• No results found

Uit hoofdstuk vier blijkt niet alleen dat er het afgelopen decennium veel postureonderzoek is gedaan in Nederland, maar ook dat de verschillende onderzoekers op een eigen manier zijn omgegaan met zowel de begripsbepaling als de aanpak van het onderzoek. De verschillende ideeën die Jérôme Meizoz in zijn opeenvolgende documenten verspreidde - waardoor de meest recente elementen uit zijn posturedefinitie niet altijd juist of volledig werden overgenomen - en het feit dat hij nooit een duidelijk omlijnd en praktisch model aanreikte, hebben hier on-

getwijfeld aan bijgedragen. Het zet nieuwe onderzoekers voor een lastige keuze. Is het immers wijzer om alleen de posturegerelateerde verhandelingen van Meizoz na te volgen, wetende dat je daarbij belangrijke opmerkingen en aanvullingen van latere (en eerdere!) onderzoekers verloochent? Of kan beter uit alle gerelateerde studies een allesomvattend nieuw model worden samengesteld, in de wetenschap dat daarmee het onderzoeksdomein van ‘het posture’ enkel een grijzer gebied zal worden?

Ook tijdens het onderhavige onderzoek bleven dergelijke vragen opspelen. Hoewel ik de ideeën van Meizoz namelijk het liefst als leidend zou willen beschouwen – om zo een bescheiden poging te doen tot eenduidigheid -, werd mij tijdens het literatuuronderzoek duidelijk dat niet ieder aspect uit zijn theorie even sterk is, of juist dat anderen datzelfde aspect op een betere manier hadden uitgewerkt. Daarbij bleken de ideeën van Alain Viala – waarnaar vele

onderzoeken wel verwijzen, maar waarop zelden diepgaander wordt ingegaan – ook veel interessante perspectieven te bieden. Op eenzelfde probleem stuitte Laurens Ham, die schrijft dat er door deze veelheid aan postuuronderzoeken ‘helaas subtiel verschillende terminologische begrippenkaders in omloop [zijn] geraakt, ook omdat Meizoz’ posturebegrip dicht aanligt tegen de analyse van ‘ethos’ van onder meer Georges Molinié en Alain Viala, Ruth Amossy en

Dominique Maingueneau’.112 Ham is dan ook een voorstander van het zo trouw mogelijk

overnemen van de oorspronkelijke ideeën van Meizoz met de bijbehorende ‘meizoziaanse’ terminologie.113 Wel plaatst hij drie belangrijke kanttekeningen bij Meizoz’ werkwijze,

respectievelijk over zijn vertrekpunt vanuit de veldtheorie (wat volgens Ham mogelijk een te beperkt perspectief biedt), zijn omgang met singulariteit (een reeks casusstudies zou meer rechtdoen aan de singulariteit dan de beschrijving van een bepaalde typologie) en de

verschillende representatieniveaus binnen het posturemodel (die wat Ham betreft in de praktijk

112 Ham, 2015:33 113 Ibidem

42

nauwelijks standhouden). In het uiteindelijke analysemodel dat Ham gebruikt, zijn dan ook enkele wijzigingen doorgevoerd.

Juist door het navolgen van het primaire gedachtengoed van Meizoz - aangevuld of gewijzigd op basis van latere perspectieven, die vooral voor het doel van zijn eigen studie van belang waren – en door het overnemen van de oorspronkelijke terminologie, acht ik het

posturemodel van Ham als belangrijkste basis voor mijn eigen onderzoek. Althans, in ieder geval wat de operationalisering van het begrip posture betreft – inclusief de grenzen die zowel Meizoz als Ham trekken tussen de verschillende soorten teksten (van de verschillende mogelijke

scribenten). In het onderhavige onderzoek staat posture voor het bewust of onbewust

gecreëerde auteursbeeld, in lijn waarmee de auteur zijn positie in het literaire veld inneemt. Dit auteursbeeld, of deze representatie van de auteur, kan bewerkstelligd worden door zowel de auteur zelf (de autorepresentatie) als door andere spelers in het literaire veld (de

heterorepresentatie). Waar deze anderen voornamelijk gebonden zijn aan discursieve

representatie114 buiten de literaire tekst (of in ieder geval: buiten de literaire tekst van de auteur

in kwestie), heeft de auteur een duidelijkere mogelijkheid om zijn ‘image de soi’ ook in zijn literaire tekst te verkondigen. Deze vorm van autorepresentatie wordt in dit onderzoek aangeduid als de interne autorepresentatie. Externe autorepresentatie vindt plaats buiten de literaire tekst van de auteur, zowel in discursieve uitingen (columns, essays, bijdragen aan mondelinge of schriftelijke interviews et cetera) als in non-discursieve gedragingen of activiteiten (uiterlijke verschijning, intonatie, non-verbaal gedrag en dergelijke).

Een kritische lezer zal direct opmerken dat ik de theorie van Meizoz op een bepaald gebied alsnog verlaat. Waar Meizoz namelijk het termenpaar intern/extern in 2007 verbindt aan respectievelijk discursief/non-discursief, is er in het onderhavige onderzoek bewust voor

gekozen om aan beide termenparen een afzonderlijke definitie toe te kennen (die, overigens, wel weer verschilt van de definiëring door Bongers115). Intern en extern verwijzen naar binnen en

buiten de literaire tekst, maar zijn niet per definitie ook zuiver discursief en non-discursief (daar een uiting buiten de literaire tekst alsnog verbaal kan zijn, zoals hierboven al werd geschetst). De reden hiervoor is dat het termenpaar discursief/non-discursief al op zichzelf staat, en daarmee niet verbonden hoeft te worden aan additionele of andere termen als intern en extern. Daarbij acht ik het zinvol om ook een onderscheid te maken tussen autorepresentatie binnen en

114 Waarmee ik zeker niet hard wil maken dat een non-discursieve vorm van heterorepresentatie

onmogelijk is: zo zou een presentator een auteursbeeld mogelijk kunnen beïnvloeden door zijn eigen lichaamstaal in te zetten (de auteur in kwestie ontvangen met een humoristische en nonchalante houding, of juist op een formele en gespannen manier) en kan een journalist een voorzet geven door de auteur te plaatsen naast een bepaalde andere auteur of binnen een bepaald kader, nog voordat er een woord is gewisseld of gedrukt (denk aan een dubbelinterview met de literaire auteur en een beroemde volkszanger, of juist aandacht aan de auteur besteden in de wetenschappelijke bijlage van een krant).

43

buiten de literaire tekst. Een auteur is tijdens het schrijven van interne teksten immers bewuster esthetischer bezig dan bij het schrijven van externe teksten, en houdt mogelijk dan ook meer zijn rol van ‘schrijver’ aan met ‘de lezer’ in het achterhoofd. Om conceptuele verwarring te

voorkomen zie ik deze ‘literaire teksten’ (en dus de interne teksten) dan als alle publicaties van de auteur in kwestie die door een literaire uitgeverij zijn uitgegeven. Verschillende essays, columns en schriftelijke interviews zijn daarmee een voorbeeld van niet onder naam van een uitgeverij verschenen, discursieve externe teksten. In Figuur 1 zijn de verschillende

betekenisniveaus binnen de operationalisatie schematisch weergegeven:

Figuur 1: het in dit onderzoek gehandhaafde posturemodel

Nieuw in de bovenstaande modelschets zijn de begrippen direct en indirect, die slechts betrekking kunnen hebben op de interne autorepresentatie van een auteur. Nog niet eerder werden deze termen in het kader van het postureonderzoek geïntroduceerd, hoewel Laurens Ham er wel een sterke aanleiding voor gaf. Hij gaat in zijn onderzoek, waarin hij hoofdzakelijk de autorepresentatie van diverse auteurs onder de loep neemt, namelijk uitgebreid in op de

mogelijkheid van ‘fictionele zelfrepresentaties’ van een auteur ‘die zonder meer bijdragen aan het posture – op een heel complexe manier’.116 Zo’n fictief personage in een literaire tekst kan

volgens Ham immers als spreekbuis van de auteur dienen, wat al dan niet gepaard gaat met overeenkomstige biografische kenmerken met de auteur. De mate waarin een lezer deze overeenkomsten herkent, ‘heeft ongetwijfeld effect op de visie die de lezer van het auteurs- posture heeft’, aldus Ham.

Deze vorm, waarin een auteur zijn zelfbeeld laat doorschemeren via personages en het bijbehorende script, zou een mogelijke vorm van directe interne autorepresentatie kunnen zijn. Een andere mogelijkheid tot interne autorepresentatie is namelijk het hanteren van bepaalde narratologische stijlmiddelen als metaforen, thematiek, intertekstualiteit en woordkeus – zoals ook Dera117 vermeldt - die daarmee tot de indirecte variant van interne autorepresentatie

zouden kunnen behoren. Omdat Ham echter vooral een retorische aanpak van onderzoek hanteert, verschoof de invloed van deze stijlmiddelen wat naar de achtergrond en was een

116 Ham, 2015:37 117 Dera, 2012:464

Posture

Autorepresentatie Heterorepresentatie

Intern Extern

(Direct) (Indirect) Non-

discursief

44

conceptualisatie van zijn gedachtegang – bijvoorbeeld middels de termen direct of indirect - dan ook geen noodzaak meer. Het feit dat hij zich enkel richtte op de functie en het effect van fictieve personages bleek echter al ingewikkeld en bewerkelijk genoeg, blijkens het volgende citaat:

Postureanalytici [hebben] tot nog toe de zelfrepresentatie van auteurs in fictie grotendeels links laten liggen. Meizoz noemde dit een complexe en delicate kwestie, terwijl Denis Saint-Amand en David Vrydaghs onomwonden schreven dat een postureanalyticus zich maar beter tot autobiografische teksten kan beperken om problemen te voorkomen. Ik neem echter graag de uitdaging aan en geef juist de fictionele zelfrepresentatie van auteurs een vorname plek in deze studie, door binnen het postureschema niet alleen aandacht te besteden aan het auteursniveau, maar zeker ook aan dat van het personage.118

Ook de huidige studie beperkt zich in de methode tot andere vormen en bronnen van posture, met de focus op de heterorepresentatie. Daardoor zal ook hier geen stevige theoretische onderbouwing voor het mogelijke conceptuele onderscheid tussen directe en indirecte interne autorepresentatie worden gegeven. Wel wilde ik mij rekenschap geven van het mogelijke bestaan ervan inclusief de denkbare bijbehorende begrippen, om zo een bescheiden aanzet te geven voor toekomstige onderzoekers.