• No results found

Houten bijlsteel

7. Prehistorie: vondstmateriaal, botanisch onderzoek en dateringsmethoden

7.6 Houten bijlsteel

Van vindplaats 1 is slechts één houten object afkomstig, maar het betreft een opmerkelijke vondst. In waterkuil S367 in put 3 is namelijk een eikenhouten steel gevonden, die waarschijnlijk oorspronkelijk was bedoeld voor de schachting van een bijl of dissel (V224, figuur 7.10 en 7.11).

Op basis van een 14C-datering van het hout is de bijlschacht gedateerd op 3390 +/- 30 BP35 (ca.

1.685 voor Chr.), ofwel in de Midden Bronstijd A.36 Opvallend is dat de datering van de kuil S367 zelf (aan de hand van een hierin aanwezige hazelnootdop) een vergelijkbare ouderdom van 3385 BP opleverde. De dateringen lijken dan ook betrouwbaar te zijn.

Houtonderzoek (uitgevoerd door S. Lange, BIAX)

Het onderzoek aan de bijlschacht is uitgevoerd door S. Lange (BIAX). De volledige onderzoeks-resultaten zijn opgenomen in BIAXiaal 843 (bijlage 12 van onderhavig rapport). Hieronder is een samenvatting van de resultaten opgenomen.

De totale lengte van de steel bedraagt 49 centimeter, de lengte van de schacht 13 centimeter.

De diameter ter hoogte van de knik was 3,5 centimeter en op het uiteinde van de schacht, de

‘kop’, 2 centimeter. Oorspronkelijk zal de steel iets langer zijn geweest, aangezien het uiteinde afgebroken bleek te zijn. Het voorwerp is gemaakt uit één stuk hout, in dit geval door een

35Poz-63287.

36 Omdat het gaat om een relatief smalle tak, is bij deze datering geen sprake van het ‘oud-hout-effect’, waarbij een vertekening optreedt omdat een (eiken)boom enkele honderden jaren geleefd kan hebben.

lijk gegroeide tak met aanzet van een zijtak te gebruiken (figuur 7.12). Op deze manier werd het gereedschap sterker dan wanneer het uit meerdere delen was opgebouwd.

De keuze voor eik als grondstof voor de bijlsteel is opvallend. In Nederland zijn uit archeolo-gische context vooral bijlstelen of bijlschachten van essenhout bekend, aangezien die houtsoort vanwege zijn fysische eigenschappen (zoals hardheid en elasticiteit) geschikt is voor de ver-vaardiging van handvatten (Drenth & Brinkkemper, 2002). Eikenhouten bijlschachten zijn echter ook opgegraven. Zo zijn uit de bronstijdzoutmijn (2100 tot 800 voor Chr.) van het Oostenrijkse Hallstatt zowel beuken- als eikenhouten bijlschachten geborgen.37

De steel heeft een lichte knik in het handvat. In de moderne omschrijving wordt dit de ‘buik’ van de bijl genoemd. De vorm van het handvat is gunstig voor de trefzekerheid van de bijl in relatie tot de uit te oefenen kracht. De kop van de bijlschacht is zorgvuldig glad gemaakt. De fijne be-werkingssporen van een beitel of guts met een breedte van circa 1,5 centimeter en een halfronde snede zijn nog goed te herkennen (figuur 7.13). De sporen zijn onbeschadigd, scherp en niet verweerd. Ze duiden op het (weg)hakken van overbodig hout, niet op het wegsnijden, want het gereedschap heeft geen sneetjes veroorzaakt. Het is mogelijk dat de tak voor de bewerking was vastgezet en met een beitel of guts is bewerkt.

De schachting is bovenaan in radiale richting van de houtnerf gespleten. Het is onduidelijk of dit bewust is gedaan om een bijl in deze spleet te kunnen vastklemmen, of dat het per ongeluk is gebeurd. De spleet loopt namelijk door tot in de kop. Uit experimenteel onderzoek is gebleken dat de pasvorm erg belangrijk is bij het maken van een bijlschacht. Is de gleuf te smal, dan splijt de steel verder als de bijl erin wordt geschoven (dit is mogelijk gebeurd met de bijlschacht uit de Dreef). Is de gleuf te wijd, dan kan dit eventueel worden opgevangen door er een stuk leer tus-sen te schuiven, maar dit is niet bevorderlijk voor de slagkracht van de bijl.38 Het zou dus goed kunnen dat het in dit geval gaat om een halffabricaat dat te ver doorspleet en daarna niet meer geschikt was als bijlsteel.

Bijltype

Met enige voorzichtigheid kan een uitspraak worden gedaan over het type bijl dat in de bijl-schacht heeft gezeten (of, indien het om een mislukt halffabricaat gaat: het type bijl waar de steel oorspronkelijk voor bedoeld was). De datering van zowel de bijl zelf als de kuil waar deze in gevonden is, ligt namelijk in de Midden Bronstijd A. In de Midden Bronstijd A komen randbijlen en stopridge-bijlen voor (Louwe Kooijmans, 2005). Bij de randbijlen gaat het met name om bijlen van het type Sögel, type Oldendorf en type Oldendorf variant Ekehaar. Bij de stopridge bijlen komen het type Plaisir en het type Vlagtwedde voor. De randbijlen van type Sögel en type Ol-dendorf variant Ekehaar komen vooral in Noord-Nederland voor, evenals de stopridge-bijl type

37 Mondelinge mededeling Hans Reschreiter, verbonden aan de Universität W ien.

38 Schriftelijke mededeling J. Zuiderwijk.

Vlagtwedde. Type Plaisir komt met name in Zuid-Nederland voor. Type Oldendorf is meer alge-meen verbreid in Nederland en ligt dus het meest voor de hand. Een randbijl was plat en had een opstaande rand aan beide zijden. De bijl kon zo in de schacht worden geschoven, tussen het hout worden geklemd, en met vezeltouw omwonden en vastgezet (zie figuur 7.14 voor een re-constructie).

Onder andere om splijting tegen te gaan, kwamen enkele eeuwen later geleidelijk (bronzen) ko-kerbijlen in gebruik. In tegenstelling tot bij hielbijlen en randbijlen, zorgde de bevestigingsmetho-de van bevestigingsmetho-de kokerbijl (over bevestigingsmetho-de schacht in plaats van ertussen) ervoor dat bevestigingsmetho-de houten steel niet meer spleet, nadat er een flinke "kap" mee was gegeven. Metalen kokerbijlen komen in Nederland echter pas voor in de Late Bronstijd (1100-800 voor Chr.) en in de Vroege IJzertijd (tot 600 voor Chr.), dus ruim 500 jaar later dan de datering van de bijlsteel.

Gebruikssporenonderzoek (uitgevoerd door A. Verbaas, Stichting LAB)

Om mogelijk uitspraken te kunnen doen over het gebruik van de steel, is het voorwerp ingestuurd voor gebruikssporenanalyse. Gebruikssporenanalyse op houten voorwerpen is een vrij nieuwe discipline en is nog niet vaak uitgevoerd. Bij wijze van experiment is de bijlschacht van de Dreef op gebruikssporen onderzocht door A. Verbaas (Stichting LAB). Het analyserapport is te vinden in bijlage 15; hieronder is een samenvatting van de resultaten opgenomen.

Op de steel zijn afgesleten en afgeplatte vlakken waargenomen, die zijn geïnterpreteerd als spo-ren van langdurig vasthouden. Deze concentrespo-ren zich voornamelijk op en tussen de twee ‘knik-ken’ in de steel. Dit kan wijzen op het vasthouden met de hand op deze plaats (de meest ‘ergo-nomische’ plaats van de steel). Daarnaast zijn op het korte deel enkele opstaande houtvezels waargenomen, en op de punt van het korte deel enkele plekken waar het hout is ingedrukt. Bij het gebruikssporenonderzoek is dit geïnterpreteerd als een gevolg van het plaatsen van een kokerbijl om het korte uiteinde.

Discussie

Hoewel het gebruikssporenonderzoek wijst op de plaatsing van een kokerbijl, is dit gezien de datering van de bijlschacht in de Midden-Bronstijd A niet waarschijnlijk. Metalen kokerbijlen ko-men namelijk pas in gebruik vanaf de late Bronstijd. Kokerbijlen van been kwako-men echter al vanaf het Mesolithicum voor en werden vervaardigd uit de gewrichtseinden van zware, lange beenderen. Een voorbeeld is opgenomen in figuur 7.15. In theorie is het dus mogelijk dat er wel een kokerbijl om het uiteinde heeft gezeten, maar vermoedelijk moeten de deuken en opstaande vezels anders worden verklaard, bijvoorbeeld als bewerkingssporen van het maken van de bijl-schacht.

Zoals in het houtonderzoek is gesteld, is de bijlschacht vermoedelijk bij het maken of het eerste gebruik te ver gespleten en werd hij onbruikbaar als bijlschacht. De resultaten van het

gebruiks-sporenonderzoek wijzen er echter op dat de steel wel is vastgehouden. Een mogelijkheid is dat de steel in een andere functie is hergebruikt, bijvoorbeeld als puthaak.39 De opstaande houtve-zels op het korte uiteinde kunnen dan worden verklaard doordat er een hengsel van een emmer aan heeft gehangen. Op deze manier werd de steel gebruikt om water te putten, misschien wel uit de waterkuil waar hij uiteindelijk in gevonden is.

Parallellen

Hoewel vondsten van metalen bijlen redelijk zeldzaam zijn (brons was kostbaar en voorwerpen werden vaak omgesmolten of als offer gebruikt), worden de houten vattingen nog veel minder vaak gevonden. Deze vergaan vaak snel en worden dan alleen nog in vochtige of venige context teruggevonden. De humeuze opvulling van de waterkuil en de ligging onder de grondwaterspie-gel hebben ervoor gezorgd dat de bijlschacht uit Haarlem bewaard is gebleven, maar dit is uit-zonderlijk. Parallellen van (vrijwel) complete bijlstelen uit de Bronstijd of zelfs de hele prehistorie zijn er niet veel in Nederland, en nog minder in West-Nederland. Vaak gaat het slechts om frag-menten van stelen, die bewaard zijn gebleven in een bijl van gewei, metaal of steen.

Uit Hazendonk zijn twee vrijwel complete bijlstelen van de Vlaardingencultuur gevonden, dus uit het Neolithicum (Louwe Kooijmans, 2005). Deze hebben echter een ander ontwerp, met een doorboring in een breder gedeelte, waar de bijl doorheen werd gestoken. In Den

Haag-Madepolder werd een dissel van elandgewei gevonden, met een fragment van een essenhouten steel in het steelgat. Deze dateert uit de IJzertijd (Verhart, 1997). In Heiloo is (in veen aan de zuidkant van een grafheuvel) een stenen hamerbijl uit de Late Bronstijd gevonden (een zoge-naamde “Nackengebogene Axt”) met daarin nog twintig centimeter van een steel van prunushout.

Behalve uit het kustgebied zijn ook uit de veengebieden in Noord-Nederland verschillende hou-ten voorwerpen bekend. Bij een opgraving van een laat-neolithische veenweg uit

Nieuw-Dordrecht is een disselsteel gevonden (Casparie, 1984). In Emmercompascuum (Drenthe) is een gesteelde hamerbijl gevonden (Glasbergen, 1957). Deze bestaat -in tegenstelling tot de geknikte bijlsteel uit Haarlem- uit een rechte stok van lijsterbeshout van circa 70 cm lang, waarop een stenen hamerbijl zat geschoven (zonder bevestigingsmiddelen). Ook in de veengebieden zijn houten voorwerpen echter schaars.

Afkomstig uit Denemarken, maar wel vergelijkbaar met de bijlsteel uit de Dreef, is de bijlsteel (met bronzen bijl) die -met andere bijgiften- werd gevonden in een boomkistgraf in Guldhøj in Denemarken (ca. 1400 voor Chr.).40

39 Suggestie door S. Arnoldussen, Rijksuniversiteit Groningen.

40 www.en.natmus.dk.