• No results found

Hoofdstuk 4: Kennisinfrastructuur NME 4.1 Wat is NME?

4.6 NME in het onderwijs

Onderwijs valt in de eerste plaats onder de verantwoordelijkheid van het ministerie OCW. Inhoudelijk heeft het ministerie LNV een beleidsverantwoordelijkheid voor de scholing op het gebied van natuur. Dit gebeurt in de verschillende vormen van onderwijs als het primair, voortgezet onderwijs, maar eveneens het (groene) beroepsonderwijs en het cursorisch onderwijs. Binnen het reguliere onderwijs wordt natuuronderwijs gegeven in de vakken biologie, wereldoriëntatie, aardrijkskunde/geografie. Als ondersteuning hiervan is in het onderwijs sprake van een aanbod vanuit de Natuur- en Milieueducatie. Als gevolg hiervan wordt wel gesproken van een ‘ natuuronderwijswerkveld’ en een ‘NME werkveld’. Het NME werkveld opereert zowel binnen- als buitenschools en kan daarmee gedeeltelijk overlappen met het natuuronderwijswerkveld. Toch werken de werkvelden met hun eigen organisaties en

communicatiekanalen. Het structureel inbedden van NME in het onderwijs wordt op dit moment gerealiseerd via de opname van NME in de kerndoelen en eindtermen van het onderwijs.

Schoolbegeleidingsdiensten (Edventure) en Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) spelen samen met natuurorganisaties een grote rol in de formulering van deze kerndoelen (Sollart, 2004). Uitgeverijen spelen hierop in door in hun leerboeken NME op te nemen op basis van deze kerndoelen en

eindtermen (ibidem).

4.6.1 NME in het Primair Onderwijs

Scholen bepalen zelf welke lesmethoden zij aanschaffen. In het onderzoek ‘Natuur- en milieueducatie en duurzame ontwikkeling onder de loep; een analyse van methoden natuuronderwijs voor het

basisonderwijs’ van Marja van Graft en Christine Volkering (SLO) in 2007 werden vier veelgebruikte natuuronderwijsmethoden in het Primair Onderwijs geanalyseerd om na te gaan wat

natuuronderwijsmethoden inhoudelijk en didactisch bijdragen aan NME en Duurzame ontwikkeling (DO). De analyse toont dat er voldoende mogelijkheden zijn voor leraren om in hun onderwijsaanbod aandacht te besteden aan natuur- en milieueducatie en leren voor duurzame ontwikkeling. De

dagelijkse lespraktijk kan echter anders zijn. Gebrek aan deskundigheid bij de leraren en informatie over omgevingsonderwijs is er de oorzaak van dat de aandacht voor NME en DO veel minder is dan wordt verondersteld (idem). Uit interviews met leraren (Sollart, 2008) blijkt, dat deze niet meer dan een half tot een uur per week aan NME besteden. Naast verschillen in betrokkenheid van leraren bij het thema natuur en milieu, hun kennis en vaardigheden en de bekendheid met de mogelijkheden voor NME ondersteuning, spelen ook de beschikbaarheid van die ondersteuning en beperkingen in tijd (door concurrentie met andere thema’s), middelen en bereikbaarheid van buitenlocaties een rol. Daarnaast speelt mee dat omdat NME voor gemeenten geen wettelijke taak is, er veel variatie bestaat in de ontwikkeling en ondersteuning van NME in het Primair Onderwijs. Het grootste deel van de NME centra woor wie het ontwikkelen en aanbieden van NME aan het primair onderwijs een hoofdtaak is, zijn gemeentelijke of intergemeentelijke centra.

4.6.2 NME in het Voortgezet Onderwijs

In de onderbouw van het VO worden gemeenschappelijke verplichte vakken gevolgd in de

basisvorming. Natuuronderwijs komt daarbinnen niet voor als verplicht vak. In de bovenbouw van het Voortgezet Onderwijs zijn vakken waarin natuur voorkomt terug te vinden in de profielen Natuur en Techniek en Natuur en Gezondheid. Deze vakkenpakketten worden in de bovenbouw havo en vwo gegeven. Binnen Natuur en Techniek worden vakken als biologie en soms natuur, leven en

technologie als keuzevak gegeven, naast de verplichte vakken wiskunde, natuurkunde en scheikunde. Bij Natuur en Gezondheid is het vak biologie verplicht en kan men soms kiezen voor het vak natuur, leven en technologie. Na de basisvorming in het vmbo wordt er aan het einde van het tweede jaar een leerweg gekozen en een sector waarin wordt doorgeleerd. Binnen de sector Zorg en Welzijn is biologie een verplicht vak. Binnen de sector Landbouw is er een keuze mogelijk tussen biologie en natuurkunde/scheikunde als verplicht vak. Leerlingen kunnen ook 1 of 2 vrije vakken volgen. Soms wordt er door scholen gebruik gemaakt van het educatieve aanbod uit de NME sector. Dit aanbod ondersteunt de lessen die op school gegeven worden en kunnen binnen een vak of

vakoverschrijdend worden aangeboden. Hoewel het aanbod vanuit de NME sector groeiende is en er steeds meer projecten worden ontwikkeld in samenwerking met het Voortgezet Onderwijs, is er in vergelijking met het aanbod aan het Primair Onderwijs een achterstand. Nieuwe ontwikkelingen binnen het reguliere onderwijs maken echter de weg vrij voor nieuwe mogelijkheden in het voortgezet onderwijs. Te denken valt aan een koppeling met maatschappelijke stages en aandacht voor

talentontwikkeling. Thema’s die regelmatig terugkomen in het aanbod voor het voortgezet onderwijs vanuit NME centra en natuurorganisaties zijn duurzaamheid (bijvoorbeeld Scholen voor

Duurzaamheid en Sarah’s Wereld), biodiversiteit (bijv. GLOBE), klimaatverandering (bijv. The Bet, XLNT) en eerlijke handel, eko-voeding, globalisering (bijv. JMA lespakket).

4.6.3 NME in de ‘Groene Onderwijskolom’

Behalve het ministerie van OCW houdt ook het ministerie LNV zich bezig met onderwijsbeleid. LNV is daarbij verantwoordelijk voor het agrarische (groene) onderwijs. Dit onderwijs vindt op

verschillende niveaus plaats; het beroepsonderwijs (mbo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Op het vmbo en mbo bieden de agrarische opleidingscentra (AOC’s) groene opleidingen aan. Zij zijn verenigd in de brancheorganisatie, de AOC Raad. Op het niveau van het hoger- en universitaire onderwijs zijn er de HASsen en Wageningen Universiteit. Taken van het LNV in het onderwijsbeleid (te lezen op de website van het ministerie LNV) zijn het vertalen van het algemene onderwijsbeleid naar het groene onderwijs en het ontwikkelen van specifiek groen

onderwijsbeleid. Belangrijke beleidsthema’s zijn:

• Het stimuleren van innovatie in het groene onderwijs via de regeling Kennisverspreiding Innovatie Groen Onderwijs (KIGO)

• Het stimuleren van samenwerking tussen de groene instellingen en tussen de groene instellingen, het bedrijfsleven en de samenleving als geheel via de Groene Kennis Coöperatie (GKC)

• Het versterken van de multiculturele oriëntatie van het groene onderwijs

• Het vormen van een educatiestructuur waarin maatschappelijke stages, smaaklessen en natuur- en milieueducatie een plek hebben.

Contacten tussen ‘ groene’ en ‘grijze’ (reguliere) scholen

Reguliere (OCW) scholen tonen momenteel op verschillende niveaus en vlakken belangstelling voor het groene onderwijs. De indruk bestaat dat deze belangstelling op de meeste plaatsen (nog) niet structureel van aard is, maar wel groeiende. Individuele scholen kunnen in bestuurlijke zin samengaan met groene scholen, gebruik maken van expertise binnen groene domeinen en profiteren van extra handen bij het uitvoeren van groene klussen. Voor de samenwerkingsverbanden geldt een win-win situatie. Scholieren VO leren en oefenen hun competenties in praktijksituaties en leveren de

school PR mogelijkheden of profiteren van groene kennis uit AOC’s, HASsen en WUR. Leerlingen op PO scholen maken kennis met de mogelijkheden van het groene vervolg onderwijs door een groene instelling te bezoeken of nemen deel aan voor de school interessante projecten die vanuit of in samenwerking met groene scholen worden ontwikkeld. Voorbeelden van uitwisseling tussen scholen zijn workshops over groene thema’s van VMBO leerlingen die aan basisscholieren worden gegeven in het kader van het Landbouwbreed programma, uitwisselingen binnen groene en niet groene VO scholen in het kader van Praktische Sector Oriëntatie (PSO) of Loopbaan oriëntatie, studiedagen van reguliere VO scholieren rond groene thema’s (bijvoorbeeld tuinbouw) in samenwerking met de WUR. De kennis of ervaring die wordt uitgewisseld beperkt zich niet tot groene kennis alleen. Zo kunnen reguliere VO scholen profiteren van de ervaring van AOC’s op de wijze waarop zij samenwerken met het lokale bedrijfsleven of bij het organiseren van verticale docententeams.

Groene kennis voor Burgers

Een door het GKC ontwikkeld programma dat een belangrijke rol gaat spelen bij het toegankelijk maken van groene kennis op het gebied van o.a. natuur en voeding voor burgers en niet-groene instellingen is het programma Groene Kennis voor Burgers van het GKC. Het programma wil bijdragen aan de ‘groenbeleving’ van burgers en op basis van hun behoeften het onderwijs in de groene kennisinstellingen vernieuwen. Het zal daarbij actief groene kennisinstellingen stimuleren om op lokaal en /of regionaal niveau arrangementen met externe partijen aan te gaan, zoals met scholen, gemeenten, zorginstellingen en woningbouwcoöperaties. Een groene instelling levert binnen deze arrangementen groene kennis en expertise en via de toepassing van deze kennis worden

innovatievragen geformuleerd voor het groene onderwijs. Een voorbeeld van een activiteit waaraan aandacht wordt besteed binnen dit programma is lessen over voeding op basisscholen, zoals Smaaklessen. Het programma wil de verbinding maken met het zelf kweken van groente en fruit in

school- of volkstuin, waardoor kinderen niet alleen met de voeding zelf bezig zijn, maar ook met de herkomst ervan (zie voor meer informatie over het GKC en de verschillende programma’s de website www. groenkennisnet.nl)

Hoofdstuk 5: