• No results found

Openstaande vacatures

In document Trendrapport Vraag naar arbeid 2008 (pagina 62-68)

4 Vacatures, werving, flexibele en gesubsidieerde arbeid

4.1 Openstaande vacatures

Het aantal vacatures vormt een graadmeter voor de vraag-aanbodverhouding op de arbeidsmarkt. In tijden van economische hoogconjunctuur zoeken veel

werkgevers nieuw personeel om hun productie te verhogen. Daardoor ontstaan er veel vacatures. Deze uitbreidingsvacatures maken het makkelijker voor werk-nemers om van baan te veranderen, waardoor het aantal vervangingsvacatures ook toeneemt. De ontwikkeling in het aantal vacatures is daarmee een combinatie van de mate van krapte en van mobiliteit op de arbeidsmarkt. Om deze twee

elementen van elkaar te onderscheiden wordt ook gekeken naar de duur van de periode dat vacatures openstaan en of de werkgever verwacht of ervaart dat de vacature moeilijk te vervullen is. De gedachte daarbij is dat grotere mobiliteit zich vooral uit in meer kortdurende vacatures. Hoe groter daarentegen het aantal vacatures dat langdurig openstaat of moeilijk vervulbaar wordt geacht, hoe groter de krapte op de arbeidsmarkt.

Zoals in paragraaf 3.6 bleek, zijn tussen 2004 en 2006 het aantal nieuw ontstane banen en het aantal bestaande banen waarvoor nieuw personeel moest worden aangetrokken, weer toegenomen, nadat deze in 2004 op het laagste niveau sinds jaren waren beland. Daarmee samenhangend mag worden verwacht dat het aantal openstaande vacatures in deze periode eveneens is toegenomen. De

vacaturecijfers in het OSA-Arbeidsvraagpanel hebben betrekking op de situatie ten tijde van de enquête, dat wil zeggen het najaar van 2007 voor de meest recente gegevens en het najaar van 2005 voor de voorlaatste meting. In het najaar van 2005 was de opleving van de economie al begonnen en was het aantal vacatures al aan het stijgen, maar in de periode daarna versnelt de groei van het aantal

vacatures. Tussen 2005 en 2007 is de vacaturegraad bijna verdubbeld, van 1,9 procent naar 3,7 procent van het aantal werknemers. Daarmee is de vacaturegraad aan het einde van 2007 al weer bijna op het niveau van de jaren 1999 en 2001. Tabel 4.1: Ontwikkeling van de vacaturegraad naar sector, najaar 1995-2007 (aantal vacatures als percentage van het aantal werknemers)

1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007

Totaal 1,2 2,7 4,2 3,8 1,3 1,9 3,7

Industrie en landbouw 1,0 2,4 3,7 3,0 0,9 1,4 3,1

Bouwnijverheid 0,8 3,9 6,8 7,5 0,6 1,7 6,4

Handel, horeca en reparatie 1,2 3,1 6,4 4,1 1,5 2,0 4,0

Transport 1,1 4,0 4,1 3,8 1,3 1,5 4,3 Zakelijke dienstverlening 2,0 4,0 5,2 4,1 1,6 3,2 6,3 Zorg en welzijn 0,8 1,2 2,1 3,3 1,1 1,2 1,9 Overige dienstverlening 1,9 2,6 3,9 3,4 1,3 1,8 3,8 Overheid 1,6 2,7 3,5 3,2 2,5 2,5 2,6 Onderwijs 0,7 1,7 1,7 2,4 1,1 1,3 1,7

Dat niet alle sectoren even conjunctuurgevoelig zijn, is goed te zien aan de verschillen in de ontwikkeling van de vacaturegraad tussen de sectoren. Zoals gebruikelijk loopt de bouwnijverheid bij het oplopen van de vacaturegraad voorop, maar ook in de zakelijke dienstverlening is het aantal openstaande vacatures hoog. Hier was het economisch herstel bovendien al in 2005 zichtbaar. Bij de overheid, zorg en welzijn en in het onderwijs is de vacaturegraad in 2007 relatief laag, maar in die sectoren is ook de stijging van de vacaturegraad tussen 2005 en 2007 minder groot dan in de andere sectoren

Figuur 4.1 laat zien dat de conjunctuurgevoeligheid niet alleen samenhangt met de sector, maar ook met de omvang van de organisatie: hoe kleiner het aantal

werknemers, hoe sterker de vacaturegraad reageert op conjunctuurbewegingen. Dit kan voor een deel gerelateerd zijn aan de verschillen tussen sectoren, aangezien bijvoorbeeld in de overheidssector naar verhouding veel grote vestigingen voorkomen. Het is echter aannemelijk dat de verschillen ook direct met de bedrijfsgrootte te maken hebben, bijvoorbeeld door schaalvoordelen in werving en selectie en doordat kleinere bedrijven een kleinere interne

arbeidsmarkt hebben en voor het vervullen van vrijgekomen posities vaker extern moeten werven.

Figuur 4.1: Ontwikkeling van de vacaturegraad naar grootteklasse, najaar 1995-2007 (aantal vacatures als percentage van het aantal werknemers)

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007

500 of meer werknemers 100–499 werknemers 50–99 werknemers

20–49 werknemers 10–19 werknemers 5–9 werknemers

Lang openstaande en moeilijk vervulbare vacatures

In de vacaturegraad ligt naast de mate van krapte ook de omvang van de mobiliteit op de arbeidsmarkt besloten. Om de mate van krapte te belichten, kijken we naar het aantal vacatures dat langdurig (langer dan drie maanden) openstaat en het aantal dat door de werkgever moeilijk vervulbaar wordt geacht. Deze aantallen worden, evenals de vacaturegraad zelf, uitgedrukt als het gemiddelde aantal per 100 (vervulde) banen.

De langdurig openstaande en de moeilijk vervulbare vacatures vertonen eenzelfde golfbeweging als de openstaande vacatures (zie Tabel 4.2). Waren er per 100 vervulde banen in 1999 nog 1,4 langdurig openstaande en 2,4 moeilijk vervulbare vacatures, in 2003 waren beiden ratio’s geslonken tot 0,4 en in 2007 weer

opgeveerd naar respectievelijk 1,6 en 2,0. De toename van het aantal moeilijk vervulbare en het aantal langdurig openstaande vacatures tussen 2003 en 2007 is groter dan de toename van het totale aantal openstaande vacatures. In 2003 was iets minder dan een derde van de vacatures moeilijk vervulbaar, in 2007 ruim de helft. In de bouwnijverheid werden in 2007 zelfs vier van de vijf vacatures als moeilijk vervulbaar aangemerkt en staat 61 procent van de vacatures al langer dan

drie maanden open. Gemiddeld voor de economie als geheel stond in 2007 45 procent van de vacatures langer dan drie maanden open.

Tabel 4.2: Aantal vacatures dat langer dan drie maanden openstaat en aantal vacatures dat moeilijk vervulbaar wordt beschouwd, per 100 vervulde banen, najaar 1999-2007 (in procenten)

Langer dan drie maanden open Moeilijk vervulbaar 1999 2001 2003 2005 2007 1999 2001 2003 2005 2007

Totaal 1,4 1,9 0,4 0,6 1,6 2,4 2,0 0,4 0,6 2,0

Industrie en landbouw 1,7 1,7 0,2 0,5 1,4 2,3 1,7 0,3 0,5 1,8 Bouwnijverheid 2,2 6,4 0,2 1,0 3,9 5,4 5,5 0,3 1,0 5,1 Handel, horeca en reparatie 2,0 1,6 0,3 0,4 1,4 3,9 2,0 0,4 0,4 1,9 Transport 1,1 1,6 0,2 0,2 2,2 2,1 2,1 0,3 0,2 2,4 Zakelijke dienstverlening 2,0 2,0 0,4 1,2 3,2 2,4 2,0 0,4 1,2 3,7 Zorg en welzijn 0,5 1,5 0,4 0,2 0,7 1,0 1,7 0,3 0,2 0,6 Overige dienstverlening 1,0 1,2 0,3 0,4 1,3 1,8 1,2 0,2 0,4 1,4 Overheid 1,4 1,5 1,3 1,1 0,9 0,9 1,2 0,4 1,1 1,1 Onderwijs 0,2 1,1 0,2 0,1 0,5 0,7 1,8 0,5 0,1 0,8 5–9 werknemers 3,7 4,0 0,5 0,5 2,3 6,3 4,9 0,8 0,5 3,1 10–19 werknemers 2,8 3,5 0,4 0,7 2,6 5,0 4,1 0,5 0,7 3,3 20–49 werknemers 1,4 2,3 0,4 0,7 1,8 2,8 2,8 0,5 0,7 2,5 50–99 werknemers 1,6 2,2 0,3 0,5 1,6 2,4 2,1 0,4 0,5 2,2 100–499 werknemers 0,9 1,3 0,3 0,6 1,2 1,6 1,2 0,2 0,6 1,4 500 of meer werknemers 0,7 1,1 0,4 0,4 1,1 0,8 0,9 0,2 0,4 0,9

Vacatures kunnen open blijven staan omdat sollicitanten niet over de vereiste ervaring of opleiding beschikken of te hoge eisen stellen. Ook kunnen vacatures open blijven staan omdat er te weinig sollicitanten zijn. Een tekort aan

sollicitanten wordt in 2007 het meest genoemd als de belangrijkste reden waarom er bij de vestiging moeilijk vervulbare vacatures zijn. Dat was bij 39 procent van de vestigingen het geval, een verdubbeling in vergelijking met 2005, toen dit door 18 procent als voornaamste reden werd genoemd. In 2005 gaf een derde van de werkgevers met moeilijk vervulbare vacatures de aard van de functie als

belangrijkste reden. Dat was in 2007 nog maar bij 17 procent van de vestigingen met moeilijk vervulbare vacatures de belangrijkste reden. Bij een op de zes vestigingen met moeilijk vervulbare vacatures was het ontbreken van de

benodigde ervaring de belangrijkste reden en bij een op de tien het ontbreken van de passende opleiding.

Wanneer werkgevers onvoldoende geschikte kandidaten kunnen vinden voor hun vacatures kan dat leiden tot onderbezetting. Onderbezetting kan echter ook andere

oorzaken hebben, bijvoorbeeld bezuinigingen of een tekort aan financiële midde-len die leiden tot een vacaturestop. Figuur 4.2 geeft voor de even jaren van 1998 tot en met 2006 het aandeel werkgevers dat te maken had met onderbezetting, dan wel kampte met een personeelsoverschot. Hieruit blijkt dat in 2000 de krapte op de arbeidsmarkt bij een op de drie werkgevers tot onderbezetting heeft geleid. Dankzij de ruimere arbeidsmarkt was dat percentage in 2002 gedaald tot 15 procent en in 2004 tot 9 procent. In 2006 heeft echter alweer 17 procent van de vestigingen te maken met onderbezetting. Het percentage bedrijven met

overbezetting vertoont een tegenovergestelde ontwikkeling over de jaren. Vanaf 2000 neemt het percentage bedrijven met overbezetting eerst toe, van 3,6 procent in 2000 tot 10,8 procent in 2004, maar daarna daalt het weer naar 3,8 procent van de vestigingen in 2006. In 2006 gaven vier van de vijf bedrijven aan dat de personele bezetting passend was, een aandeel dat vrijwel hetzelfde is als in 2004 en 2002.

Figuur 4.2: Ontwikkeling van het aandeel organisaties met onderbezetting, overbezetting of passende bezetting 1998-2006

0% 20% 40% 60% 80% 100% 1998 2000 2002 2004 2006

onderbezetting passende bezetting overbezetting

Zoals Tabel 4.3 laat zien, komt in 2006 onderbezetting het meest voor in de bouwnijverheid, op enige afstand gevolgd door de zakelijke dienstverlening en de overheid. Bij maar drie procent van de vestigingen in het onderwijs is sprake van onderbezetting. Even vaak is er in deze sector sprake van overbezetting en in de resterende 93 procent van de vestigingen is de personeelsbezetting passend. Ook

opvallend is dat kleine vestigingen er vaker in slagen een passende personeels-bezetting te realiseren dan grote vestigingen.

Tabel 4.3: Aandeel organisaties met onderbezetting, overbezetting of passende bezetting in 2006 (in procenten van het aantal organisaties)

Onderbezetting Overbezetting Passende bezetting

Totale economie 17 4 79

Industrie en landbouw 23 7 71

Bouwnijverheid 27 2 71

Handel, horeca en reparatie 12 4 83

Transport 18 2 81 Zakelijke dienstverlening 23 3 74 Zorg en welzijn 18 2 80 Overige dienstverlening 13 5 83 Overheid 23 1 76 Onderwijs 3 3 93 5-9 werknemers 16 3 80 10-19 werknemers 14 5 81 20-49 werknemers 19 4 77 50-99 werknemers 20 3 77 100-499 werknemers 25 2 73 500 en meer werknemers 24 8 68

Wanneer op de arbeidsmarkt een tekort aan personeel bestaat, kan dat een ge-wenste expansie van bedrijvigheid verhinderen. Zoals uit Tabel 4.4 blijkt, was dat op de krappe arbeidsmarkt in 2001 het geval bij 17 procent van de werkgevers. Toen had het aantal banen 1,9 procent groter kunnen zijn, als daarvoor voldoende mensen op de arbeidsmarkt beschikbaar waren geweest. In de veel ruimere arbeidsmarkt in 2005 zijn bij zeven procent van de werkgevers arbeidsplaatsen om genoemde reden niet tot stand gekomen en is het aantal banen daardoor 0,6 procent lager. Tussen 2005 en 2007 is de beschikbaarheid van personeel weer meer een probleem geworden: in 2007 zijn bij 12 procent van de vestigingen om deze reden minder banen ontstaan. Gemiddeld had het personeelsbestand 1,3 procent groter kunnen zijn als het aanbod van arbeid kwalitatief en kwantitatief geen knelpunt was geweest. Misgelopen werkgelegenheid door tekort aan geschikt personeel komt in alle getoonde jaren het meest voor in de bouwnijverheid.

Tabel 4.4: Percentage organisaties waarbij in de afgelopen twee jaar

arbeidsplaatsen niet tot stand zijn gekomen en aandeel arbeidsplaatsen dat niet tot stand is gekomen (in procenten van het aantal werknemers), 2001-2007

Aandeel werkgevers Aandeel werkgelegenheid 2001 2003 2005 2007 2001 2003 2005 2007

Totaal 17 12 7 12 1,9 1,1 0,6 1,3

Industrie en landbouw 21 15 6 13 1,8 1,0 0,7 1,6

Bouwnijverheid 44 24 16 28 8,6 3,6 2,1 3,9

Handel, horeca en reparatie 11 12 6 8 1,2 1,3 0,5 1,0

Transport 9 10 6 16 0,6 0,9 0,9 1,8 Zakelijke dienstverlening 21 12 10 18 2,6 1,4 0,7 2,6 Zorg en welzijn 10 6 4 3 1,3 0,4 0,2 0,6 Overige dienstverlening 10 7 2 8 1,1 0,7 0,1 0,5 Overheid 6 3 4 8 0,4 0,2 0,0 0,2 Onderwijs 12 8 4 2 1,2 0,8 0,2 0,1

In document Trendrapport Vraag naar arbeid 2008 (pagina 62-68)