• No results found

Afweging en keuzen

In document Natura 2000 Beheerplan 14. Deelen (pagina 119-123)

7 Realisatie Instandhoudingsdoelstellingen

7.2 Afweging en keuzen

Voor de realisering van de instandhoudingsdoelen dient vooral ingezet te worden op verbetering van de waterkwaliteit en de ontwikkeling van grotere oppervlakten (water)riet (zie hoofdstuk 5 en paragraaf 7.1). Het huidige areaal rietland is onvoldoende voor de instandhoudingsdoelen van enkele rietvogels. Het is daarom noodzakelijk maatregelen uit te voeren waarmee de rietontwikkeling kan worden gestimuleerd.

Pagina 120 van 194

Voor de meeste niet-broedvogels zijn weinig knelpunten gesignaleerd. Het

waarborgen van voldoende rust is het belangrijkste aandachtspunt, samen met de aanwezigheid van voldoende foerageergebied buiten het Natura 2000-gebied. Voor het oplossen van de knelpunten kunnen diverse maatregelen worden

geformuleerd. De maatregelen variëren in de verwachte effectiviteit/het rendement (bijdrage aan instandhoudingsdoelen) en de benodigde inspanning (kosten). Hoewel er met enkele maatregelen al enige ervaring is opgedaan in de Deelen, gelden er enkele onzekerheden ten aanzien van het rendement.

Hieronder worden de kansrijke maatregelen besproken. Op basis van een

inschatting van het verwachte rendement en de vereiste inspanning (kosten) kan een keuze worden gemaakt. Tabel 15 (pagina 109) bevat een overzicht van het rendement en de inspanning van diverse maatregelen.

7.2.1 Kansrijke maatregelen voor verbetering waterkwaliteit

Inlaat zandwinplaswater optimaliseren

Sinds 2002 wordt zandwinplaswater ingelaten in de Deelen. Het zandwinplaswater heeft een uitstekende kwaliteit. Het water uit de zandwinplas wordt opgepompt en ingelaten via een slotenpatroon. Door de geringe capaciteit van de aanvoersloten en bijbehorende duikers is de aangevoerde hoeveelheid zandwinplaswater relatief beperkt. De capaciteit kan door technische ingrepen redelijk eenvoudig worden vergroot.

Uit onderzoek is gebleken dat het positieve effect van deze maatregel op de waterkwaliteit van de Deelen beperkt is. Dit is een gevolg van het feit dat er alleen in droge perioden met lage waterstanden wordt ingelaten en er verdunning optreedt met het aanwezige (voedselrijke) water. Daarnaast wordt relatief weinig water aangevoerd door de geringe capaciteit van de aanvoerroute (kleine sloten en duikers). Het positieve effect van de waterinlaat kan worden vergroot door het inlaatwater te concentreren in enkele petgaten. Hierdoor zal in een klein deel van de Deelen een gunstige waterkwaliteit ontstaan met waarschijnlijk een toename van waterplanten waardoor mogelijk de verlanding op gang komt.

Conclusie: de maatregel inlaat zandwinplaswater optimaliseren is een

maatregel die een kleine inspanning vergt en mogelijk een groot positief effect sorteert, zij het dat het positieve effect zich in een (klein) deel van de Deelen voordoet. Daarom wordt het effect als middelgroot beoordeeld.

Baggeren petgaten

Het slib in de petgaten vormt een belangrijke bron van fosfaat en is daarmee een oorzaak van de matige waterkwaliteit. Ook vindt er opwerveling van het aanwezige slib plaats waardoor het doorzicht wordt beperkt. Door te baggeren kan het slib worden verwijderd. Dit is een kostbare maatregel die bovendien ingrijpend en verstorend is voor de doelsoorten. Uit reeds uitgevoerde baggerproeven in de Deelen is gebleken dat na het baggeren zeer snel weer een nieuwe sliblaag gevormd wordt. Het slib wordt door waterstroming aangevoerd uit niet-gebaggerde delen. Ook bevatten legakkers veel fijn organisch materiaal dat door erosie gemakkelijk vrijkomt en zich als slib op de bodem afzet. Hierdoor ontstaat vrij snel weer een nieuwe sliblaag op de bodem. Onderzoek naar de waterkwaliteit liet zien dat het positieve effect van baggeren op de waterkwaliteit beperkt was (Rijkens, 2008).

Conclusie: de maatregel baggeren is een maatregel die een grote inspanning vergt

en waarvan het effect vermoedelijk gering is. Plaatsen slibschermen

Het doorzicht vormt een belangrijke bottleneck voor de ontwikkeling van een waterplantenvegetatie en daarmee voor de verlanding. Het doorzicht wordt beperkt door algenbloei (sterk aan het fosfaatgehalte gerelateerd) en door slibopwerveling. Slibopwerveling vindt plaats door windwerking waardoor waterstroming optreedt. Het plaatsen van slibschermen kan de slibopwerveling tegengaan waardoor het doorzicht kan worden verhoogd. Recente proeven met slibschermen - in combinatie met het enten van waterplanten - waren tot op zekere hoogte succesvol.

Geconstateerd is dat het fosfaatgehalte van het oppervlaktewater en daarmee het doorzicht (algenbloei) de laatste jaren is verslechterd. Er lijkt een duidelijke relatie te zijn tussen fosfaatgehalte en doorzicht. In een geïsoleerd petgat is echter een duidelijk minder negatieve tendens waargenomen. Hierdoor lijkt het plaatsen van slibschermen perspectief te bieden. Er zijn echter nog weinig praktijkervaringen zodat het rendement onzeker is.

Conclusie: de maatregel plaatsen slibschermen is een maatregel die een matig

grote inspanning vergt en mogelijk een matig groot positief effect sorteert. Visstandbeheer

De vispopulatie van voedselrijke plassen kan de ongewenste voedselrijke situatie met slecht doorzicht in stand houden omdat deze populatie veel zogenaamde bodemwoelers bevat (witvis/brasem). Deze zorgen continu voor slibopwerveling. Daarnaast vangen deze vissen veel watervlooien weg, waardoor de algengroei onvoldoende geremd wordt en op die manier bijdraagt aan een slecht doorzicht. Door visstandbeheer (populatieregulatie door eenmalige visvangst) kan de vispopulatie hersteld worden.

Recent uitgevoerde proeven in de Deelen laten zien dat visstandregulatie gedurende een korte periode een klein positief effect heeft op de waterkwaliteit.

Conclusie: visstandbeheer is een maatregel die een middelgrote inspanning vergt

en een klein positief effect sorteert.

Weren van water afkomstig uit de actuele vervening

Bij de huidige vervening wordt periodiek water vanuit het verveningsgebied in de Deelen gelaten. Dit water blijkt zeer veel sulfaat te bevatten, wat er voor zorgt dat er fosfaat vrijkomt. Dit is nadelig voor de waterkwaliteit en daarmee voor de verlanding en het ontstaan van rietvegetaties. Het is wenselijk dit water buiten de Deelen te lozen. Dit kan vermoedelijk redelijk eenvoudig plaatsvinden door te lozen op de Hooivaart.

Conclusie: de optie weren van water afkomstig uit de actuele vervening is een

maatregel die een kleine inspanning vergt en een klein positief effect op de waterkwaliteit heeft.

Evaluatie dynamisch peilbeheer

De laatste jaren is er een negatieve ontwikkeling waarneembaar ten aanzien van de waterkwaliteit. Dit kan te maken hebben met het dynamisch peilbeheer. Er zijn enkele processen die hiermee samenhangen die de verslechterende waterkwaliteit kunnen verklaren (mineralisatie organisch materiaal, pyrietoxidatie, toegenomen erosie legakkers). Deze processen kunnen leiden tot een verhoogde

Pagina 122 van 194

plaats te vinden naar eventuele negatieve effecten van het dynamisch peilbeheer op de waterkwaliteit.

7.2.2 Kansrijke maatregelen voor ontwikkeling rietvegetaties

Rietstekken

Riet blijkt zich lastig spontaan te vestigen en uit te breiden. Het stekken van riet kan soulaas bieden, maar gezien de zure bodem zal dit moeten gebeuren in combinatie met andere maatregelen. Vooral het afvlakken van oevers in combinatie met rietstekken kan perspectief bieden, eventueel met bekalking (zie onder).

Conclusie: de maatregel rietstekken is een maatregel die een grote inspanning

vergt en alleen met aanvullende maatregelen een positief effect kan sorteren. Afvlakken/plaggen oevers van de legakkers

Deze maatregel beoogt een verandering van de hydromorfologie. Recent ingezette proeven in de Deelen laten zien dat deze maatregel (nog) niet leidt tot

rietontwikkeling. De oorzaak is een zure veenbodem. Uit de proeven blijkt dat er mogelijk betere resultaten kunnen worden geboekt bij keuze van een ander talud/verhang waarbij het afgegraven oeverdeel periodiek geïnundeerd wordt met oppervlaktewater. Het is nog niet duidelijk of de afgevlakte oever – die in contact komt te staan met het oppervlaktewater – een voldoende hoge pH zal hebben. Ook erosie door golfslag kan de ontstane nieuwe rietgroei gaan beperken. In combinatie met bekalking en rietstekken lijkt deze maatregel perspectief te bieden. Bij de huidige vervening kan ook voor een ander talud worden gekozen. De vervener levert tot nu toe het verveende gebied op met petgaten met zeer steile taluds. Dit wordt als voorwaarde en mitigerende maatregel opgenomen (zie hoofdstuk 6, bij (65), pagina 94).

Conclusie: de maatregel afvlakken oevers vergt een grote inspanning en kan – in

combinatie met rietstekken en bekalking – perspectief bieden. Het resultaat is onzeker.

Tijdelijk droog laten vallen van petgaten

Door het tijdelijk droog laten vallen van een petgat is gunstig voor de waterkwaliteit en voor de mogelijkheden voor rietontwikkeling. Er zijn echter nog nauwelijks praktijkvoorbeelden waarbij de (theoretische) positieve effecten zijn vastgesteld. Wel is inmiddels een laboratoriumproef verricht met monsters uit de Deelen waarbij gebleken is dat er inderdaad een positief effect wordt verwacht. Een aandachtspunt daarbij is dat door het hoge gehalte aan sulfide-verbindingen in het bodemslib van de Deelen er een kans bestaat op sterke verzuring waarbij metalen vrijkomen hetgeen toxische effecten kan hebben voor flora en fauna. Wanneer de maatregel echter positief uitpakt wordt, los van het algemene streven naar verlanding en rietontwikkeling, ook een oplossing gecreëerd voor het bestaand gebruik van het plaatsen van hooibalen (6) om afkalving van de legakkers te voorkomen.

Conclusie: de maatregel tijdelijk droog laten vallen van petgaten is een

maatregel die een grote inspanning vergt en een middelgroot tot groot positief effect kan geven. Er is nog onvoldoende praktijkervaring met deze maatregel.

Aanpassen rietmaaibeheer

Binnen het Natura 2000-gebied zijn lokaal kleine, smalle arealen riet aanwezig van beperkte kwaliteit. Zeer lokaal is een groter en beter ontwikkeld rietland aanwezig.

Dit wordt jaarlijks gemaaid. Omdat voor enkele rietvogels overjarig riet gewenst is, kan het maaibeheer aangepast worden door eens in de paar jaar te maaien. Het betreft slechts een klein areaal rietland waardoor het positieve effect niet groot is.

Conclusie: de maatregel aanpassen rietmaaibeheer is een maatregel die een

kleine inspanning vergt en een klein positief effect sorteert.

In document Natura 2000 Beheerplan 14. Deelen (pagina 119-123)