• No results found

Methodologische kwaliteit van de gevolgde onderzoeks- procedure

HOOFDSTUK 2: Methode

4 Methodologische kwaliteit van de gevolgde onderzoeks- procedure

-PROCEDURE

Kwalitatieve studies worden tegenwoordig als een volwaardige empirische onderzoeksstrategie aanvaard, op voorwaarde dat ze voldoen aan de methodologische criteria van betrouwbaarheid en validiteit (Ghesquière & Staessens, 1999). Wanneer een onderzoek wordt gedaan, worden eisen gesteld aan de kwaliteit van het „product‟ en meestal ook aan de kwaliteit van het productieproces (Wardekker, 1999). Bovendien moet het product bruikbaar zijn of bijdragen aan de kwaliteit van het handelen van de gebruikers. De criteria die men gebruikt om de kwaliteit van onderzoek en de resultaten ervan te verduidelijken, worden traditioneel uitgedrukt in termen van “de mate waarin

43 men er op kan vertrouwen dat in wetenschappelijke uitspraken „de werkelijkheid‟ juist wordt weergegeven” (Wardekker, 1999, p. 50). Hiervoor worden de criteria betrouwbaarheid en validiteit gebruikt.

4.1 Betrouwbaarheid

In functie van de herhaalbaarheid van de onderzoeksresultaten door andere onderzoekers dient men bij kwalitatieve studies wetenschapstheoretische vooronderstellingen te expliciteren, de selectie van zijn geval nauwkeurig te beschrijven en zo veel mogelijk methodisch-technische informatie te bieden, zowel wat betreft dataverzameling als dataverwerking (Ghesquière & Staessens, 1999). Dit betekent dus dat iedere stap van de onderzoeker te volgen moet zijn om te voldoen aan de externe betrouwbaarheid. Naast deze externe betrouwbaarheid is ook de interne betrouwbaarheid van belang bij een kwalitatief onderzoek. De interne betrouwbaarheid bij een onderzoek, is de „interobserver reliability‟ en intraindividuele consistentie (Ghesquière & Staessens, 1999). Dit betekent onder andere dat men bij het verzamelen van gegevens altijd moet nagaan of men als onderzoeker heeft begrepen wat de respondent wil vertellen. Aanvullend bij de externe betrouwbaarheid willen we bemerken dat Maso en Smaling (1998) hierbij melden dat feitelijke herhaling van kwalitatief onderzoek meestal niet mogelijk is, omdat de onderzochte situatie onderhevig is aan verandering. Zij verkiezen bij kwalitatief onderzoek de term „virtuele herhaalbaarheid‟. Dit betekent dat “een onderzoek en de onderdelen ervan in principe precies zo zouden kunnen worden herhaald” (Maso & Smaling, 1998, p.68). Dit wordt volgens Maso en Smaling (1998) gerealiseerd door als onderzoeker een uitgebreide rapportage van de oorspronkelijke uitvoering van het onderzoek weer te geven.

Het is echter niet gemakkelijk om bij kwalitatief onderzoek deze betrouwbaarheid na te streven. Een typisch element van kwalitatief onderzoek is namelijk het feit dat de onderzoeker zelf een soort instrument is. De onderzoeker moet beschikken over sociale vaardigheden en in staat zijn om de wereld vanuit de respondent zijn perspectief te bekijken (gedurende het interview). Om toch aan deze betrouwbaarheid tegemoet te komen is het dan ook belangrijk dat de kwalitatieve onderzoeker zich bewust is van zijn eigen subjectiviteit en zich een attitude van zelfreflectie eigen maakt.

Om de externe betrouwbaarheid na te streven hebben we getracht de selectie van de respondenten, de situaties en de condities zo goed mogelijk te expliciteren en de

44 gekozen methoden en begrippen te verduidelijken. Vervolgens hebben we ook interne betrouwbaarheid nagestreefd door de interviews met een dictafoon op te nemen en deze letterlijk te transcriberen. Op die manier kunnen andere onderzoekers de interviews nalezen en controleren of zij de gegevens op dezelfde manier zouden interpreteren.

Bovendien probeerden we tijdens de interviews ook waardeoordelen te vermijden. We toonden steeds oprechte interesse en accepteerden wat de respondenten uitdrukten. We beseffen echter ook dat de betrouwbaarheid van het onderzoek is beperkt doordat het verwerken van de interviews slechts door één onderzoeker is gebeurd. Wanneer het onderzoek door een externe revisor zou opgevolgd worden, kon deze persoon de interviews analyseren/coderen. Dit was echter onmogelijk binnen deze masterproef.

4.2 Validiteit

“De validiteit van een onderzoek is meestal de mate waarin observaties, gegevens, (deel) resultaten en conclusies in de verschillende fasen van het onderzoek aan het beoogde doel beantwoorden of overeenkomen met wat de onderzoekers denken geobserveerd, verzameld etc. te hebben” (Smaling, 1987, p. 279). Onderzoekers moeten daarom argumenten aanbrengen voor de geldigheid van hun onderzoeksresultaten. Net zoals betrouwbaarheid, kunnen we validiteit opsplitsen in interne en externe validiteit. Bij interne validiteit ligt de nadruk op de kwaliteit van het handelen van de onderzoeker tijdens het onderzoek (Wardekker, 1999). Hierbij gaat het om het feit dat de onderzoeker een evenwicht heeft gevonden tussen het zich inleven en het behouden van een afstand.

Verder is het belangrijk dat de gebruikte methoden passen bij de vraagstelling en dat geprobeerd is om langs verschillende wegen tot resultaat te komen. De externe validiteit legt de nadruk op de kwaliteit van de resultaten (Wardekker, 1999). Is de onderzoeker voldoende objectief gebleven en heeft hij de beleving van de werkelijkheid van de onderzochten voldoende recht gedaan? Het is van belang dat de onderzoeker een weergave geeft van de werkelijke betekenissen en patronen om de werkelijkheid goed te kunnen weergeven. Dit kan best door „transparantie‟, wat betekent dat de onderzoeker zo weinig mogelijk zelf in het onderzoeksresultaat aanwezig mag zijn (Wardekker, 1999).

Naast deze interne en externe validiteit legt Wardekker (1999) ook de nadruk op de kwaliteit van de zingevings- en handelingsmogelijkheden die de resultaten bieden aan de gebruikers. Hierbij stelt hij zich de vraag of er bij kwalitatief onderzoek een criterium is dat analoog is aan de „generaliseerbaarheid‟ bij kwantitatief onderzoek. Wardekker (1999) geeft aan dat de vraag of een bepaald onderzoeksresultaat algemene geldigheid bezit,

45 zinloos is. Ieder moet immers voor zich apart weer betekenis toekennen aan dat resultaat. Volgens hem kijken we beter naar het generatief vermogen: zet het resultaat aan tot nadenken en tot het komen tot nieuwe betekenisverleningen? Ghesquière en Staessens (1999) spreken ook over de overdraagbaarheid in plaats van de generaliseerbaarheid. Men expliciteert de context waarin onderzoeksresultaten tot stand zijn gekomen zodanig dat deze resultaten overgedragen kunnen worden op situaties met gelijkaardige contextuele kenmerken. Op die manier gaat men meer belang hechten aan de contextgebondenheid en speelt de onderzoeker net zoals bij de betrouwbaarheid een belangrijke rol. De kwaliteit van de data is namelijk afhankelijk van de kwaliteit van de relatie die de onderzoeker heeft opgebouwd met de onderzochten (Ghesquière &

Staessens, 1999).

Aan de hand van „member checks‟ kan de interne validiteit bewaakt worden. Bij „member checks‟ gaat men in de dataverzamelingsfase continu na of het standpunt van de onderzoekssubjecten goed begrepen is en legt men de respondenten tussentijdse resultaten voor, zodat ze die nog kunnen bijsturen of corrigeren waar nodig (Ghesquière

& Staessens, 1999). Helaas konden wij geen member checks toepassen wegens tijdsgebrek. Gedurende de interviews hebben we wel regelmatig de respondenten herhaald en geparafraseerd, zodat ze ons direct konden corrigeren of aanvullen. Verder zijn we ons ervan bewust dat het feit dat de literatuurstudie, de interviews en het verwerken van de interviews door een zelfde persoon zijn gedaan, de resultaten kan beïnvloeden. De onderzoeker kan bijvoorbeeld door de kennis die hij heeft opgedaan bij de literatuurstudie bewust of onbewust het interview in een bepaalde richting sturen. Dit kan dus een invloed gehad hebben op de bekomen resultaten. Binnen het kader van een masterproef lijkt dit echter niet te vermijden. Vervolgens beseffen we dat het moeilijk is om in dit onderzoek te generaliseren. Dit is dan ook niet onze bedoeling geweest van het onderzoek. Onze interesse ging vooral uit naar de persoonlijke ervaringen van de gezinnen. We maakten gebruik van „thick descriptions‟ om aan de validiteitseisen tegemoet te komen. Thick descriptions zijn “uitvoerige, gedetailleerde beschrijvingen van het onderzochte fenomeen, met gegevens over de context” (Kelchtermans, 1999, p. 195).

Voor ons onderzoek betekent dit dat we bij het bespreken van de resultaten zo veel mogelijk gebruik maken van letterlijke citaten om de analyses te staven.

46