• No results found

Wie doet mee aan R&D?

In document Trendrapport Vraag naar arbeid 2008 (pagina 183-187)

9 R&D en ICT

9.1 Wie doet mee aan R&D?

Figuur 9.1 presenteert het aandeel organisaties in de Nederlandse economie dat aan R&D-activiteiten doet voor de periode 1994 tot en met 2006.

Figuur 9.1: Ontwikkeling van het percentage organisaties met R&D-activiteiten, 1994- 2006 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 1994 1996 1998 2000 2002 2005 2006

Van 1994 tot 1998 is het percentage organisaties dat R&D-activiteiten heeft stabiel op ongeveer 30 procent. Rond het millennium is er een behoorlijke opleving (een toename van 10 procent van de organisaties tot een totaal van 40 procent) in het aandeel organisaties met R&D-activiteiten geweest. De inzinking daarna is deels te wijten aan de economische dip die volgde in de periode daarna (zie hoofdstuk 2). Belangrijk hierbij is op te merken dat dit om het aandeel organisaties gaat dat investeert in R&D. Sinds de sterke daling in 2002 is het

aandeel bedrijven dat aan R&D doet navenant gelijk gebleven (iets minder dan een kwart) en heeft niet meer het niveau van vóór het millennium bereikt. Tabel 9.1: Percentage organisaties met R&D-activiteiten in 2006

Totale economie 23

Industrie en landbouw 39

Bouwnijverheid 11

Handel, horeca en reparatie 12

Transport 25 Zakelijke dienstverlening 31 Zorg en welzijn 24 Overige dienstverlening 25 Overheid 24 Onderwijs 29 5-9 werknemers 15 10-19 werknemers 22 20-49 werknemers 30 50-99 werknemers 34 100-499 werknemers 46 500 en meer werknemers 54

Tabel 9.1 is een verdere uiteenzetting van R&D-activiteiten van organisaties naar sector en grootteklasse. De grotere bedrijven hebben een duidelijke voorsprong als het om R&D-activiteiten gaat. Grote bedrijven kunnen zich kennelijk

permitteren om wat meer risico te nemen. We zien een duidelijk positief verband met R&D-activiteiten en bedrijfsgrootte, waarbij meer dan de helft van de grootste bedrijven (500 en meer werknemers) aan R&D doet. Naar sector beschouwd is bij industrie en landbouw de grootste vertegenwoordiging van organisaties die met R&D bezig zijn. De landbouw en industrie in Nederland hebben een lange traditie en een goede reputatie als het gaat om innovatie. Men heeft de neiging om eerst aan de tertiaire sector te denken, zeker in termen van de kenniseconomie, maar R&D (in Nederland) is sterker vertegenwoordigd in de bedrijven in de klassieke industrieën. In de tertiaire sector doet 31 procent van de organisaties aan R&D. De sector onderwijs heeft een sterke derde plaats in de rangorde met 29 procent van haar organisaties.

Figuur 9.2: Ontwikkeling van het percentage van de omzet of het budget, dat door organisaties wordt besteed aan R&D, 1994-2006

0 1 2 3 4 5 6 1994 1996 1998 2000 2002 2005 2006 %

Van 1994 tot 1998 schommelt de gemiddelde jaarlijkse investering in R&D rond 2,5 procent van de omzet (Figuur 9.2). In de mate van investeren is er ook sprake van een ’millenniumeffect’ geweest. De gemiddelde investering is meer dan verdubbeld (ruim vijf procent) aan het einde van de vorige eeuw ten opzichte van de daaraan voorafgaande periode. Na de eeuwwisseling is een sterke afname in R&D-investeringen waarneembaar, vergelijkbaar met het patroon in Figuur 9.1. Anders dan in Figuur 9.1 is sinds 2005 een herstel in de grootte van investeringen in R&D door Nederlandse bedrijven, waarbij het gemiddelde nu net op 2,2 procent van de omzet zit, dus vrijwel op het oude niveau. Dat wil zeggen, hoewel er geen groei is van het aantal bedrijven dat aan R&D investeringen doet, de bedrijven die het wel doen, weer meer zijn gaan investeren.

Tabel 9.2 is een presentatie van R&D-investeringen van organisaties in het kalenderjaar 2006, gedifferentieerd naar sector en grootteklasse. Nu is het beeld genuanceerder. De dienstverleningen lopen voorop met bestedingen aan R&D, met daarbij de sector zakelijke dienstverlening aan kop met maar liefst 4,7 procent van de omzet. De sector overige dienstverlening staat op de tweede plaats met 3,3 procent van de omzet dat aan R&D besteed wordt. Hierbij valt ook op dat waar veel organisaties in de sector onderwijs R&D-activiteiten hebben, de mate van besteding met 1,8 procent van de totale omzet onder het totale gemiddelde ligt. De bouwsector investeert nauwelijks in R&D.

Tabel 9.2: Percentage van de omzet of budget, dat door organisaties wordt besteed aan R&D in 2006

Totale economie 2,2

Industrie en landbouw 2,1

Bouwnijverheid 0,5

Handel, horeca en reparatie 1,3

Transport 2,0 Zakelijke dienstverlening 4,7 Zorg en welzijn 1,8 Overige dienstverlening 3,3 Overheid 3,1 Onderwijs 1,8 5-9 werknemers 1,4 10-19 werknemers 2,6 20-49 werknemers 2,2 50-99 werknemers 3,5 100-499 werknemers 3,9 500 en meer werknemers 8,5

Naar organisatiegrootte gezien is overduidelijk dat de grootste organisaties een aanzienlijk groter percentage van hun budget vrijmaken voor R&D. De kleinere bedrijven kunnen daar niet in mee gaan.

Figuur 9.3: Percentage organisaties met een permanent of incidenteel R&D-budget, 2006 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Onderwijs Overheid Overige dienstverlening Zorg en welzijn Zakelijke dienstverlening Transport Handel, horeca en reparatie Bouwnijverheid Industrie en landbouw Totale economie

permanent incidenteel

Om een beeld te krijgen van hoe een dergelijk organisatiebudget voor R&D in elkaar zit, wordt aan organisaties gevraagd of het budget structureel is, of dat de bestedingen aan R&D-activiteiten incidenteel zijn. De uitkomsten hiervan zijn

weergegeven in Figuur 9.3. De figuur geeft inzicht hoe organisaties tegen R&D-investeringen aankijken. Als bedrijven R&D als een essentieel onderdeel van hun bedrijfsvoering zien, zullen ze immers een structureel budget hiervoor reserveren. Meer dan de helft van de organisaties in de Nederlandse economie heeft een structureel R&D-budget. Naar sector gezien schommelt het percentage

organisaties met een structureel R&D-budget tussen 69 procent (onderwijs) en 41 procent (de transportsector). De transportsector heeft het hoogste percentage organisaties met een incidenteel budget voor R&D (59 procent). Deze sector is ook erg gevoelig voor economische schommelingen waardoor er waarschijnlijk een meer afwachtende houding wordt aangenomen.

In document Trendrapport Vraag naar arbeid 2008 (pagina 183-187)