• No results found

Ontwikkelingsstrategie

In document Natura 2000 Beheerplan 14. Deelen (pagina 117-119)

7 Realisatie Instandhoudingsdoelstellingen

7.1 Ontwikkelingsstrategie

Voor de Deelen gelden doelen die neergelegd zijn in de kernopgaven en daarnaast de met de kernopgave samenhangende instandhoudingsdoelen. In dit beheerplan dienen maatregelen te worden geformuleerd waarmee zoveel mogelijk tegemoet wordt gekomen aan deze doelen.

Kernopgave evenwichtig systeem (4.08): er dient gestreefd te worden

naar een meer evenwichtig systeem wat betreft waterkwaliteit,

waterkwantiteit en hydromorfologie, met name voor de zwarte stern en de gestreepte waterroofkever.

Voor het aspect waterkwantiteit is in 2002 een stap gezet door een dynamisch peilbeheer in te stellen. Bij deze proef is het oppervlaktewatersysteem van de Deelen afgekoppeld van de boezem en wordt er een hoger winterstreefpeil gehanteerd. Uit een evaluatie van het experiment blijkt dat er zich door de afkoppeling van de boezem een natuurlijk peilregime heeft ontwikkeld zonder aanvoer van boezemwater. Daarnaast vindt er momenteel nog steeds wegzijging van water plaats doordat de omgeving lager ligt dan het reservaat en er

landbouwpeilen worden gehanteerd. De wegzijging is door de aanleg en versterking van kades in de laatste decennia zo veel mogelijk beperkt. Een verdergaande beperking van de wegzijging zou met zich meebrengen dat de landbouwpeilen in het aangrenzende gebied sterk dienen te worden verhoogd (GGOR-studie (in prep)). Uit de studie blijkt dat door het opzetten van de landbouwpeilen de wegzijging enigszins kan worden beperkt. De Deelen blijft echter ook dan een infiltratiegebied; kwel naar de laaggelegen plekken in de Deelen is niet te verwachten, vooral als gevolg van het hoger gelegen maaiveld en de hoge oppervlaktewaterpeilen. Een positief effect dat wel optreedt bij het eventueel opzetten van de landbouwpeilen in een buffer rondom de Deelen is dat er minder water uit de Deelen zal wegzijgen. De

oppervlaktewaterpeilen en de grondwaterstanden op de legakkers zullen daardoor iets minder fluctueren en met name in de zomer hoger zijn dan nu het geval is. Voor de in de kernopgave met name genoemde zwarte stern is de huidige

peilfluctuatie gunstig. Door lagere voorjaarswaterstanden vallen petgaten met veel slib lokaal droog en vindt de zwarte stern een natuurlijke nestgelegenheid. Voor de gestreepte waterroofkever vormt de huidige waterkwantiteit geen probleem. De waterkwaliteit is een punt van zorg. Door diverse maatregelen is de kwaliteit sinds halverwege de jaren negentig verbeterd. Zo is het fosfaatgehalte gedaald tot onder de KRW- en MTR-norm. De laatste jaren is er een negatieve ontwikkeling waarneembaar; het fosfaatgehalte neemt toe evenals de hoeveelheid algen en het doorzicht neemt af. De oorzaak is onduidelijk. Dit kan te maken hebben met het dynamisch peilbeheer. Er zijn enkele processen die hiermee samenhangen die de verslechterende waterkwaliteit kunnen verklaren. Mogelijk dat er door de lagere zomerstanden op de legakkers meer mineralisatie optreedt van organisch materiaal en/of meer pyrietoxidatie plaats vindt. Beide processen kunnen leiden tot een verhoogde fosfaatbeschikbaarheid in de petgaten. Ook lijkt het dynamisch peilbeheer de erosie te versterken. Hierdoor komt meer bodemmateriaal in het

Pagina 118 van 194

water, hetgeen ook de voedselrijkdom kan verhogen. Er dient op korte termijn nader onderzoek plaats te vinden naar eventuele negatieve effecten van het dynamisch peilbeheer op de waterkwaliteit. De bijdrage van vogelpoep aan de slechte waterkwaliteit is ook een factor, maar de grootte hiervan en de verhouding tot andere factoren is onbekend.

In de huidige situatie treedt er nauwelijks verlanding op. Voor een mesotrofe verlanding zijn de fosfaatgehalten van het oppervlaktewater nog te hoog. Hiervoor gelden strengere normen. Voor een voedselrijke verlanding – waarbij de gewenste rietvegetaties kunnen ontstaan – zijn de verwachtingen gunstiger. Het stagneren van een voedselrijke verlanding waarbij helofyten (o.a. riet) verschijnen heeft vooral te maken met de hydromorfologie.

De hydromorfologie betreft de structuur van het systeem van legakkers en petgaten ten aanzien van bodem, water en maaiveldhoogte. Voor het ontstaan van rietvegetatie zijn de legakkers te steil waardoor er nauwelijks geschikte plekken zijn voor rietontwikkeling. Daarnaast is er teveel slib in de petgaten aanwezig (slechte kieming en groei planten).

Een ander probleem is erosie. Door dynamiek van wind en water worden de oevers van de legakkers aangetast. Door deze erosie kalven legakkers af waarna ze

uiteindelijk (dreigen te) verdwijnen. Naast een verlies aan cultuurhistorische waarde betekent dit een knelpunt voor de gewenste verlanding; het verlandingsproces komt in grote plassen veel lastiger op gang. Dit betekent ook dat het maar de vraag is of er krabbescheervegetaties zullen ontstaan. Dit is een probleem voor de zwarte stern aangezien krabbescheervegetaties voor deze vogel de meest geschikte broedlocaties zijn.

Een ander gevolg van de erosie is dat door het ontstaan van grotere plassen de kansen voor verbetering van het leefgebied (watervegetaties, helofyten) voor de gestreepte waterroofkever afnemen. Er zijn echter nog zeer veel intacte petgaten en legakkers in het gebied aanwezig zodat de erosie vooralsnog geen directe bedreiging vormt voor een duurzame populatie van de gestreepte waterroofkever.

Om de kansen voor verlanding in de toekomst niet te verminderen is het gewenst dat het petgatenpatroon in de Deelen zoveel mogelijk behouden blijft. De laatste decennia zijn enkele legakkers verdwenen en dit erosieproces gaat door.

Staatsbosbeheer heeft inmiddels een onderzoek opgestart waarbij de oplossingen worden geïnventariseerd. De komende beheerplanperiode worden maatregelen genomen. Duidelijk is dat de erosie een knelpunt vormt maar dat de verdergaande erosie op korte termijn nog niet leidt tot een situatie waarbij de realisatie van de instandhoudingsdoelen in gevaar komt. Er blijven nog zeer veel kleine petgaten over waarin de verlandingssituatie niet verslechtert. Op lange termijn echter kunnen er grote plassen ontstaan die niet meer verlanden. Wanneer niet ingegrepen wordt komt met name de rietzanger in de problemen.

Kernopgave Overjarig riet (4.12): Herstel van grote

oppervlakten/brede zones overjarig riet, inclusief waterriet, door herstel van natuurlijke peildynamiek en tegengaan verdroging voor

rietmoerasvogels, zoals roerdomp A021 en purperreiger A029.

Deze kernopgave is lastig te realiseren. De oppervlakte overjarig riet is in de Deelen altijd relatief beperkt geweest. De legakkers in het gebied zijn lange tijd in gebruik geweest als hooiland. Rietvegetaties beperkten zich tot overhoekjes en smalle randen langs legakkers. Verlanding van petgaten is in het verleden maar mondjesmaat opgetreden waardoor er ook weinig nieuw rietland is ontstaan.

Bij het verlaten van de hooilanden in het verleden zijn ruigten (o.a. pitrus) ontstaan, een gevolg van de zure bodem en de voor rietgroei lage peilen. Experimenten op de legakkers laten zien dat de zuurgraad van de bodem laag is en bij afgraving snel verder daalt naar waarden rond pH 4. De contactzone tussen petgat en legakkers staat onder druk door erosie waardoor ook in deze zone rietontwikkeling niet van de grond komt.

Conclusie

Uit de knelpuntenanalyse (paragraaf 5.2) is gebleken dat de knelpunten terug zijn te voeren op enkele aspecten, te weten de waterkwaliteit en daarmee samenhangend het geringe areaal rietland. Voor het oplossen van beide knelpunten dient te worden gestreefd naar:

Verbetering van de waterkwaliteit. In de huidige situatie heeft het oppervlaktewater nog te weinig doorzicht en is het te voedselrijk. De slechte waterkwaliteit wordt veroorzaakt door een complex van factoren. Verbetering van de waterkwaliteit is noodzakelijk om enkele instandhoudingsdoelen te realiseren. Het is positief voor de verlanding, de ontwikkeling van

krabbescheervegetaties (zwarte stern) en waterriet (roerdomp, rietzanger en bruine kiekendief) en voor het biotoop van de gestreepte waterroofkever. Verbetering van de waterkwaliteit is in het aanwijzingsbesluit voor de Deelen als kernopgave geformuleerd.

Ontwikkeling van rietvegetaties. Het aandeel rietland is te gering waardoor er onvoldoende geschikt biotoop is voor de moerasvogels. Het riet dient bij voorkeur uit waterriet te bestaan, met name voor de roerdomp. De ontwikkeling van riet hangt voor een belangrijk deel samen met de hydromorfologie: de steile oevers van legakkers en relatief diepe petgaten waardoor moerasontwikkeling (riet) niet op gang komt. De ontwikkeling van overjarig riet is als kernopgave geformuleerd.

Echter, het is duidelijk dat de problematiek voor de Deelen niet op korte termijn kan worden opgelost. Een herstelstrategie voor de eerste beheerplanperiode is niet een kwestie van geld en adressering van eenduidige problemen met simpele

maatregelen. Veel mogelijke maatregelen zijn reeds uitgevoerd en hebben nog niet de gewenste resultaten opgeleverd; de problematiek blijkt complex. Daarbij speelt de problematiek van de Deelen in meerdere laagveenmoerasgebieden en zijn ook daar nog geen oplossingen gevonden. Structurele drastische maatregelen kunnen niet op korte termijn geïdentificeerd en genomen worden en zijn sociaal-economisch ook niet haalbaar (zie o.a. de reactie op de Notitie rietontwikkeling, Dienst Landelijk Gebied, 2009b). Daarom moet vooral worden ingezet op monitoring, evaluatie en experimentele maatregelen. Een lange termijn visie, in relatie tot de gestelde doelen, moet in de komende beheerplanperiode ontwikkeld en onderbouwd worden.

In document Natura 2000 Beheerplan 14. Deelen (pagina 117-119)