• No results found

Gewerkte uren

In document Trendrapport Vraag naar arbeid 2008 (pagina 33-38)

Het aandeel werknemers met een deeltijdbaan (minder dan 35 uur) stijgt nog steeds, al is de stijging de laatste jaren wat minder groot dan voorheen. Werkte in 1991 nog 22 procent van het personeel in deeltijd, in 2007 is dat percentage bijna verdubbeld tot 42. De grootste groei in het aandeel werknemers met een

deeltijdbaan vond plaats tussen 1991 en 199911. Het percentage deeltijders steeg toen gemiddeld met twee procentpunt per jaar. Tussen 1999 en 2007 groeide het aandeel deeltijders met gemiddeld 0,5 procentpunt per jaar een stuk minder hard. De grote toename van deeltijdwerk in de jaren negentig kan worden verklaard door de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen, maar ook door het arbeidsmarktbeleid van de overheid. Het overheidsbeleid was er in die tijd op gericht om deeltijdwerk wettelijk gelijk te schakelen aan voltijdwerk en deeltijdwerkers een volwaardige rechtspositie te geven. Recentelijk is er van overheidswege voor het eerst aandacht gekomen voor de nadelen van (kleine) deeltijdbanen. Kleine deeltijdbanen dragen niet bij aan de economische zelfstandigheid van mensen en in tijden van krapte op de arbeidsmarkt is een toename van de arbeidsdeelname in uren wenselijk12.

In Figuur 2.6 is de ontwikkeling van de arbeidsduur in de afgelopen tien jaar weergegeven. De toename van het aandeel deeltijders zit vooral in de toename van het percentage werknemers met een grote deeltijdbaan (24 tot 34 uur per week). Dit percentage is in tien jaar tijd verdubbeld van 10 naar 20. Het aandeel werknemers met een kleine deeltijdbaan (<12 uur per week) of middelgrote deeltijdbaan (< 24 uur per week) is al sinds 1999 min of meer stabiel. De trend van het groeiende aandeel deeltijdwerkers tussen 1991 en 2007 komt voor in alle sectoren. Het hardst groeide het aandeel deeltijdbanen in de handel, horeca en reparatie en in de transportsector. In deze sectoren kwam deeltijdwerk

aanvankelijk niet veel voor. Het percentage deeltijders in deze sectoren ligt in 2007 net iets onder het landelijk gemiddelde. In tijden van economische

11

Met uitzondering van een korte, maar forse daling tussen 1995 en 1997, toen de

werkgelegenheid hard groeide als gevolg van een gunstige conjunctuur. In deze periode nam het aandeel werknemers met een deeltijdbaan af, ten gunste van het aandeel werknemers met een voltijdbaan.

voorspoed, wanneer de groei van de werkgelegenheid op zijn top is, is er echter in bijna alle sectoren tijdelijk een lichte afname van het percentage deeltijdwerkers waar te nemen. Nadat de groei van de werkgelegenheid weer minder wordt, groeit het percentage deeltijdwerkers ook weer.

Figuur 2.6 Ontwikkeling van het personeelsbestand naar arbeidsduur 1997 – 2007 in procenten van het totale aantal werknemers

De sector zorg en welzijn kent van oudsher het hoogste percentage werknemers met zowel grote als kleine deeltijdbanen (zie Tabel 2.9). Vanaf de jaren negentig is het percentage werknemers met een deeltijdbaan toegenomen van 61 procent in 1991 naar 66 procent in 1997 en 80 procent in 2005. Tussen 2005 en 2007 is het percentage deeltijdwerkers in de sector zorg en welzijn voor het eerst gedaald tot 67 procent. De toename zat vooral in de gestage groei van het aandeel

werknemers met een grote deeltijdbaan (24-34 uur). Na 2005 nam het percentage werknemers met een grote deeltijdbaan juist af ten gunste van het aandeel

voltijders. In de bouwnijverheid is het aandeel deeltijders het kleinst. Slechts negen procent van de werknemers werkt hier in deeltijd.

De grootste bedrijven (> 500 werknemers) hebben al jaren het grootste aantal deeltijders: 35 procent in 1991 en 50 procent in 2007. Hun aandeel fluctueert wel sterk, ongeacht de conjunctuur. Ook de kleinere bedrijven (tot 19 werknemers)

hebben relatief een groot aandeel deeltijders. In middelgrote bedrijven (bedrijven van 20 tot 99 werknemers) is het aandeel deeltijders het kleinst.

Tabel 2.9: Aandeel werknemers naar arbeidsduur (in procenten van het aantal werknemers), 1 januari 2007

Geen <12 uur 12-23 uur 24-34 uur >34 uur

Totale economie 5 6 14 19 56

Industrie en landbouw 1 1 6 10 82

Bouwnijverheid 0 1 4 5 90

Handel, horeca en reparatie 6 9 14 13 58

Transport 5 9 14 9 64 Zakelijke dienstverlening 2 2 10 20 66 Zorg en welzijn 11 7 22 29 31 Overige dienstverlening 3 9 19 26 43 Overheid 3 1 10 19 66 Onderwijs 1 9 22 27 41 5-9 werknemers 5 7 17 16 56 10-19 werknemers 3 6 17 19 55 20-49 werknemers 3 6 13 17 62 50-99 werknemers 4 7 12 17 60 100-499 werknemers 10 4 13 18 56 500 en meer werknemers 3 6 17 24 50 2.4 Conclusies

Het herstel van de economie in 2005 en de economische voorspoed in 2006 hebben zich vertaald naar een nieuwe periode van werkgelegenheidsgroei. Waar in 2003 en 2004 nog een afname van de werkgelegenheid te zien was met 1,8 procent per jaar, is deze in 2005 en 2006 toegenomen met gemiddeld 1,2 procent per jaar. De werkgelegenheidsgroei was zichtbaar in bijna alle sectoren en was het grootst in de sector zorg en welzijn, het onderwijs, de transportsector en de

bouwnijverheid. De vraag naar personeel is groot. De overheid heeft in deze periode de stijgende arbeidsparticipatie voor iedereen, in het bijzonder voor vrouwen, ouderen en laag opgeleiden, hoog op de beleidsagenda gezet.

Het personeelsbestand ontwikkelt zich tussen 2005 en 2007 voornamelijk in lijn met de trends die de afgelopen tien tot vijftien jaar werden ingezet. Het aandeel vrouwen stijgt al jaren gestaag en groeit ook in 2007 nog door. Bijna de helft van het personeelsbestand bestaat nu uit vrouwen, al zijn er grote verschillen tussen de sectoren. De vergrijzing van het personeelsbestand zet ook door. De gemiddelde

leeftijd gaat omhoog en het aandeel ouderen stijgt nog steeds als gevolg van de vergrijzing van de Nederlandse bevolking en doordat ouderen langer blijven werken. Het aandeel jongeren daalt in 2007 opnieuw. Het personeelsbestand heeft steeds hogere opleidingskwalificaties. Sinds 2003 is het aandeel hoog opgeleiden flink toegenomen. Het aandeel laagopgeleiden bleef in dezelfde periode

daarentegen stabiel. Een deel van de organisaties heeft tussen 2005 en 2007 actie ondernomen om laagopgeleiden in hun organisatie te kunnen inzetten. Bijna een op de vijf organisaties heeft een deel van haar functies aangepast om lager opgeleiden te kunnen inzetten. Het overgrote deel van de organisaties zag en ziet hiertoe echter geen mogelijkheden. Nam het aandeel niet-westerse allochtonen in het personeelsbestand in de vorige periode nog toe, in deze periode is hun aandeel weer een stuk gedaald. Mogelijk komt dit door conjuncturele schommelingen, mogelijk ook door het wegvallen van specifieke beleidsmaatregelen die gericht waren op de arbeidsdeelname van niet-westerse allochtonen.

Nederland blijft een echt deeltijdland. Het percentage werknemers dat in deeltijd werkt stijgt al jaren, maar leek tussen 2003 en 2005 te stagneren. In 2007 zet de trend van voor die tijd echter weer door en neemt het aandeel deeltijders in het personeelsbestand opnieuw toe. Tweeënveertig procent van het personeel werkt nu in deeltijd. De groei is het grootst voor het aandeel grote deeltijdbanen van 24 tot 34 uur per week. Het aandeel kleine deeltijdbanen van minder dan 12 uur per week neemt daarentegen juist af.

In document Trendrapport Vraag naar arbeid 2008 (pagina 33-38)