• No results found

Het brutomaandloon

In document Trendrapport Vraag naar arbeid 2008 (pagina 88-95)

4 Vacatures, werving, flexibele en gesubsidieerde arbeid

5.1 Het brutomaandloon

Het brutomaandloon per voltijdwerknemer is een belangrijk aspect van de beloningsstructuur van arbeidsorganisaties. Het brutoloon wordt gedefinieerd als het loon dat door werkgevers periodiek aan werknemers betaald wordt, inclusief de af te dragen loonbelasting en werknemerspremies. Het is exclusief de

werkgeverspremies, vakantietoeslag, eindejaarsuitkering of dergelijke bijzondere bezoldigingen. De meest gebruikelijke termijn voor het uitbetalen van loon in Nederland is per kalendermaand. Voor organisaties in het

OSA-Arbeidsvraagpanel waarbij de salarissen per vier weken of andere periodes uitbetaald worden, zijn de lonen omgerekend naar maandsalarissen. Werkgevers

zijn gevraagd naar het aantal werknemers per loonklasse op 1 januari 2007 binnen de organisatie. Brutomaandlonen zijn geregistreerd op basis van een

voltijdaanstelling; dit laatste wordt in de regel aangeduid met de afkorting fte (fulltime equivalenten). Voor werknemers met een deeltijdaanstelling wordt het brutomaandloon op basis van een voltijdaanstelling bepaald.

Tabel 5.1: Percentage werknemers naar loonklassen en mediaan brutomaandloon op 1 januari 2007, en de procentuele verandering ten opzichte van 2005

< € 1401 € 1401 -1700 € 1701 -2100 € 2101 -2700 € 2701 -4000 > € 4001 Mediaan Verschil tov 2005 Totale economie 9 11 18 27 24 12 2384 8 Industrie en landbouw 5 12 24 33 19 8 2265 5 Bouwnijverheid 7 9 15 37 25 8 2423 2

Handel, horeca, reparatie 22 17 20 21 14 7 1945 12

Transport 12 23 27 21 12 6 1913 -3 Zakelijke dienstverlening 5 8 15 24 27 20 2671 6 Zorg en welzijn 4 8 16 31 27 13 2508 10 Overige dienstverlening 9 10 14 21 34 12 2568 17 Overheid 2 4 10 31 32 21 2754 6 Onderwijs 5 6 12 21 37 19 2915 8 5-9 werknemers 15 17 20 23 19 6 2055 10 10-19 werknemers 15 16 22 24 17 7 2108 4 20-49 werknemers 10 10 19 28 22 11 2301 4 50-99 werknemers 11 11 18 28 22 10 2322 4 100-499 werknemers 6 11 16 28 25 13 2462 4 500 en meer werknemers 2 6 15 29 29 18 2638 13

De mediaan van het brutomaandloon (Tabel 5.1) is het hoogst in

onderwijsorganisaties, het laagst in de transportsector. In de sector handel, horeca en reparatie is het percentage werknemers met een brutomaandloon onder de 1400 euro het grootst: een op de vijf werknemers zit in deze laagste loonklasse. In de overheid, de zakelijke dienstverlening en het onderwijs vallen de meeste

werknemers in de bovenste loonklasse van meer dan 4000 euro per maand. In grotere organisaties ligt het brutomaandloon hoger dan in kleinere organisaties, in de tabel is goed zichtbaar dat grotere organisaties een groter aandeel werknemers in hogere loonklassen hebben dan kleinere.

De mediaan van het brutoloon stijgt sinds de eerste meting in 1993 (Figuur 5.1). Tussen 2005 en 2007 bedroeg de toename acht procent. Alleen tussen 2001 en 2003 was de toename groter. Ook hier is het aantrekken van de arbeidsmarkt

zichtbaar. Slechts in één sector, de transport, vond een daling plaats tussen 2005 en 2007. De grootste toename vond plaats in de overige dienstverlening, 17 procent. Ook in de zorg en de sector handel, horeca en reparatie steeg de mediaan van het brutoloon harder dan gemiddeld. De toename is groter bij zowel heel kleine als heel grote organisaties.

Figuur 5.1: Ontwikkeling mediaan brutomaandloon 1993-2007 (in euro’s)

0 500 1000 1500 2000 2500 3000 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007 5.2 Verlof

Naast het reguliere verlof dat werknemers ontvangen, kunnen zij op een aantal manieren meer verlof krijgen. Ze kunnen er zelf voor sparen, en als ze te maken hebben met bepaalde zorgverplichtingen komen ze voor meer verlof in

aanmerking. Deze paragraaf behandelt het vóórkomen en het gebruik van deze verschillende mogelijkheden.

Werknemers kunnen zelf sparen voor langer verlof, bijvoorbeeld door vrije dagen op te sparen of door een deel van het loon te sparen. Sommige organisaties bieden deze gelegenheid met een verlofspaarregeling, en sinds 2006 kunnen alle

werknemers via de levensloopregeling voor verlof sparen. De overheid wil met deze regeling stimuleren dat werknemers zelf sparen voor een langdurig onbetaald verlof. Hoewel werknemers daarmee dus niet meer afhankelijk zijn van de

werkgever die de mogelijkheid wel of niet biedt, kunnen organisaties er nog steeds voor kiezen om een verlofspaarregeling te voeren, en daarin de

met een verlofspaarregeling en het percentage werknemers dat hier gebruik van heeft gemaakt.

Tabel 5.2: Percentage organisaties met verlofspaarregeling en percentage werknemers dat er in betrokken organisaties gebruik van maakt, najaar 2007

Organisaties Werknemers

Totale economie 52 9

Industrie en landbouw 46 11

Bouwnijverheid 60 12

Handel, horeca en reparatie 44 8

Transport 50 9 Zakelijke dienstverlening 50 8 Zorg en welzijn 66 8 Overige dienstverlening 52 7 Overheid 65 10 Onderwijs 74 4 5-9 werknemers 40 7 10-19 werknemers 54 5 20-49 werknemers 66 8 50-99 werknemers 66 10 100-499 werknemers 70 8 500 en meer werknemers 85 11

De helft van de organisaties biedt in 2007 een verlofspaarregeling aan, waar bijna een op de tien werknemers gebruik van maakt. In de sectoren onderwijs, overheid en zorg en welzijn komt deze mogelijkheid vaker voor, en ook in grotere

organisaties. Er sparen in 2007 meer werknemers voor langdurig verlof dan in 2005 (niet in tabel), toen was dat nog zes procent. In de bouw is dat percentage zelfs verdubbeld. De toename is groter bij grotere organisaties.

Ouderschapsverlof

Sinds de invoering van de Wet arbeid en zorg in 2001 hebben ouders van kinderen onder de acht jaar recht op 13 weken onbetaald ouderschapsverlof. In een aantal cao’s is uitbreiding van deze regeling afgesproken, en wordt het verlof

gedeeltelijk doorbetaald. Via de levensloopregeling kunnen werknemers zelf sparen om hun verlof te financieren. Als overgangsregeling geldt een

ouderschapsverlofkorting, waardoor mensen die gebruik maken van de

levensloopregeling in aanmerking komen voor een fiscale tegemoetkoming in hun ouderschapsverlof. Tabel 5.3 geeft een overzicht van de vraag naar

ouderschapsverlof en het percentage werknemers dat er gebruik van heeft gemaakt in 2008.

Tabel 5.3: Percentage organisaties dat een verzoek tot ouderschapsverlof ontving, en percentage werknemers dat er in betrokken organisaties gebruik van heeft gemaakt, voorjaar 2004, najaar 2005 en voorjaar 2008

Aangevraagd bij bedrijven (% organisaties) Gebruik ouderschaps-verlof (% werknemers) 2004 2005 2008 2004 2005 2008 Totale economie 26 28 25 3 6 3 Industrie en landbouw 25 21 21 2 2 2 Bouwnijverheid 13 16 9 2 4 3

Handel, horeca en reparatie 12 18 16 3 4 4

Transport 22 29 20 2 3 3 Zakelijke dienstverlening 34 36 29 4 6 4 Zorg en welzijn 44 44 39 4 4 3 Overige dienstverlening 27 27 27 4 14 4 Overheid 89 82 87 4 10 4 Onderwijs 60 62 59 5 13 5 5-9 werknemers 8 13 12 19 16 14 10-19 werknemers 24 24 22 8 9 8 20-49 werknemers 40 44 37 5 7 6 50-99 werknemers 68 67 42 3 5 3 100-499 werknemers 79 84 81 2 6 2 500 en meer werknemers 98 95 97 2 4 2

Zowel de vraag naar als het gebruik van ouderschapsverlof vertoont een opvallende ontwikkeling: na een toename in 2005 is het in 2008 vrijwel op het niveau van 2004. In een aantal sectoren is het percentage organisaties dat een aanvraag voor ouderschapsverlof kreeg, zelfs lager dan drie jaar geleden. In drie sectoren is deze trend niet te zien: in de industrie en landbouw was geen opleving in 2005, bij de overheid is een omgekeerde trend te zien, en in de overige

dienstverlening is het aantal organisaties waar iemand ouderschapsverlof

aanvroeg stabiel. In de drie sectoren waar in 2005 een grote toename was van het percentage werknemers dat ouderschapsverlof heeft genomen (overige

dienstverlening, overheid en onderwijs), is dit percentage nu weer gedaald naar het niveau van 2004.

Bijna alle organisaties met meer dan 500 werknemers ontvangen wel eens een verzoek tot ouderschapsverlof, in kleine organisaties komt dit veel minder vaak voor. Net als in voorgaande jaren worden de meeste verzoeken tot

ouderschapsverlof ingewilligd (niet in de tabel). Alleen in kleine organisaties, met minder dan 10 werknemers, is de kans hierop wat kleiner, maar hier wordt nog steeds 90 procent van de verzoeken ingewilligd.

Kortdurend zorgverlof

Werknemers die voor een ziek kind, partner of ouder moeten zorgen, kunnen kortdurend zorgverlof aanvragen. De Wet arbeid en zorg geeft recht op maximaal twee weken verlof per jaar, voor 70 procent doorbetaald. In sommige cao’s wordt hier van afgeweken, meestal ten faveure van de werknemer. Werknemers krijgen dan bijvoorbeeld hun verlof volledig doorbetaald of kunnen langer verlof

opnemen. Tabel 5.4 toont cijfers uit het OSA-Arbeidsvraagpanel omtrent de vraag naar en de honorering van kortdurend zorgverlof.

Tabel 5.4: Vraag naar kortdurend zorgverlof en de honorering ervan, voorjaar 2004, najaar 2005, voorjaar 2008 (in procenten van het aantal organisaties)

Verlof aangevraagd Verzoek gehonoreerd (2008) 2004 2005 2008 Alle Deels Geen

Totale economie 16 19 20 93 6 1

Industrie en landbouw 18 24 21 86 9 5

Bouwnijverheid 17 19 19 92 8 0

Handel, horeca, reparatie 9 9 12 94 3 3

Transport 17 23 13 94 4 2 Zakelijke dienstverlening 16 21 16 90 10 0 Zorg en welzijn 28 33 36 94 6 0 Overige dienstverlening 18 20 20 95 5 0 Overheid 70 67 75 93 7 0 Onderwijs 25 30 30 98 2 0 5-9 werknemers 5 7 8 100 0 0 10-19 werknemers 13 13 12 100 0 0 20-49 werknemers 25 31 30 96 4 0 50-99 werknemers 39 51 38 84 8 7 100-499 werknemers 71 74 76 83 17 0 500 en meer werknemers 92 95 96 74 26 0

Een op de vijf organisaties ontvangt wel eens een verzoek tot kortdurend

zorgverlof. Bij de overheid gebeurt dit opvallend vaker dan in andere sectoren. Dit verschil bestaat al jaren. In de sector handel, horeca en reparatie krijgen

organisaties het minst vaak een verzoek tot kortdurend zorgverlof. De meeste verzoeken worden gehonoreerd, door kleinere organisaties vaker dan door grotere. Dit laatste is verrassend omdat men zou verwachten dat in kleinere organisaties

zwaarwegende bedrijfsbelangen een reden zijn om het verlofverzoek af te wijzen. Een mogelijke verklaring daarvoor is dat werknemers in kleine organisaties hun verzoek alleen indienen als ze weten dat het haalbaar is.

Meer organisaties ontvangen in 2008 een aanvraag voor kortdurend zorgverlof dan in eerdere metingen. Over de totale economie is er sprake van een lichte stijging van het percentage organisaties dat een aanvraag heeft ontvangen. Tussen sectoren zijn er wel verschillen: in de sectoren industrie en landbouw, transport en zakelijke dienstverlening ligt het gebruik in 2008 weer op of onder het niveau van 2004, na een opleving in 2005. Bij de overheid vond een omgekeerde

ontwikkeling plaats. In de overige sectoren nam het gebruik toe. Langdurend zorgverlof

Als een gezinslid of ouder levensbedreigend ziek is, kan een werknemer langdurend zorgverlof aanvragen. Per jaar kan een werknemer 12 weken lang voor de helft van zijn of haar wekelijkse arbeidstijd verlof aanvragen. Dit verlof is in principe onbetaald, hoewel er ook cao’s zijn die voorzien in een (gedeeltelijke) vergoeding. Ook kan men via de levensloopregeling sparen om deze vorm van verlof volledig te financieren. In cao’s zijn afwijkende afspraken gemaakt over de duur en periode waarin het verlof wordt opgenomen. Ook deze verlofverzoeken kunnen alleen geweigerd worden als de organisatie door het verlof in ernstige problemen zou komen.

Tabel 5.5 geeft een overzicht van langdurend zorgverlof in 2008. Deze vorm van verlof komt door zijn aard minder voor: zes procent van de organisaties ontvangt in 2008 een verzoek tot langdurig zorgverlof, maar ook hier is duidelijk dat een verzoek bijna altijd ingewilligd wordt, in 92 procent van de gevallen. Organisaties in de overheid, het onderwijs en de sector zorg en welzijn ontvangen het vaakst verzoeken van hun werknemers. Dit zou veroorzaakt kunnen worden doordat in die sectoren relatief veel vrouwen werken en vrouwen vaker langdurig zorgverlof opnemen.

In veel sectoren werden alle of nagenoeg alle verzoeken ingewilligd. In de bouw daarentegen werden in 30 procent van de organisaties niet alle verzoeken

toegestaan. Net als bij de eerder besproken verlofvormen ontvangen grotere organisaties vaker een verzoek tot langdurig zorgverlof, maar wordt dit minder vaak ingewilligd.

Tabel 5.5: Vraag naar langdurend zorgverlof en de honorering ervan, voorjaar 2004, najaar 2005, voorjaar 2008 (in procenten van het aantal organisaties)

Verlof aangevraagd Verzoek gehonoreerd (2008) 2004 2005 2008 Alle Deels Geen

Totale economie 10 8 6 92 8 0

Industrie en landbouw 8 11 6 84 13 3

Bouwnijverheid 8 5 5 70 30 0

Handel, horeca, reparatie 8 3 4 91 9 0

Transport 6 9 4 100 0 0 Zakelijke dienstverlening 8 9 4 95 5 0 Zorg en welzijn 18 13 13 92 8 0 Overige dienstverlening 2 6 6 100 0 0 Overheid 21 23 22 93 7 0 Onderwijs 16 12 10 98 2 0 5-9 werknemers 4 2 3 100 0 0 10-19 werknemers 4 4 3 100 0 0 20-49 werknemers 14 11 8 100 0 0 50-99 werknemers 13 17 10 78 22 0 100-499 werknemers 35 28 26 86 14 1 500 en meer werknemers 63 57 60 78 22 0

Het percentage organisaties dat een aanvraag voor langdurig zorgverlof ontvangt liep in 2008 terug tot 6 procent, in 2004 was het nog 10 procent. In de meeste sectoren is een daling te zien, maar net als bij kortdurend zorgverlof zien we hier in de sectoren industrie en landbouw, transport en zakelijke dienstverlening een opleving in 2005 die in 2008 weer is verdwenen.

In document Trendrapport Vraag naar arbeid 2008 (pagina 88-95)