• No results found

HOOFDSTUK 1: Opvoedingsondersteuning en Domo

6 Vergelijkend onderzoek

7.1 Onderzoeksvragen

Hieronder formuleren we de onderzoeksvragen die ons onderzoek sturen. Om het overzicht te bewaren, splitsen we de onderzoeksvragen en resultaten steeds op in de verschillende onderdelen, zoals hieronder weergegeven.

Voor enkele onderzoeksvragen maken we gebruik van het „kwaliteitskader voor opvoedingsondersteuning‟ van Snoeck en Van den Wijngaerde (2004) op het microniveau. Op dit niveau van het aanbod aan opvoedingsondersteuning, wordt de klassieke driedeling input, proces en output gebruikt. We selecteerden de onderzoeksvraag 1, 3 en 13 uit de inputfactoren. Vervolgens selecteerden we verschillende factoren die aansluiten bij het proces, bijvoorbeeld onderzoeksvraag 4, waarbij we de duur van het ondersteuningsprogramma nagaan. Bij de andere onderzoeksvragen maken we gebruik van indicatoren op mesoniveau. De onderzoeksvragen zijn gebaseerd op de drie soorten interviews: (a) actieve gezinnen, (b) gestopte gezinnen en (c) vrijwilligers.

7.1.1 Doelgroep

1. Wat zijn de kenmerken van de gezinnen die zich aanmelden bij Domo? Bij deze onderzoeksvraag willen we een beeld krijgen over de gezinnen die zich

33 aanmelden bij Domo. Dit kan gaan over nationaliteit, gezinssamenstelling, aantal kinderen,…

2. Hoe was de begrijpbaarheid, bereikbaarheid en beschikbaarheid van Domo en hoe belangrijk is de betaalbaarheid? Dit thema hebben we afgeleid van de vijf B‟s die gelden voor de toegankelijkheid van organisaties. De vijf B‟s zijn minimumvoorwaarden om het rechtskarakter van agogische interventies en voorzieningen te waarborgen (Bouverne-De Bie, 2001; in Roulandt, 2005). De vijf factoren zijn op zich geen garantie voor het bieden van toegankelijke hulpverlening, maar ze kunnen een kader bieden voor organisaties bij de analyse en aanpak van drempels voor cliënten. Het zijn tegelijk kwaliteitscriteria die zowel van toepassing zijn op individuele voorzieningen als op de sector in zijn geheel. De vijf factoren zijn: betaalbaarheid, beschikbaarheid, bruikbaarheid, begrijpbaarheid en bereikbaarheid. In de interviews kwamen slechts vier factoren aan bod. De bereikbaarheid lieten we buiten beschouwing, aangezien we deze minder relevant vonden voor het onderzoek. Door deze factoren na te gaan, kunnen we bekijken of Domo duidelijk maakt aan de gezinnen waarbij ze precies hulp kunnen bieden en wat van de gezinnen wordt verwacht en of Domo voor iedereen gemakkelijk bereikbaar en beschikbaar is.

7.1.2 Begeleidingen

3. Wat zijn de kenmerken van de begeleidingen? Bij deze vraag gaan we na door welke organisatie of persoon het gezin bij Domo wordt aangemeld.

4. Hoe lang duurt de gemiddelde begeleiding die door een Domo vrijwilliger aan een gezin wordt geboden? In deze onderzoeksvraag zitten drie onderdelen.

Een eerste onderdeel is hoe vaak de vrijwilliger in het gezin komt gedurende de begeleiding (vb. één keer per week). Hierbij aansluitend bekijken we hoe lang (in uur) de vrijwilliger dan in het gezin blijft per keer dat hij naar het gezin gaat.

Deze twee vragen worden afgeleid uit de interviews met de gezinnen. In het derde onderdeel gaan we bekijken hoe lang (in maand/jaar) een vrijwilliger begeleiding geeft in één gezin. De data om de duur na te gaan, worden uit het registratiebestand afgeleid.

5. Welke activiteiten werden gedaan, met of zonder ouder? Met deze vraag willen we net zoals in het onderzoek van Home-Start (Gibbons & Thorpe, 2004) eenvoudigweg een beeld krijgen over de activiteiten die met de kinderen en/of

34 met de ouder werden gedaan gedurende de begeleiding. We kunnen bij dit thema nagaan of de vrijwilligers gebruik maken van het cultuuraanbod en sportaanbod dat bij Domo wordt aangeboden, maar ook of er veel wordt afgewisseld van activiteiten en of de ouder voldoende betrokken wordt.

6. In welke mate werd inhoudelijke steun ervaren? In deze vraag baseren we ons vooral op de vaardigheden die de ouder heeft bijgeleerd betreffende de opvoeding van zijn/haar kinderen. We gaan echter ook na wat de ouder bijleerde over zichzelf of over „het leven‟.

7. In welke mate werd emotionele steun ervaren? De relatie van de vrijwilliger met de ouder werd in het interview besproken met de respondent. We proberen hier een beeld te krijgen over de vertrouwensband, maar ook over de soort relatie (vb. hulpverlener-ouder, ouders ondereen…) en persoonlijke steun.

8. Werd sociaal netwerk van het gezin vergroot? Het vergroten van het sociaal netwerk is een belangrijke doelstelling van Domo. We gaan bij deze vraag dus na of Domo-vrijwilligers de gezinnen inderdaad helpen om meer contacten te leggen met vrienden, kennissen, familie enzovoort.

9. Werd het competentie-/zelfzekerheidsgevoel vergroot bij de ouder(s)? Ook het vergroten van het competentiegevoel bij ouders is een doelstelling van Domo.

We zullen in deze onderzoeksvraag nagaan of ouders zich sterker voelen na de hulp van Domo en of de hulp empowerend was. Werden positieve krachten benut/aangehaald?

Daarnaast bespreken we één onderzoeksvraag waarvoor we de interviews van de vrijwilligers koppelen aan de interviews van de actieve gezinnen.

10. Komt de hulpvraag overeen met de gegeven hulp en activiteiten die gedaan worden? In dit thema bekijken we of de hulpvraag die de gezinnen stelden bij de aanmelding overeenkomt met de hulp die ze effectief gekregen hebben. We bekijken dus of de problemen die de ouder ondervond reeds verbeterd zijn sinds de vrijwilliger in het gezin aanwezig is.

Vervolgens formuleren we twee onderzoeksvragen die enkel (of vooral) door de gestopte gezinnen konden beantwoord worden.

11. Is de hulpvraag na beëindiging beantwoord? We vonden het interessant om na te gaan of de begeleidingen werkelijk aan de hulpvraag van de ouder hadden

35 bijgedragen. Hoewel deze vraag ook al ongeveer aan bod komt in vraag 10, hopen we bij de gestopte gezinnen een duidelijker antwoord te vinden. Zij kunnen namelijk volledig terugblikken op de situatie voor en na de komst van de vrijwilliger.

12. Hoe verliep het afronden van de begeleiding? Via deze onderzoeksvraag willen we nagaan of er steeds op een goede manier werd afgerond. Werd er doorverwezen door de vrijwilligers als dit nodig was? Werd duidelijk gemaakt aan de gezinnen waarom de vrijwilliger niet meer zou komen?

7.1.3 Vrijwilligers

Ten slotte bekijken we een aantal onderzoeksvragen die enkel voor de vrijwilligers van toepassing zijn.

13. Wat zijn de kenmerken van de vrijwilligers van Domo? Met dit thema willen we een beeld krijgen over de vrijwilligers die zich bij Domo aansluiten. Dit zal gaan over geslacht, leeftijd, opleiding, beroepssituatie,…

14. Krijgen de vrijwilligers voldoende steun vanuit Domo? Met deze onderzoeksvraag willen we bekijken of Domo-vrijwilligers meer ondersteuning nodig hebben vanuit de „organisatie‟ van Domo. Hierbij halen we ook het thema vorming aan.

15. Welke beperkingen ondervinden vrijwilligers aan het vrijwilligerswerk? Dit thema kan ons leiden tot een vergelijking van vrijwilligers met professionals.

Merken vrijwilligers soms dat ze „vast‟ zitten in de begeleiding door hun vrijwilligersstatuut?

16. Hoe verliep de ‘matching’ met het gezin? Door na te gaan hoe de vrijwilligers in een bepaald gezin terecht kwamen, proberen we net zoals in het onderzoek van Gibbons en Thorpe (2004) na te gaan of dit invloed heeft op de motivatie van de vrijwilliger. Is de motivatie van de vrijwilliger hoger als hij in een gezin terecht komt dat voldoet aan de „voorwaarden‟ die hij voorop stelde om in een gezin te gaan helpen?

Elke onderzoeksvraag zit al dan niet onrechtstreeks in de interviewleidraad verwerkt.

36