• No results found

Enkele kenmerken van de Kennisinfrastructuur NME (jr 70-90)

2. Het cultureel-inhoudelijke component

Op cultureel-inhoudelijk gebied ontstonden met de opkomst van de milieubeweging in Nederland nieuwe ideeën over de doelen en werkwijzen van NME, die zich mengden met pedagogische discussies. Deze ideeën werden niet door iedereen gedeeld. Wat wel werd gedeeld was een sterke behoefte om de eigen boodschap over te brengen. Als gevolg hiervan ontstonden globaal twee kampen binnen de NME.

Huitzing: “ Er was destijds veel discussie over of je kinderen nu iets moet leren of afleren. Vooral in milieukringen werd heftig geloofd dat je kinderen en volwassenen in hun gedrag kunt sturen. Mijn boodschap dat dit grotendeels onzin en contraproductief is viel niet in goede aarde, wat op zichzelf curieus is. De milieubeweging was immers ontstaan vanuit mensen die non-conformistisch van aard waren en daardoor minder dan anderen geneigd waren de toenmalige milieuvervuiling als

vanzelfsprekend te accepteren, terwijl gedrag willen veranderen juist op conformisme gebaseerd is. Je praat mensen namelijk volgzaamheid aan, terwijl educatie gaat over zelfstandig leren denken! Er was eveneens een heftige strijd tussen groen en grijs, waarbij groen over natuur ging en grijs het milieuverhaal, maar het was ook educatie versus gedragsverandering en denken vanuit je doelgroep versus denken vanuit je boodschap. Het had dus meer dimensies. Groen en grijs dachten beiden vanuit de boodschap, maar hadden geen oog voor de doelgroepen. Maar daar moet je wel mee beginnen. Als je bijvoorbeeld op school niet aansluit bij wat kinderen op hun leeftijd aankunnen, dan mis je de boot. Een school moet ook uitgaan van het vermogen van het kind. Het was dus een vrij ingewikkelde situatie. Men zag bijvoorbeeld als prioritaire doelgroep kinderen (pubers) die met brommers door de natuur heen racen. De vraag of deze groep openstaat voor educatie werd helemaal overgeslagen. Men had ook de neiging om met actiemethoden te werken, maar dat past niet goed bij educatie. Men wilde in korte tijd kinderen zoveel mogelijk leren. Veel blijft echter niet hangen in een halve middag. Het is veel slimmer om mensen in een langere tijdspanne enthousiast te maken over natuur- en milieu zaken. We hadden destijds onderwijsprojecten met VROM, maar daar heerste deze cultuur van geconcentreerde actie in korte tijd en er werd eveneens niet de vraag gesteld hoe doelmatig dat allemaal zou zijn. Het ging zelfs zover dat een natuurorganisatie een natuurprogramma bedacht,

waarbij de docent min of meer “ opzij” geschoven werd. Zij dachten dat zij het wel even beter konden doen dan de leerkracht” .

Een van de strijdende partijen was SME. Toenmalig directeur Hesselink: “ In de [loop van de] jaren 70 was er in de natuur- en milieueducatie sprake van een regelrechte conflictsituatie. SME was een echte nieuwkomer op de markt. We werden door IVN gezien als vijanden. Lang bleef er die

animositeit. Volgens IVN, dat veel hechte aan pedagogiek, mocht je kinderen niet met bepaalde onderwerpen lastig vallen, zoals zure regen of andere milieuproblematiek. Margadant [van Arcken] was dezelfde mening toegedaan. Wij vonden dat als kinderen toch met deze problematiek in

aanraking komen via de media, je ze net zo goed kunt uitleggen hoe het zit. Wij hechten meer aan de realiteit zoals milieuwetenschappers (Lucas Reiders e.a.) en psychologen, die onderzochten en verklaarden. Deze concurrentiehouding heeft lang doorgespeeld “

Ondanks de genoemde verschillen in opvattingen over doelen en inhouden van NME noemt Maas Geesteranus de manier van werken tot eind jaren 80 ontspannen, informeel en eenduidig. Maas Geesteranus: “ Het was een ontspannen manier van werken, maar er zat ook een zekere gezapigheid in. De NME-ers waren vriendjes van elkaar. Men kende elkaar allemaal. Tot eind jaren ‘80 […] werd er heel informeel en eenduidig gewerkt. Er werd niet zozeer gedacht in termen van kenniscyclus en kennisinfrastructuur. De grote verandering in manier van werken kwam volgens Maas Geesteranus op het moment dat de overheid besloot de voor sommigen heel oneerlijke, en selectieve

exploitatiesubsidies af te schaffen en te vervangen door projectsubsidies waar iedereen mocht meedoen en van tevoren op in kon tekenen. Maas Geesteranus: “ Toen brak een hele zware periode aan voor een aantal organisaties. Er volgde een enorme concurrentieslag en kwaliteitsuitholling. De behoefte aan kennisdelen is hiermee niet gestimuleerd, omdat collega’s van de ene op de andere dag concurrenten werden. Mede daardoor is het Landelijk Steunpunt NME ten gronde gegaan. Er heerste in dat steunpunt haat en nijd en bovendien was het management ook slecht. Het heeft ertoe geleid dat alles wat we nu bespreken in het project Kennistransfer in rudimentaire vorm is gebleven in de loop van de jaren’.

Kennismanagment is lang geen issue geweest binnen de NME. Hesselink: “ Dit [Kennismanagement] ontstond pas in de negentiger jaren. Toen wij [SME] de NCDO erop wezen dat ze er iets aan moesten doen, hadden ze geen idee waar we het over hadden, maar dachten dat het alleen iets populairs uit Amerika was. Kennis bestond alleen uit inhoudelijke NME. Zaken als leerpsychologie waren ook buiten het gezichtsveld van veel NMEers. IVN werkte weliswaar met onderwijs, maar het creëerde de educatieve randvoorwaarden meer dan ze het educatieve proces begeleidden. SME produceerde daarentegen vanaf het begin leerstofvervangende lessen. Door dit te doen kwam je al snel tot de ontdekking dat als er teveel informatie in zit en je vrijwel geen enkel didactisch concept gebruikt er

geen leraar is die je lessen wil hebben. Dan werkt het in de klas niet. Je wordt dus meteen gedwongen na te denken over hoe het onderwijs werkt. Ons onderwijsdeel werd daarmee veel sterker, al was het toen nog niet vraaggestuurd, maar aanbodgericht waarbij het hele milieu een en al boodschap was. NME was niets anders dan “gesubsidieerd roepen in de woestijn”. Pas in de jaren negentig ontstond enige acceptatie en bemoeide de pers zich ook met NME”.