• No results found

Hout en dendrodateringen

In document Akkers en tuinen in de Haarlemse duinen (pagina 109-112)

10 Nieuwe tijd: vondstmateriaal, botanisch onderzoek en dateringsmethoden

10.8 Hout en dendrodateringen

De resultaten van het houtonderzoek en dendrodateringen staan beschreven in bijlagen 12 en 24.

Uit het houtonderzoek dat is uitgevoerd naar onderdelen van houten tonnen en houten delen van waterputten bleek dat hiervoor hout is gebruikt van eik, berk, wilg, tamme kastanje, fijnspar, grenen en sleedoorn.

Op grond van de kwaliteit is het goed mogelijk dat de tonnen of het hout voor de tonnen, van elders zijn geïmporteerd. De duigen van alle tonnen (de twee tonputten en de twee in elkaar geschoven tonnen onder waterput W A01) zijn gemaakt van eikenhout. Noemenswaardig was een ingekrast merkteken dat over vijf duigen van de binnenste ton (onder WA01) verliep (figuur 10.30). De duigen werden bij elkaar gehouden met hoepels van gespleten wilgentenen (TP01), hoepels van gespleten berkentakken met een bindsel van wilgentenen (TP02, figuur 10.30) en hoepels van gespleten takken van tamme kastanje (ton onder WP01).

Onder waterput WP03 bevond zich een constructie van planken (een houten ring van twee lagen dennenhout). Onder de plankenring was een eikenhouten ton geplaatst. De duigen werden bij elkaar gehouden door hoepels van tamme kastanje, net zoals bij de ton uit WA01 het geval was.

De bakstenen wand van waterput WA08 rustte ook op een houten constructie. Deze bestond uit twee houten ringen die boven op elkaar zijn geplaatst, vervaardigd van fijnspar .

Drie van de tonnen (TP01, TP02 en de ton uit W A03) zijn afkomstig uit Noord-Frankrijk (zie bijla-ge 24). Het hout van de ton uit WA01 lijkt uit Scandinavië afkomstig te zijn, maar de ton zelf is vermoedelijk elders vervaardigd en daarna, gevuld met bijvoorbeeld wijn, naar Nederland ge-transporteerd.

Tenslotte is een losse paal (spoor 247; mogelijk onderdeel van hekwerk of een klein schuurtje) onderzocht, evenals een funderingsbalk (S380) die werd aangetroffen onder een bakstenen goot (S381, put 14) behorende bij het regenwateropslagsysteem van het paviljoen Welgelegen. De paal was gemaakt van grenenhout en had een relatief jonge datering (op basis van de houtken-merken; zie ook bijlage 12) en de funderingsbalk was vervaardigd uit fijnspar.

Conclusie houtonderzoek

Het onderzochte hout uit de Nieuwe tijd (vindplaats 2), betreft voornamelijk tonnen die een twee-de bestemming als beschoeiing in waterputten hebben gekregen. Met dit doel werd twee-de botwee-dem van de tonnen verwijderd om ze vervolgens in de grond te plaatsen. Een van de waterputten bestond uit twee over elkaar geschoven tonnen. Alle tonnen waren gemaakt van kwalitatief hoogwaardig eiken kernhout. In drie gevallen werden de duigen met hoepels van gespleten tak-ken van tamme kastanje bij elkaar gehouden, één ton had bertak-kenhouten hoepels (TP03, spoor 113) en één ton hoepels van wilg. De uiteinden van de hoepels waren bij twee tonnen voorzien van inkepingen en windsels van dun gespleten wilgentenen. De inkepingen voorkwamen het verschuiven van het windsel waarmee de uiteinden aan elkaar waren vastgemaakt. Dit zorgde voor meer stevigheid. In de kuiperij is deze techniek bekend als hoepelslot (uit het Duits: Rei-fenschloss). Ook zijn ontluchtingsgaten in de duigen gedocumenteerd. Deze moesten ervoor zorgen dat de vrijkomende gassen tijdens het gisten van de inhoud konden ontsnappen. Op twee tonnen zijn merktekens ingekrast. Dit is waarschijnlijk gedaan voor de identificatie van de inhoud en het aangeven van eigendomsrechten, zoals vooral gebruikelijk in de handel van goederen die over de waterwegen zijn vervoerd.

Op grond van alle waarnemingen, namelijk de goede kwaliteit van de tonnen, de zorgvuldige bewerking van de hoepels, de merktekens, de aanwezigheid van invul- en ontluchtingsgaten, zullen de tonnen waarschijnlijk voor het transport van wijn of bier over (intra)regionale afstanden hebben gediend. Er is echter te bedenken dat de tonnen apart kunnen zijn aangekocht als con-tainers en het product zelf, zoals bier, in de regio kan zijn gemaakt. Bier is vanaf de 15e eeuw een vrij algemeen product dat in veel steden werd gebrouwen, onder andere in Alkmaar en Haar-lem. De transportafstanden voor bier waren beslist korter dan die voor wijn. W ijn werd in onze streken niet of slechts beperkt verbouwd en werd met name uit Duitsland of Frankrijk geïmpor-teerd. Dit komt echter goed overeen met de herkomstbepaling aan de hand van het dendrochro-nologisch onderzoek. De overeenkomst van het jaarringpatroon van duigen uit tonput 1 (na 1593 na Chr.), tonput 2 (na 1611 na Chr.) en van waterput 3 (na 1626 na Chr.) met referentiechrono-logieën bestaande uit meetreeksen van bomen uit Noord-Frankrijk, suggereert import uit Frank-rijk.

Twee waterputten vertonen overeenkomsten in de constructiewijze door het gebruik van naald-houtplanken die tot een funderingsring aan elkaar zijn gevoegd (spoor 86 en 246, WA03 en WA08). Naaldhout is vanaf het einde van de 13e eeuw naar Nederland geïmporteerd. In de 16e en 17e eeuw heeft de houtimport van naaldhout en eiken een hoogtepunt bereikt. Bekende

over-slagplaatsen zijn in Groningen, Utrecht, Amsterdam en Kampen geweest. Fijnspar en grenen werden vanuit Rusland en Scandinavië geïmporteerd. Pas aan het eind van de 16e eeuw begint men in Nederland met de aanbouw van naaldhout. Aan de hand van het dendrochronologisch onderzoek aan waterput WP01 kon vastgesteld worden dat de eikenhouten duigen met merkte-kens uit de binnenste ton van deze put afkomstig zijn van bomen uit Zuid-Scandinavië. Deze heeft een latere terminus post quem datering dan de andere onderzochte putten van 1735 na Chr. Het dendrochronologisch onderzoek aan de twee balken van fijnspar leverde geen informa-tie op over de herkomst of datering ervan.

Dendrochronologisch onderzoek

Er zijn zeven monsters behorend tot vier structuren gedateerd. Het gaat om de tonputten TP01 en TP02 en de waterputten WA01 en WA03. De resultaten van de datering zijn opgenomen in bijlage 24. Samenvattend worden twee duigen uit de ton van TP01 gedateerd aan het eind van de 16e eeuw. Uit TP02 zijn ook twee duigen gedateerd. Deze hebben een post quem datering in 1611 na Chr. Twee duigen uit de binnenste ton van waterput WA01 hebben een post quem date-ring van 1725 resp. 1735 opgeleverd. Voor waterput WA03 geldt op basis van de datedate-ring van een duig een post quem datering van 1626 na Chr.

De dendrochronologische dateringen bevestigen de datering van de putten op basis van vond-sten uit de vullingen daarvan. TP01 was gedateerd in het midden van de 17e eeuw. Dat de ton vervaardigd was van een boom die aan het einde van de 16e eeuw is gekapt, is heel goed moge-lijk. De vulling van TP02 bevatte vondsten die uit de late 16e - vroege 17e eeuw stammen. Den-drodatering helpt om de gebruiksperiode van de put te verfijnen tot het begin van de 17e eeuw.

Het valt hier wel op dat de ton die in de put is hergebruikt korter in zijn primaire functie als bier- of wijnvat in gebruik is geweest dan de ton in TP01.

De waterputten hadden een datering op basis van vondsten in de 17e (W A03) en late 17e -vroege 18e eeuw (W A01). De dendrochronologische datering bevestigt de oudere oorsprong van WA03 en verfijnt de datering van W A01 tot de eerste helft van de 18e eeuw. Interessant is de suggestie dat het hout dat gebruikt is in de ton onder WA01 uit Scandinavië afkomstig is en waarschijnlijk via Frankrijk in Haarlem beland is, terwijl de datering van de ton en die van de vulling op basis van de vondsten erg dicht bij elkaar liggen. Dat wil zeggen dat de gebruiksduur van de ton in zijn oorspronkelijke functie erg kort is geweest.

In document Akkers en tuinen in de Haarlemse duinen (pagina 109-112)