• No results found

Organisaties op lokaal niveau : A Lokale centra voor de kunst.

6.3 Het Cultuurbeleid 1 De Cultuurnota

Het cultuurbeleid van de overheid wordt vastgelegd in de Cultuurnota dat iedere vier jaar verschijnt. Hierin worden door de minister van OCW de hoofdlijnen van het beleid beschreven, evenals de verdeling van de subsidiegelden voor cultuuruitingen. Cultuur heeft in de cultuurnota in de eerste plaats een intrinsieke waarde die van belang is voor de ontwikkeling van individuen en voor de samenleving als geheel. Daarnaast stimuleert cultuur het creatief en innovatief vermogen van de samenleving, de ondernemingszin, de fysieke inrichting en het aanzien van Nederland. Cultuur heeft tenslotte ook een samenbindend vermogen (met name via het erfgoed).

De Raad voor Cultuur adviseert de regering op het gebied van het cultuurbeleid. De beoordeling van de (artistieke) kwaliteit van de instellingen, die in het kader van de Cultuurnota subsidie ontvangen, gebeurt eveneens om de vier jaar. In een Cultuurnotaperiode voert de Raad drie hoofdactiviteiten uit: het volgen van het culturele veld, het vooradvies inclusief zogenaamde sectoranalyses en het

Cultuurnota-advies, dat adviezen bevat over alle instellingen die subsidie hebben aangevraagd. 6.3.2 Taakverdeling en samenwerking tussen de overheden

De drie bestuurslagen – de landelijke, de provinciale en de lokale overheid – voeren elk een zelfstandig beleid en streven tegelijkertijd naar onderlinge samenwerking en afstemming. De taakverdeling tussen de drie overheden is vastgelegd op basis van de Wet op het specifiek

cultuurbeleid (1993). Gemeenten worden hierin verantwoordelijk gesteld voor uitvoerende activiteiten op het gebied van cultuureducatie. De provincies verzorgen de ondersteuning hiervan (de directe steunfunctie) en het rijk richt zich op de indirecte steunfunctie, ontwikkeling en experiment. Rijk, provincies en gemeenten werken volgens Cultuurnetwerk Nederland steeds vaker samen volgens het principe van gelijkwaardige participatie: gezamenlijke financiering van gezamenlijke doelen. Daarom worden sinds 1997 parallel aan de Cultuurnota vierjarige overeenkomsten gesloten tussen het rijk en de vijf landsdelen, waarin alle provincies en dertig grotere steden zijn vertegenwoordigd.

Met de vier grote steden, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag, sluit het rijk aparte overeenkomsten. In deze vierjarige cultuurconvenanten worden afspraken gemaakt over culturele aangelegenheden in het betreffende landsdeel of stad en over de daar gevestigde instellingen die een meerjarige instellingssubsidie ontvangen in het kader van de Cultuurnota. Provincies en gemeenten kunnen – bij voorkeur per convenantgebied – een cultureel profiel opstellen, dat bestaat uit een beschrijving van de huidige stand van zaken en de ambities voor de komende periode. In het Algemeen Kader Cultuurconvenanten, dat met IPO en VNG wordt afgesloten, worden de uitgangpunten en randvoorwaarden voor het afsluiten van de cultuurconvenanten vastgelegd.

In de Cultuurnota: ‘Verschil maken. Herijking cultuurnotasystematiek’ (Van der Laan, 2005) van het ministerie van OCW wordt een herijking aangekondigd van de cultuurnotasystematiek na 2008 en worden randvoorwaarden geformuleerd voor de vormgeving van het cultuurnotasubsidiestelsel. 6.3.3 Cultuureducatie in het rijksbeleid

Sinds 1996 is cultuureducatie nadrukkelijk opgenomen in de cultuurpolitiek van de landelijke overheid. In 1994 keerde cultuur weer terug naar Onderwijs en Wetenschappen. Dat betekende het startschot voor een nauwere binding tussen cultuur en het onderwijs. Met de inrichting in 1996 van het project Cultuur en School kreeg cultuureducatie een vaste plaats in het rijksbeleid. De landelijke overheid vindt dat cultuureducatie een essentieel onderdeel vormt van de vorming van alle jongeren. In de cultuurnotitie van het Ministerie OCW: Kunst van leven. Hoofdlijnen cultuurbeleid (2007) wordt voor cultuureducatie een belangrijke rol weggelegd op het gebied van (de stimulering van)

cultuurparticipatie en talentontwikkeling. Cultuur en School houdt haar prominente plaats en voor cultuureducatie en amateurkunst wordt het programmafonds cultuurparticipatie opgericht.

6.3.4 Cultuureducatie in het provinciale beleid

Naast de verdeling van de verantwoordelijkheden en afspraken, vastgelegd in de cultuurconvenanten, voeren de provincies ook een eigen cultuurbeleid. Alle provincies hebben een cultuurnota uitgebracht voor de periode 2005-2008. Deze nota’s bevatten beleidslijnen voor de komende periode en de financiële kaders waarbinnen dat beleid gestalte moet krijgen. Grotere steden ontwikkelen veelal hun eigen cultuurbeleid en kunnen partner van de provincie zijn. Kleinere gemeenten zijn eerder doelgroep van het provinciale beleid. Op het gebied van cultuureducatiebeleid is de hoofdtaak de ondersteuning van de regionale culturele infrastructuur. De provincies begeleiden en subsidiëren de provinciale instellingen voor kunst en cultuur. De provincies willen in toenemende mate een stempel drukken op het culturele leven. Veel provincies beschouwen zich regisseur van culturele ontwikkelingen en van het verspreiden van cultuur op bovengemeentelijk niveau. Daarnaast zien provincies zichzelf als kwaliteitsbewaker en –bevorderaar, aanjager en netwerkontwikkelaar op cultureel gebied. In de meeste provinciale plannen voor de periode 2005-2008 was cultuureducatie één van de

speerpunten van het beleid. Provincies beschouwen cultuureducatie als een belangrijk instrument om kunst en cultuur toegankelijk te maken voor een brede laag van de bevolking. Daarnaast zijn ze van mening dat cultuureducatie een bijdrage kan leveren aan diverse doelstellingen van het sociaal beleid, waaronder het voorkomen van sociale uitsluiting en het bevorderen van volwaardige deelname van alle mensen aan de samenleving. Jongeren vormen een belangrijke doelgroep voor het provinciale beleid. De provincies zetten zich in om de samenwerking tussen de onderwijsinstellingen en de culturele instellingen te versterken. Het doel daarbij is het bevorderen van een sterke en structurele positie van cultuureducatie in het onderwijs, maar ook van cultuureducatie gericht op jongeren buiten

het onderwijs.Meer informatie: Provinciaal cultuurbeleid 2005-2008. Cultuurbeleid van Provincies en provinciale instellingen, Cultuurnetwerk Nederland ( 2006).

6.3.5 Cultuureducatie in het gemeentelijk beleid

Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om randvoorwaarden te creëren voor alle burgers om te kunnen participeren in kunst. De eigen beleidsruimte van gemeenten is groot. De gemeenten bepalen dus zelf hoe groot de ambitie op cultureel gebied is.Op het gebied van cultuureducatie hebben gemeenten de taak om de culturele infrastructuur van de gemeente te ondersteunen en

cultuureducatieve activiteiten te subsidiëren.De gemeenten zijn een belangrijke partner van het rijk bij de uitvoering van Actieplan Cultuurbereik en Cultuur en School. Door die projecten is een sterke behoefte ontstaan aan cultuureducatievoorzieningen op lokaal niveau die het onderwijs ondersteunen. Voor de uitvoering van deze taken subsidiëren gemeenten onder meer de centra voor de kunsten. Om gemeenten meer houvast te geven bij het vormgeven van hun cultuurbeleid, is het zogenaamde “ringenmodel” ontwikkeld. Dit model deelt de culturele voorzieningen en het bijbehorend cultureel beleid op in drie ringen, die gerelateerd zijn aan het inwonersaantal. Dit ringenmodel is verder uitgewerkt voor kunsteducatie (over erfgoededucatie zijn op gemeentelijk niveau nog geen overkoepelende afspraken gemaakt).

Kleine Gemeenten

Gemeenten met minder dan 30.000 inwoners formuleren een kernachtig cultuurbeleid. Zij hebben doorgaans een lespunt voor kunsteducatie. Ook zijn er naschoolse basiscursussen en

cultuureducatieactiviteiten in het onderwijs. Kleine gemeenten hebben vaak geen eigen voorziening, maar organiseren dit lokale aanbod via regionale samenwerking met culturele instellingen en andere gemeenten.

Middelgrote gemeenten

Gemeenten met een bevolking van tussen de 30.000 en 90.000 inwoners voorzien in een uitgebreid cultuurbeleid. Zij hebben veelal een centrum voor de kunsten. Deze instellingen bieden een breed lesaanbod, faciliteiten en naschoolse basiscursussen. Voor het binnenschoolse aanbod werken zij samen met de provinciale instelling voor kunst en cultuur.

Grote gemeenten

Gemeenten met meer dan 90.000 inwoners hebben een alomvattend cultuurbeleid. Zij hebben een rijk en gevarieerd aanbod in alle kunstdisciplines, verzorgd vanuit een groot gecombineerd centrum voor de kunsten. Deze instelling biedt tevens aanvullende voorzieningen en naschoolse cursussen. Er zijn

bovendien veel andere cultuureducatieaanbieders die educatieve activiteiten organiseren, zowel binnenschools als buitenschools.

6.4 Financiering van cultuureducatie