• No results found

Nieuwe tijd: synthese

In document Akkers en tuinen in de Haarlemse duinen (pagina 114-118)

Wanneer het beeld dat van deze locatie op basis van historische bronnen bestaat, aangevuld wordt met de resultaten van het veldonderzoek (sporen), de analyse van de verschillende vondstcategorieën en van botanische en zoölogische resten, kan een interessante ontwikkeling van het gebied en zijn gebruikers en bewoners worden geschetst.

Indirecte aanwijzingen voor incidenteel gebruik in de Middeleeuwen

In de Middeleeuwen is de omgeving van de Dreef niet (intensief) in gebruik en ligt buiten de mid-deleeuwse stad Haarlem. Enkele vondsten wijzen op een mogelijke herstart van de bewonings-activiteiten na de IJzertijd of de inheems-Romeinse periode kort voor het midden van de 14e eeuw. De oudste vondsten betreffen enkele fragmenten van kannen van Siegburgs steengoed en Hafneraardewerk. Daarnaast stammen enkele scherven van roodbakkend aardewerk uit de Late Middeleeuwen. Het gaat hierbij evenwel om zo weinig materiaal dat ook niet geheel kan worden uitgesloten dat deze scherven in de loop der tijd met (ophogings)grond of meststoffen voor de tuinen van elders in de stad zijn aangevoerd. Tevens is het mogelijk dat sprake is geweest van enkele incidentele activiteiten op deze locatie in de Middeleeuwen. Als rondslingerend materiaal zijn de scherven dan gedurende de vroegmoderne tijd in de toen aangelegde beer- en waterput-ten terechtgekomen.

Ingebruikname als tuingrond vanaf eind 16e eeuw

Dat het gebied in de periode tussen grofweg 1575 en 1650 intensief in gebruik is genomen, staat vast. Op de kaart van Jacob van Deventer is te zien dat rond 1560 het gebied onbebouwd was, maar vlak daarna moet het gebied iets zijn opgehoogd of geëgaliseerd waarbij ophogingslaag S1002 is ontstaan. Tegen het einde van de 16e eeuw moeten hier de eerste tuintjes zijn aange-legd, zoals afgebeeld op de kaart van Wils uit 1648, waarvan verschillende sporen aangetroffen zijn tijdens de opgraving. Slechts enkele kuilen en mogelijk een concentratie onregelmatige plantbedden lijken in deze vroege periode te zijn gegraven. Dat de mens hier voor het begin van de 17e eeuw in de weer was, blijkt uit de aanwezigheid van enkele duidelijk 16e-eeuwse kanne-tjes bijvoorbeeld in de vulling van een beerput. Rond 1600 is het gebied al ingericht als een tui-nencomplex. Uit deze periode (de vroege 17e eeuw) stamt het overgrote deel van de vondsten en ook veel van de sporen zoals beer- en waterputten, plantbedden, greppels en kuilen. Mogelijk is dit een weerslag van het uitbreiden van de functie van de tuinen met (semi-permanente) be-woning.

Tuintjes met (semi-permanente) bewoning in de 17e en begin 18e eeuw

De mensen die aan het begin van de 17e eeuw in de tuinen werkten en mogelijk ook (tijdelijk) verbleven zouden niet erg welgesteld zijn geweest. In deze periode (de Nederlandse Gouden Eeuw) vonden grote stromen van keramiekimporten hun weg naar de toenmalige Republiek .

Toch is het aantal importen in de vullingen van sporen met een tuincontext gering. Alleen de meest gangbare importen, zoals steengoed uit Raeren, Frechen en het W esterwald en aarde-werk uit het Werra- en Wesergebied, zijn enigszins vertegenwoordigd. Meer zeldzame importen ontbreken volledig. De enige Italiaanse importen die tot een voor onze streken zeldzamere bak-selgroep uit Italië behoort, betreffen een scherfje van gemarmerd aardewerk uit Pisa, een frag-ment Italiaans faience uit Liguria en mogelijk een beker van Venetiaans glas (maar deze zou ook in Amsterdam kunnen zijn geproduceerd). De vondsten uit de vroegere tuincontexten bestaan dus bovenal uit gangbaar materiaal, waarbij vondsten die wijzen op enige welstand (vrijwel) ont-breken. Mogelijk vormden de tuinen een goedkoop alternatief voor een huis in de stad.

Dat er sprake moet zijn van (semi-permanente) bewoning getuigt alleen al de aanwezigheid van een beerput (BP01 stamt uit deze periode) maar ook vondsten uit de vulling van de put. Naast eet- en kookgerei, is er uit de put namelijk een groot fragment van een vuurstolp afkomstig, een voorwerp dat bij het slapen gaan over het nog smeulende haardvuur werd geplaatst. Een andere mogelijkheid is dat de mensen die in de tuinen werkten en waarschijnlijk ook verbleven aan het begin van de 17e eeuw, in dienst waren van rijke stedelingen, die ook de eigenaren van de tui-nen waren. In dat geval hadden de tuitui-nen aan het begin van de 17e eeuw eerder een voedsel-voorzienende dan een recreatieve functie. Uit de analyse van macrobotanische resten van de vroeg 17e-eeuwse contexten blijkt dat naast gerst afkomstig uit een van de plantbedden, er ook bewerkte graankorrels aanwezig zijn (in de vulling van beerput BP01). Blijkbaar werd op de loca-tie voedsel bewerkt, bereid (geplette en mogelijk gekookte graanresten) en genuttigd. De kera-miekvondsten in TP02 wijzen er namelijk op dat de vroegere eigenaren van deze put in hun tuin menige maaltijd hebben bereid en genuttigd. Dit vormt nog een aanwijzing voor de woonfunctie van de percelen.

Ten slotte weten we over deze (tijdelijke) bewoners van de tuinpercelen dat ze bier of wijn uit Frankrijk dronken (de ton van TP02) en dat ze naast geplet en gekookt graan (pap?), rundvlees aten en ook eieren (eierschaal in TP02). Opvallend is het feit dat in deze periode uit dezelfde contexten naast voorwerpen die op een lage sociaaleconomische positie van de gebruikers wij-zen (een biscuit majolica bord, fragmenten van pijpen) ook luxere voorwerpen afkomstig zijn (Italiaanse majolica, Italiaans faience een beker in de vetro à fili-techniek e.d.). Ook uit het on-derzoek naar leren schoenen uit TP02 blijkt deze tegenstrijdigheid. Enerzijds zijn meerdere repa-ratiesporen op een van de schoen aanwezig. Ook na de reparatie is de schoen nog lang gedra-gen. De schoen was compleet afgedragedra-gen. Het betreft wel een schoen met een gevouwen rand, die vaak voorkomt bij luxueuzere schoenen. Mogelijk is dit een aanwijzing voor het feit dat de bewoners en bewerkers van de tuinen in dienst waren bij rijke stedelingen.

Een boerderij en een landhuis (18e eeuw)

In de 18e eeuw werd in de directe omgeving van het plangebied een hofstede of boerderij ge-bouwd, genaamd Welgelegen (De Wagt, 2005). Uit de vroege 18e eeuw stamt nog een

aanzien-lijke hoeveelheid sporen (enkele water- en beerputten, een deel van de kuilen en plantbedden) en vondsten die een aanwijzing vormen voor de voortzetting van het tuinencomplex tot in deze periode. Op grond van het vondstmateriaal lijkt het tuinencomplex in het tweede kwart van de 18e eeuw plaats te hebben gemaakt voor een boerderij. Het vrijwel ontbreken van vondstmateri-aal uit de latere 18e eeuw wijst er waarschijnlijk op dat deze boerderij juist buiten het onderzoch-te areaal heeft gelegen.

Twee fragmenten van luxe faience (een kwispedoor en een overpot) dienen waarschijnlijk aan het begin van de 18e eeuw te worden geplaatst en getuigen van een mogelijke verschuiving van de functie van het gebied naar een meer recreatieve tuincontext. Dat er sierpotten en -vazen uit deze periode zijn aangetroffen, betekent dat de gebruikers van de tuinen indruk wilden maken op bezoekers of gasten op gelegenheden zoals tuinfeesten e.d.

Ook een blauwe, vijfhoekige kraal aangetroffen in de ophogingslaag in de omgeving van de wa-terkelder is van een type dat regelmatig wordt aangetroffen bij tuinen van oude buitenplaatsen.

Ze komen voor in Nederlandse vondstcontexten die dateren vanaf ca. 1700 en zijn in die periode gebruikt bij de aanleg van kralentuinen. In dergelijke siertuinen werden grote hoeveelheden van verschillende soorten en kleuren kralen in geometrische patronen verwerkt. Het is goed mogelijk dat in het landschapspark dat is afgebeeld op de kaart uit 1799 en tot in de 20e eeuw heeft be-staan, sprake was van dergelijke tuininrichting.

Onderzoek naar macroresten uit 18e-eeuwse contexten laat ook zien dat luxere soorten zoals druif, vijg en ribes en mogelijk aalbes, zwarte bes of kruisbes op het menu stonden. Ook de aan-getroffen resten van buxus passen beter in een siertuincontext.

Tenslotte geven natuurstenen architectuurfragmenten, aangetroffen in de ophogingslagen, mo-gelijk een beeld van hoe het landhuis er moet hebben uitgezien. Het geïmporteerde bouw- en dakbedekkingsmateriaal bestaat uit een vrij dikke leistenen daklei. Wit marmer uit Italië wordt in Nederland vanaf de 17e eeuw toegepast, en met name vanaf de tweede helft van die eeuw. De Belgische, rode en grijze gemarmerde kalkstenen komen mogelijk al iets eerder naar Nederland.

De aangetroffen tegels van wit marmer en grijs gemarmerde kalksteen komen mogelijk van de vloeren van het landhuis Welgelegen, de voorganger van het eind 18e-eeuwse Paviljoen Welge-legen.

Toppunt van welvaart (buitenplaats Paviljoen Welgelegen) eind 18e - 19e eeuw

De hofstede werd in 1769 gekocht door de Amsterdamse bankier Henry Hope (1735-1811) die de boerderij tussen 1785 en 1789 liet slopen en een monumentaal landhuis liet bouwen. Op een kaart uit 1799 is te zien dat de tuintjes grotendeels hebben plaatsgemaakt voor een landschaps-park met slingerende paden. Alleen langs de noordelijke rand van het gebied zijn nog afzonder-lijke tuinpercelen te onderscheiden. Hierbij wordt gedacht aan tuinbouw ten behoeve van de

voedselvoorziening van de bewoners van het landhuis en latere buitenplaats (paviljoen Welgele-gen) dat in de eetbehoefte van de bewoners voorzag. Dat het om een voor die tijd imposant ge-bouw ging, dat van allerlei moderne technieken was voorzien, is bekend uit historische bronnen en prenten maar wordt ook bevestigd door het aantreffen van de vele stenen putten, goten en de bijzondere waterkelder. Deze vormden een complex systeem dat moest zorgen voor opvang, opslag en distributie van hemelwater.

De aangetroffen relatief dunne, gezaagde fragmenten van rode gemarmerde kalksteen (dat in deze periode toegepast wordt in de contexten van luxe buitenplaatsen) en van een groot archi-tectuurfragment van zandsteen zijn waarschijnlijk afkomstig van een gerestaureerd of afgebroken deel van het paviljoen. Uit deze periode stamt ook een zware fundering in het westen van het gebied. Het betreft de fundering van het koesthuis behorend bij het paviljoen Welgelegen. Ook is een fundering dicht bij de gevel van het huidige provinciehuis aangetroffen die mogelijk van het paviljoen of zelfs het landhuis uit de 18e eeuw is.

Helaas zijn de 19e-eeuwse waterputten en goten vrij schoon en was geen sprake van humeuze vullingen (of beperkte de onderzoeksdiepte zich tot de bovenrand van de putten) waardoor geen informatie over de materiele cultuur, macroresten, botresten en andere aanwijzingen voor de voedselvoorziening van de bewoners beschikbaar is. Enkele voorwerpen met een datering in deze jongste periode passen goed in het beeld van de welgestelde levensstijl die de bewoners, waaronder (Lodewijk Napoleon de koning van Holland en de broer van de Franse keizer) en Wil-helmina van Pruisen (weduwe van stadhouder Willem V en de moeder van koning Willem I), on-getwijfeld hebben gekend. Een 19e-eeuws parfumflesje, een inktpot en een reageerbuis geven een schaars inzicht in de dagelijkse beslommeringen van de bewoners. Het feit dat het parfum-flesje uit de vulling van waterput WA04 komt, getuigt ervan dat de put tot in de 19e eeuw in ge-bruik was. Dit bevestigt het vermoeden dat de tuinpercelen langs de noordelijke rand van de locatie tot in de tijd van de 19e-eeuwse buitenplaats in gebruik waren.

In de loop van de 19e eeuw kreeg het paviljoen een museale functie en werd er onder andere het Koloniaal museum gevestigd (De Wagt, 2005). In 1901 werd er een atelier met werk- en bergplaats aan toegevoegd (http://zoeken.nia.nl/CIS/project/17128) en vervolgens nog meerdere malen uitgebreid met diverse vleugels en aanbouwen. Omstreeks 1930 maakte het gebouw plaats voor een nieuwe vleugel voor de Provinciale Griffie. Deze vleugel wordt aangeduid met

‘Dreefgebouw’. Hierbij werd waarschijnlijk het voormalige koetshuis gesloopt (Beelaerts van Blokland e.a., 1989). Begin jaren 60 van de 20e eeuw werd deze vleugel omgebouwd en ver-bouwd tot een nieuwe vleugel ten behoeve van de huisvesting van het archief. In 1964 werd wederom een nieuwe vleugel opgetrokken, aan de oostzijde van de begin jaren 60 van de 20e eeuw gebouwde vleugel. Onder deze vleugel werd een commandobunker van de provinciale civiele verdediging (PCCV) aangelegd. In 2008 werden de in de jaren 60 van de 20e eeuw ge-bouwde vleugels gesloopt.

In document Akkers en tuinen in de Haarlemse duinen (pagina 114-118)