dat de kans dat het beleidsinstrument effectief is, omdat de effectiviteit van een beleidsinstrument ook afhangt van het verschil tussen de situatie wanneer er geen beleid is gevoerd en wanneer er juist wel een beleid is gevoerd. Hierna zal niet in dit onderzoek gekeken worden, gezien de beperkte tijd die voor dit onderzoek ter beschikking. Dit is wel erg interessant voor vervolgonderzoek.

Tabel 7: scorematrix effectief beleidsinstrument

Scorematrix

Kans dat er spraken is van een effectief beleidsinstrument De mate van invloed van de feed-in-

premieregeling op het gedragsmotief van energiebedrijven om hernieuwbare energie-investeringen te maken:

Sterk negatief

Negatief neutraal positief Sterk positief

Winst X X X X

Geen concurrentie fossiele belangen X X X X

Concurrentie innovatie energietechnologieën X X X X Maatschappelijke gevolgen X * X X ** X X Maatschappelijk draagvlak X * X X ** XX Hernieuwbare energiedoelstelling 2020 X * X X Stabiliteit MEP X * X X Stabiliteit SDE X * X X Stabiliteit SDE+ X * X X

Een korte toelichting op de paarse kruizen waarbij het gaat om een situatie dat de kans groot is dat het gewenste gedrag door de overheid wordt gekozen door de leden van de doelgroep. Een kruis in de kleur paars met één ster slaat op een situatie, waarbij de rest van de paarse kruizen in het vakje sterk positief staan. Een kruis in de kleur paars met twéé sterren slaat op een situatie, waarbij de rest van de paarse kruisen in het vakje sterk positief of positief staan.

4.4

Dataverzameling

De dataverzameling vindt plaats door middel van het afnemen van semigestructureerde interviews en het raadplegen van documentatiebronnen.

4.4.1 Documentatieanalyse

Er zijn twee redenen waarom gekozen is voor een documentatieanalyse: 1) voor sommige variabele(n) is de documentatieanalyse de enige manier om specifieke informatie te verkrijgen en 2) voor andere variabele(n) wordt de documentatieanalyse gehanteerd om de uit de interviews verkregen informatie te verifiëren.

Voor de documentatieanalyse wordt gebruik gemaakt van diverse soorten documenten: onderzoeksrapporten, voortgangsrapporten, algemene rapporten over het onderzoeksonderwerp, adviesrapporten, adviesbrieven, begrotingen en andere financiële documenten, krantenartikelen, wetenschappelijke artikelen, kamerstukken en bedrijfsdocumenten. Deze documenten zijn in eerste instantie gemaakt met een ander oogmerk dan dit onderzoek, niettemin worden de documenten toch gebruikt. Het voordeel van het gebruiken van bestaand materiaal, desk research, is dat het niet alleen efficiënt en voordelig is, maar dat de onderzoeker om zijn gegevens te verzamelen niet de onderzoekssituatie hoeft te verstoren. Dat leidt ertoe dat de validiteit en betrouwbaarheid sneller een eenvoudiger kunnen worden gewaarborgd[ CITATION Thi10 \l 1043 ].

De documenten of relevante fragmenten, worden gecodeerd met de variabelen[ CITATION Thi10 \l 1043 ].

4.4.2 Semigestructureerde interviews

Eveneens zijn er twee redenen waarom er gekozen is voor kwalitatieve interviews, namelijk: 1) het is de enige manier op aan bepaalde informatie te komen voor bepaalde variabele(n) en 2) voor andere variabele(n) worden de semigestructureerde interviews gebruikt om verkregen informatie uit de documentatieanalyse te toetsen.

Dit onderzoek is deductief, waardoor de interviewvragen afgeleid worden uit de operationalisatie van de variabelen uit het theoretisch kader. De gekozen methoden voor de interviewvragen is semigestructureerd. De richtlijnen en onderwerpen staan vast, waarbij de vraagvolgorde en de vraagformulering niet helemaal vastliggen en de antwoorden open zijn [ CITATION Boe051 \l 1043 ]. Er wordt dus ter plekke bekeken of het antwoord van de respondent voldoende is. Is dit niet het geval dan bestaat de mogelijkheid om door te vragen of een andere vraag te stellen die niet van te voren was geformuleerd. De vragen worden afgestemd op de doelgroep, met andere woorden op het referentiekader van de respondent. In het proces van het interview worden de vragen aangepast aan de interactie en behoeften van de participant; om een voorbeeld te noemen wordt het jargon aangepast aan de respondent of kan er stilgestaan worden bij bepaalde belangrijke situaties[ CITATION Boe051 \l 1043 ].

Op dezelfde manier van de documentatieanalyse worden de kwalitatieve interviews gecodeerd met de variabelen[ CITATION Thi10 \l 1043 ].

4.4.3 Selectie van de experts

In dit onderzoek worden twaalf experts geïnterviewd. De interviews worden afgenomen bij experts