• No results found

6.3 De resultaten

6.3.4 De eerste Nederlandse uitgave (1999)

In 1999 werd het werk van Antjie Krog voor het eerst uitgegeven bij een Nederlandse uitgeverij.

Om te kan asemhaal is een tweetalige bundel, uitgegeven door Atlas184, met daarin een door Krog

zelf samengestelde selectie uit haar eerdere poëziewerk. Robert Dorsman verzorgde de vertalingen en een nawoord, waarover later deze paragraaf meer. Allereerst werp ik licht op Krogs optreden tijdens de Utrechtse Nacht van de Poëzie op 20 maart 1999. Parallel aan dit optreden verscheen de dichtbundel, maar de besprekingen hiervan volgden pas later. Eerst werd de Nacht aangekondigd, besproken en beoordeeld. Voordat dat gebeurde, kwam Krog zelf echter eerst nog aan het woord in een bijdrage aan een reeks in Trouw over de nalatenschap van Nelson Mandela.185 De Zuid-Afrikaanse ex-president zou in dezelfde maand namelijk een

‘afscheidstournee’ houden door Nederland. Aan de reeks droegen naast Krog ook onder anderen Sandile Dikeni (Zuid-Afrikaans dichter), Carl Niehaus (woordvoerder van Mandela en Zuid- Afrikaans politicus) en Coen Stork (Nederlands diplomaat) bij. Het belangrijkste citaat uit, en tevens het slot van Krogs betoog luidt als volgt:

Maar voor de gewone mensen is het grootste dat hij nalaat: waardigheid - niet zozeer voor Zuid-Afrikanen, zelfs niet zozeer voor zwarten, maar voor de voormalige belijders van de apartheid. Door zijn leven laat hij zwart en blank waardig achter, en voor ons blanken geldt: eindelijk, na driehonderd jaar, ook menswaardig.

Het stuk wordt afgekondigd met een aankondiging van Krogs optreden en haar aanstaande bundel, maar het belangrijkst zijn natuurlijk de autorepresentatieve elementen die uit dit stuk van Krog kunnen spreken: de waarde die zij aan Mandela hecht, en dus ook impliciet aan het einde van de apartheid en de (geïntendeerde) verzoening en vermenging van blank en zwart.

Rondom de Nacht van de Poëzie

De Nacht van de Poëzie werd in 1999 voor de negentiende keer georganiseerd in het

Muziekcentrum Vredenburg te Utrecht.186 De reacties op het evenement in het algemeen waren

wisselend, wat alleen al blijkt uit de verschillende titels die de aanwezige journalisten gaven aan hun verslag: Menno Schenke noemde zijn artikel voor het AD ‘Nacht van Poëzie wacht op

renovatie’187, Judith Eiselin kopte in het NRC ‘De Nacht van de Poëzie is eerder huiselijk dan

184 Dat sinds 2012 onderdeel uitmaakt van Atlas Contact. 185 Krog, 05-03-1999

186 Zie ook Vergeer, 2000 187 Schenke, 22-03-1999

68

modern’188 en Peter Swanborn gaf zijn stuk in de Volkskrant de titel ‘Poëzie-nacht raast na

hoogtepunt gewoon door’.189 Hoewel het enthousiasme voor de Nacht onder deze drie

verslaggevers enigszins verdeeld was, lieten zij zich unaniem positief uit over de performance van Antjie Krog. Schenke, die schrijft dat met name de vorm van het festival nodig moet worden ‘opgepoetst’, noemt haar samen met Gerrit Kouwenaar nog altijd ‘spannend’ en volgens Eiselin maakte Krog, met name ten opzichte van de zeer ontspannen Willem Jan Otten, ‘een intens geconcentreerde indruk met haar woedende en toch gefluisterde verzen’. Swanborn wijdt in zijn verslag meerdere zinnen aan Krogs optreden. Hij besteedt hierin ook aandacht aan haar

uiterlijke verschijning190 en haar uitwerking op het publiek en verwijst tevens op subtiele wijze

naar Hugo Claus, wat heeft geleid tot een interessante verzameling aan heterorepresentatieve elementen van Krogs posture:

Om half een beklom Antjie Krog het podium en met een ongekende poëtische kracht schreeuwde en fluisterde deze in driedelig grijs en met feloranje stropdas geklede Zuid- Afrikaanse haar gedichten over seks en politiek, over liefde en misdaad, over huiselijk geluk en haar niet te stillen woede (…). Het publiek was verbaasd en verpletterd, en Hugo Claus moest nog komen.

Ook in Trouw191 verscheen een verslag van Krogs optreden op de Nacht192. Auteur Peter

Sierksma noemt Krog ‘een van de indrukwekkendste dichters uit Zuid-Afrika’ van het moment, beschrijft haar voordracht als ‘fluisterend maar tegelijkertijd overdonderend’, en noemt haar werk ‘vaak zeer spannende, zinnelijke, directe’ poëzie met een ‘vaak al of niet wrang speelse manier op de tale Kanaans geeate [sic] idioom’ dat tijdens de Nacht het publiek bij de kraag vatte. Ook de persoonlijke ervaring van Krog – al dan niet ingeschat of ingevuld door Sierksma zelf – komen in het stuk aan bod:

200 mensen zaten in die handschoen.193 En zoveel had Antje Kroch (46), op dit moment

een van de indrukwekkendste dichters uit Zuid-Afrika, nog nooit gezien. Tijd om, zoals Otten, de zaal in te kijken, gunde ze zich niet. (…) Kroch na afloop: Ik zag niks. Alleen tekst.’

188 Eiselin, 22-03-1999 189 Swanborn, 22-03-1999

190 Met een andere nuance dan Van der Heide in 1999: Swanborn richt zich meer op Krogs kledingkeuze. 191 Sierksma, 22-03-1999

192 Dit artikel dook pas later in de dataverzameling op omdat auteur Peter Sierksma in het gehele artikel

de naam van Antjie Krog verkeerd had gespeld.

193 Bijnaam van de grote zaal in de ‘oude’ Vredenburg in Utrecht. Sierksma: ‘De zaal als passende

69

Na Kroch was het voor haar en een groot deel van het publiek vooral wachten op de reus van de poëzie der lage landen, Hugo Claus. Kroch zag de door haar zo sterk bewonderde dichter het publiek aan zijn voeten krijgen met slechts drie gedichten (…).

In het artikel van Sierksma komen veel interessante posturegerelateerde aspecten aan bod, die vrijwel allemaal onder de heterorepresentatie te scharen zijn. Het begint reeds bij zijn mention van Krog als ‘een van de indrukwekkendste dichters uit Zuid-Afrika’ en krijgt meer vorm wanneer Sierksma inspeelt op haar voordrachtskunst, de inhoud van haar werk en haar onervarenheid (en bescheidenheid) als voordragend dichter.

Rondom de bundel

Het was ook Peter Sierksma die vlak na de Nacht – vijf dagen na zijn artikel zoals genoemd hierboven - als eerste journalist een dagbladrecensie van Om te kan asemhaal publiceerde.194 Hij

opent zijn recensie met een verwijzing naar (de fouten in) zijn vorige artikel:

Het zal wel freudiaans geweest zijn. Dat ik maandag consequent Antje Kroch in plaats van Antjie Krog geschreven heb. Dat 'Antje' komt, weet ik zeker, door die feloranje stropdas van haar. 'Voor jullie', zei ze, waarmee ze 'voor Nederland' bedoelde. Maar in combinatie met haar driedelig grijs, maakte ze op mij meer de indruk van een Brecht-actrice die een reactionaire blanke meneer speelde. Geen kaasmeisje, maar een dwaas meisje, zal ik maar zeggen. Zo'n opgeprikte blanke boerenvrouw die op vrijdag haar haar laat doen om met haar poëzie te spreken.

En dan dat 'Kroch'. Krocht is slechts een t van kroch vandaag en ligt naast een spelonk, een plek om te schuilen zoals bij David en Jonathan. Al kun je de krochten van Zuid-Afrika ook als landschap voorstellen. (...)

Antjie Krog dus. En wat een mevrouw! Open, duidelijk, niet van dat halfslachtige, al neemt ze het graag voor de half-slachtigen op.

De aangehaalde passage staat wederom bol van heterorepresentatieve aanwijzingen. Neem bijvoorbeeld de vergelijking die Sierksma trekt tussen Krog (in haar oranje-grijze outfit) en een ‘Brecht-actrice die een reactionaire blanke meneer speelde’, waarmee Sierksma met name lijkt te doelen op de politieke (en, gezien de als zodanig geïnterpreteerde verwijzing naar Bertolt Brecht, mogelijk ook vervreemdende) verschijning van Krog. Met het zinsdeel ‘opgeprikte blanke boerenvrouw’ druist hij juist in tegen het beeld dat Krog eerder van zichzelf schetste (of

70

liet schetsen) in het artikel door Van der Heide195: Antjie Krog als allesbehalve een stereotiepe

blanke Afrikaner of ‘blanke boerenvrouw’. De licht negatieve lading die Sierksma in deze

bewoording meegaf, maakt hij aan het eind van het citaat ongedaan als hij spreekt over Krog als open, kordaat en altruïstisch figuur.

Na zijn relaas over Krog als persoon richt Sierksma zich op haar poëzie, die volgens hem nauwelijks in één zin te vangen is. Hij noemt haar werk zinnelijk, huiselijk en boos, en schrijft dat de lezer van haar gedichten in staat is om alles waarover zij schrijft mee te voelen. ‘Maar soms verdwijnt dat alles opeens en wint pure schoonheid’, aldus Sierksma. Hij besluit zijn stuk met vier regels uit het gedicht ‘Jonathan’, dat hij verkoos tot het mooiste gedicht van de bundel. Ruim twee maanden later, op 5 juni 1999, introduceert Sierksma een derde spellingswijze van Antjie Krog.196 In een column voor Trouw - waarin hij de politieke situatie in Zuid-Afrika afzet

tegen de voetbalkwaliteiten van FC Den Haag én de literatuur – prijst hij Antjie Kroch indirect om haar politieke standpunten en activiteiten naast haar dichterschap:

Zoals het met de politiek is, is het ook met de literatuur. Terwijl Antjie Kroch het afgelopen voorjaar kwam uitleggen hoe zij als politiek verslaggever een oogje wil houden op de Zuid- Afrikaanse democratie (…), houden de meeste schrijvers zich hier op paarse wijze vooral bezig met het Zwitserlevengevoel. Gelukkig hebben we Judith Herzberg nog (…).

Met deze woorden bedeelt Sierksma haar duidelijker dan in zijn eerdere artikelen een politiek imago toe, maar bevestigt ook het onderscheid dat hij ervaart tussen Krog als politiek figuur en Krog als dichter.

De enige andere ‘zuivere’ recensie van Om te kan asemhaal werd geschreven door Y. [Yvonne] Né en gepubliceerd in Dagblad voor Zuidwest-Nederland.197 Né noemt Krog ‘een van de

populairste dichters van Zuid-Afrika’, waarmee ze de grens van het Afrikaanse taalgebied overschrijdt, en typeert de bundel aan de hand van een reeks bijvoeglijke naamwoorden: van zinnelijk, krachtig en persoonlijk tot sterk geëngageerd, metaforisch en erotisch geladen. Inhoudelijk gezien schrijft Krog volgens Né over de verdeeld- en schoonheid van Zuid-Afrika, steeds via verschillende personages en vertelvormen waardoor ‘haar poëzie stemmen [geeft] aan het waarachtige leven’.

Naar aanleiding van Krogs optreden op de Nacht van de Poëzie en haar eerste

Nederlands(talig)e uitgave werd zij tweemaal geïnterviewd door de Nederlandse dagbladmedia:

195 Van der Heide, 03-12-1998 196 Sierksma, 05-06-1999 197 Né, 13-04-1999

71

op 26 maart schreef Wim Bossema198 een artikel waarin hij de belangrijkste citaten van Krog uit

hun gesprek over de politieke situatie van Zuid-Afrika uitlichtte, en op 2 april volgde in NRC

Handelsblad een interview met Antjie Krog door Corine Vloet.199 Bossema opent zijn artikel met

de stelling dat Krog ‘met Elisabeth Eybers, Wilma Stockenström en Breyten Breytenbach behoort (…) tot de bekendste Afrikaner dichters’. Op welk gebied deze uitspraak betrekking heeft – en of de vier dichters in deze categorie enkel het ‘bekendst’ zijn in Nederland, of mogelijk ook in Zuid-Afrika en de rest van de wereld – blijft in het ongewisse. Het stuk gaat vooral in op Krogs ervaringen tijdens de periode van de Zuid-Afrikaanse Waarheids- en Verzoenings- commisie en de complexe gevolgen waartoe dit proces heeft geleid. Volgens Krog was het voortbestaan van Zuid-Afrika onmogelijk geweest zonder de Waarheidscommissie, nam geen enkele blanke leider de ‘Afrikaner verantwoordelijkheid’ en verdiende aartsbisschop Desmond Tutu de eer om symbool te staan voor de nieuwe moraal. Ook werpt Krog licht op de verstoorde, voor zwarten onbegrijpelijke zoektocht naar identiteit onder de Afrikaners, waarbij ze tevens op ‘autorepresentatieve’ wijze haar eigen onomlijnde positie tussen zwart en blank in schetst:

Toen ik betrokken raakte bij de strijd tegen de apartheid in de jaren tachtig was ik een dichteres, ik was bekend, ik kon goed schrijven: slogans, petities. Maar daaraan was geen behoefte: De strijd had mijn auto en mijn faxmachine nodig. Ik kon dat niet aanvaarden, ik wilde mijn talent geven, maar ik besefte dat wat anders van mij als blanke werd verlangd. 'En nu wil ik weer horen wat er van mij wordt verwacht. (…) Ik wil aanvaard worden met al mijn onvolkomenheden. Ik wil een afspraak om verzoening te laten werken. Maar niemand vraagt wat ik wil. Misschien is het huwelijk voorbij, maar ik wil het horen van de ander: ik wil je niet omdat je blank bent.

In het tweegesprek tussen Krog en Vloet speelt de politiek in eerste instantie een minder hoofdzakelijke rol. Toch wordt deze uiteindelijk benaderd vanuit het perspectief van Krogs dichterschap. Allereerst introduceert Corine Vloet haar Zuid-Afrikaanse gesprekspartner als een ‘veelbekroonde’ schrijfster die ‘zinnelijke, persoonlijke en sterk geëngageerde poëzie’ schept. De eerste Nederlandse uitgave200 komt volgens Vloet op een bijzonder laat moment: ‘Hoewel Krog

sinds haar debuut in 1970 is uitgegroeid tot een van de belangrijkste en populairste dichters van Zuid-Afrika, en ze diverse keren Nederland bezocht als gast van Poetry International en de Nacht van de Poëzie, is nu pas een selectie van haar gedichten in het Nederlands vertaald’. Hiermee schetst Vloet Krogs positie in het Nederlandse literaire veld (met name ook vóór de verschijning

198 Bossema, 26-03-1999 199 Vloet, 02-04-1999

200 Tijdens de presentatie van haar bundel noemde ‘een geëmotioneerde’ Krog de Nederlandse uitgave

72

van haar bundel) en draagt daarmee bij aan de vorming van Krogs heteropresentatie zoals aanwezig op dat moment.

De bundel Om te kan asemhaal bevat volgens Krog gedichten die allemaal te maken hebben met ‘ademhalen en overleven; als dichter, als vrouw, als Afrikaner, als geprivilegeerde [sic] persoon; overleven op een integere manier’. Alleen al met dit citaat, maar ook met haast alle andere uitspraken die zij in het interview doet (en die door Corine Vloet in het Nederlands zijn gereproduceerd) verbindt zij haar dichtwerk met de sociale omgeving – zowel die van haarzelf als in meer universele zin. Zo beantwoordde Krog de vraag hoe autobiografisch de verschillende stemmen in haar poëzie zijn tweeledig: allereerst meent de auteur dat poëzie authenticiteit moet bezitten – ‘maar het is ook het verhaal van anderen: het brengt een schok van herkenning

teweeg’. Vervolgens vestigt zij de aandacht op de kwestie in hoeverre je als dichter de stem van een ander mag toe-eigenen, in haar geval (of in het geval van iedere Afrikaner dichter) in hoeverre de stem van ‘de zwarte’ in het dichtwerk mag doordringen:

Men zei altijd: waag het niet om namens zwarten te schrijven. Doe niet alsof je weet hoe zwarte mensen zouden klinken, pretendeer niet dat je hun situatie kunt begrijpen of invoelen. Je krijgt dan enorme kritiek. Dus daar ben ik altijd bijzonder zorgvuldig mee omgesprongen in mijn werk, de zwarte invloeden die ik gebruik zijn historisch of

filosofisch. In Nederland kun je misschien de stem van een ander worden, maar bij ons nog niet.

De sociaalpolitieke situatie van Zuid-Afrika, én van Krog als geëngageerd dichter in haar land, sijpelt ook door in de rest van het interview en verdeelt zich daarbij onder de discursieve externe autorepresentatie en de heterorepresentatie binnen Krogs posture. Vele vraag-

antwoordcombinaties zijn terug te leiden tot een citaat van Krog waarin zij de collectieve aard van haar gedichten probeert te vatten: ‘veel van mijn gedichten worstelen met de vraag, ‘Hoe kun je leven temidden [sic] van zoveel lijden?’. Hiermee duidt Krog aan dat je als dichter geen poëzie kunt schrijven – of in ieder geval poëzie die serieus genomen wordt, anders dan het door haar zo genoemde ‘keukenpoëzie’ – zonder de context ook serieus te nemen. Haar eigen context acht Krog daarmee complex, in zowel talige als nationale zin. Corine Vloet stelt in het interview dat het Afrikaans voor Krog de ‘taal van haar hart’ alsook ‘de taal van martelingen en dood’ is, en dat Krog in haar poëzie beseft dat zij zowel verbonden als verstoten wordt door haar moeder- land. De Zuid-Afrikaanse schrijfster reageert hierop steeds bevestigend, wat zich het best laat samenvatten in het volgende citaat:

73

Het is de zaak om deel uit te maken van het land op de voorwaarden van het land, en niet op de jouwe. In heel mijn werk kom ik daarop terug. (…) Je hebt het overwonnen,

ingenomen, je woont er, je houdt ervan, maar het is niet het jouwe.

Na de interviews en recensies rondom Krogs bundel Om te kan asemhaal werd er tijdens dit referentiejaar enkel nog over haar gesproken in verhandelingen over andere onderwerpen of andere literaire publicaties. Zo werd het jubileumnummer van het lesbisch-culturele tijdschrift

Lust & Gratie, waarvoor Krog over de Waarheids- en Verzoeningscommisie schreef binnen de

lijnen van het thema ‘wraak en verzoening’, uitgelicht door Onno Blom in Trouw.201 Blom schrijft

dat het stuk van ‘de Zuid-Afrikaanse dichter’ niets met vrouwen of vrouwelijkheid van doen heeft, maar simpelweg een kwestie is van ‘goed schrijven’. Ook droeg Antjie Krog samen met dertien andere schrijvers over de hele wereld bij aan de bundel Brief aan de 6 miljardste

wereldburger. Uitgever Joost Nijsen zei hierover in Trouw202 dat alle deelnemende auteurs –

onder wie ook Connie Palmen, Marianne Frederiksson, Salman Rushdie en Maryse Condé – werden geselecteerd op ‘internationale bekendheid, literaire begaafdheid en engagement’. Hiermee impliceert Nijsen dus dat Krog wereldwijde faam, literaire begaafdheid en engagement geniet, wat weer aan het lijstje van heterorepresentatieve uitingen kan worden toegevoegd.

Daarnaast werd er werk van Krog opgenomen in de door Gerrit Komrij samengestelde bloemlezing De Afrikaanse poëzie in 1000 en enige gedichten. Deze bundel werd zowel door het

AD opgemerkt als door het Brabants Dagblad. Jan Robbemond noteert in het eerstgenoemde

medium de volgende regel 203: ‘De namen van Breyten Breytenbach, Elisabeth Eybers en

misschien Antjie Krog zijn hier bekend, maar die van vele tientallen anderen niet’. Hiermee plaatst hij Krog op de veelzeggende derde plaats van meest bekende Afrikaanse dichters in Nederland – of in elk geval van de Afrikaanse dichters die in deze Nederlandse bundel werden opgenomen. In het Brabants Dagblad illustreert redacteur Ton Bogaard zijn recensie204 aan de

hand van een gedicht. ‘Ik kies er een uit vele’, schrijft hij. ‘Het is van Antjie Krog (1952), misschien de krachtigste van de jonge Afrikaanse dichteressen’. Hij koos voor een titelloos gedicht, dat ik voor het gemak ‘’n vry fokken vrou’ noem, naar de laatste versregel ervan en naar de titel van de al eerdergenoemde recensie door Né. Hetzelfde gedicht prijkte op de

achterpagina van het NRC Handelsblad van 29 juli 1999, vergezeld van een inleiding door Gerrit Komrij.205 Ik citeer hieruit de voor de heterorepresentatie belangrijkste, meest omvattende

regels: 201 Blom, 03-07-1999 202 Blom, 22-07-1999 203 Robbemond, 08-10-1999 204 Bogaard, 11-11-1999 205 Komrij, 29-08-1999

74

Dit is wat je noemt een ‘lekker’ gedicht. Antjie Krog is geen dichteres die graag een blad voor de mond neemt. In haar gedichten zien we vaak een verlangen naar eerlijkheid en een bijna schokkende directheid hand in hand gaan. Ze heeft geen moeite met emoties, maar het zijn nooit wollige emoties. De maatschappij waarin zij leeft, de Zuid-Afrikaanse, is een mengelmoes van desillusie en wanhopige moed, van gevaar en tragikomedie, en dat is geen voedingsbodem voor al te vrome, vergeestelijkte dichteressen. Wat lichamelijkheid en bijtende zelfkennis betreft lopen de meeste Nederlandse damesdichters nog een heel stuk achter bij hun Afrikaanse collega's. (…) Wie de extase [van het vrij zijn] zó plastisch en economisch neerzet, zó aards, en haar toch in haar waarde laat, als de mystieke extase die ze is, moet een groot dichteres zijn.

Komrij typeert Krog hiermee als een groot dichteres met een mening, die schrijft zonder een te godsdienstige ondertoon en die er een betere zelfkennis op nahoudt dan haar gemiddelde