• No results found

5 Uitgangssituatie beleid

5.2 Nederlandse wetgeving Natuurbeschermingswet

implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet 1998 in 2005 (zie paragraaf 5.3 Nederlandse wetgeving) zijn alle Ramsar gebieden op nationaal niveau wettelijk beschermd. Aanwijzing als Wetland betekent verder dat artikel 4.9 van de Wet Milieubeheer van toepassing wordt. Dit houdt in dat provinciale staten in het provinciaal milieubeleidsplan een Wetland aanduiden als een gebied waarin de kwaliteit van het milieu of van een of meer onderdelen daarvan bijzondere bescherming behoeft.

5.2 Nederlandse wetgeving Natuurbeschermingswet 1998

In de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998, die per 1 oktober 2005 is gewijzigd, is de bescherming geregeld van Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 kent drie typen gebieden:

 Beschermde Natuurmonumenten

 Gebieden die de Minister van EL&I aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen, zoals Wetlands.

Het Zuidlaardermeergebied valt zowel onder het type Natura 2000-gebied als Wetland (zie paragraaf 5.1) maar niet onder Beschermd Natuurmonument.

Zoals in hoofdstuk 1 al is aangegeven, is op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 het opstellen van een beheerplan voor Natura 2000-gebieden verplicht. Als bevoegd gezag in het Natura 2000-gebied ziet de Provincie Groningen het als haar verantwoordelijkheid het opstellen van het Natura 2000 beheerplan van het Zuidlaardermeergebied op te pakken.

Wet ammoniak en veehouderij (Wav)

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) geeft regels voor ammoniakemissie bij vergunningverlening voor veehouderijstallen in zeer kwetsbare gebieden met een zone van 250 meter daaromheen. Binnen de EHS zijn er zeer kwetsbare gebieden geformuleerd als de zogenaamde ‘voor verzuring gevoelige gebieden’ (vvgg) (artikel 1 en artikel 2 van de Wav). Binnen de kwetsbare gebieden en de aangrenzende zone is nieuwsvestiging van veehouderijen niet toegestaan. Dit verbod geldt ook voor nieuwe bedrijven die stallen willen bouwen die gedeeltelijk buiten de zone liggen. Bestaande bedrijven hebben beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Voor deze bedrijven worden emissieplafonds vastgesteld waarbij rekening wordt gehouden met verschillende soorten diergroepen (varkens, kippen, koeien). Er worden geen beperkingen gesteld voor paarden of schapen, dieren die biologisch worden gehouden of dieren ten behoeve van natuurbeheer.

Wav en de Natuurbeschermingswet 1998

De Wav is niet bedoeld ter implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Het zoneringsbeleid zoals dat in de Wav is uitgewerkt is nationaal beleid. Het beschermingsregime voor Vogel- en Habitatrichtlijngebieden is opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. De Wav en de Natuurbeschermingswet 1998 verschillen ten aanzien van de gebieden die worden beschermd en voor wat betreft het toetsingskader en het beschermingsniveau. In de Wav zijn de zoneringsmaatregelen bijvoorbeeld vastgelegd in algemene regels die voor alle kwetsbare gebieden gelden, terwijl het toetsingkader van de Natuurbeschermingswet 1998 een beoordeling per geval vereist, waarbij onder andere de specifieke kenmerken van het natuurgebied in beschouwing moeten worden genomen. Beide regelgevingen kunnen dus van toepassing zijn.

Sinds 2004 is ook bij geringe toename aan ammoniakemissie van veehouderijen in de omgeving van Natura 2000-gebieden, vergunning nodig op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Het toetsingskader voor de vergunningsprocedure is tijdens de totstandkoming van onderhevig beheerplan nog in ontwikkeling.

De Wav en het Zuidlaardermeergebied

Binnen de Natura 2000 begrenzing van het Zuidlaardermeergebied is een volgens de Wav voor verzuring gevoelig, kwetsbaar deelgebied aanwezig. Dit bestaat uit een strook langs de oevers van het meer van Noordlaren nabij het recreatiegebied Meerwijck. Hierbij geldt een bufferzone van 250 m (overzichtskaart 9 beschermingszones).

Flora- en faunawet

In de Flora- en faunawet is in 2002 in werking getreden en regelt de bescherming van diverse inheemse en uitheemse planten en dieren. In deze wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en beschermde planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld. Beschermen staat voorop, ingrijpen is een uitzondering. In

de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn.

Gedragscode voor Waterschappen

Sinds februari 2005 is een nieuw vrijstellingenbesluit van de Flora- en faunawet van kracht, waardoor de waterschappen (en natuurbeheerders, zie Gedragscode Natuurbeheer, paragraaf 5.4) de mogelijkheid hebben gekregen zelf spelregels op te stellen voor het omgaan met beschermde soorten. Die spelregels voor de waterschappen zijn geformuleerd in de ‘Gedragscode Flora– en faunawet voor de waterschappen’. Deze gedragscode is gebaseerd op een werkdocument dat door de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, kortweg STOWA, in april 2005 is uitgebracht en moet gezien worden als een levend document, dat te zijner tijd moet worden geëvalueerd en bijgesteld.

De gedragscode geldt als een vrijstelling voor de ontheffingsplicht. Deze vrijstelling geldt voor middelzwaar beschermde soorten uit de tweede categorie van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij bestendig beheer. Voor zwaar beschermde soorten moet bij ruimtelijke ontwikkelingen altijd een ontheffing worden aangevraagd, ook indien gewerkt wordt conform de gedragscode.

Zonder de gedragscode zou ontheffing moeten worden aangevraagd voor werkzaamheden die waterschappen in het kader van regulier beheer en onderhoud uitvoeren en ook bij eenmalige projecten. De gedragscode maakt het dus eenvoudiger om op een zorgvuldige manier om te gaan met de belangen van flora en fauna. Voorwaarde is dat onderbouwd kan worden dat geen afbreuk wordt gedaan aan het duurzaam voortbestaan van populaties van de door deze wetgeving beschermde soorten. De gemaakte keuzes dienen goed te worden gedocumenteerd, zodat verantwoording kan worden afgelegd als daar door de handhaver om wordt gevraagd. Als het niet mogelijk is om volgens de gedragscode te werken, dan dient alsnog ontheffing te worden aangevraagd (Unie van Waterschappen, 2005).

Relatie tussen Flora- en faunawet en Natura 2000

De soortenbescherming zoals geformuleerd in de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is in de Flora-en faunawet opgenomen. De Flora- en faunawet geldt zowel binnen als buiten natuurgebieden, zoals Natura 2000-gebieden, ongeacht de bestemming. De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet zijn dus complementair. Dit kan betekenen dat in concrete gevallen bij ingrepen in en rond het Zuidlaardermeergebied zowel een Natuurbeschermingswet 1998 vergunning als een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet nodig zijn (Ministerie van LNV, 2005).

Gedragscode voor Natuurbeheer

De Gedragscode Natuurbeheer (Bosschap 2007) is in essentie vergelijkbaar met de Gedragscode Waterschappen, maar heeft betrekking op een set van regels voor planning en uitvoering van natuurbeheermaatregelen. Het doel van deze regels is om te voorkomen dat wettelijk beschermde planten- en diersoorten in het beheersgebied worden geschaad door beheermaatregelen. Wanneer een natuurbeheerder conform de gedragscode werkzaamheden uitvoert, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet en hoeft er geen ontheffing te worden aangevraagd. Dit geldt tevens voor zwaar beschermde soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen altijd een ontheffing moet worden aangevraagd, ook indien gewerkt wordt conform de gedragscode.

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wet ruimtelijke ordening bevat regels over de ruimtelijke ordening van het grondgebied van de gemeente, van het grondgebied van de provincie en van het gehele rijk. De wet voorziet

uitsluitend in instrumenten om beleid te formuleren en uit te voeren en kan daarom worden aangemerkt als ‘instrumentenwet’.

Gemeenten, provincies en rijk dienen t.b.v. een goede ruimtelijke ordening voor hun grondgebied een structuurvisie vast te stellen. Daarnaast kan een structuurvisie worden vastgesteld voor bepaalde aspecten van het ruimtelijke beleid.

De gemeenteraad dient voor het gehele grondgebied van de gemeente één of meerdere bestemmingsplannen vast te stellen, waarbij aan gronden een bestemming wordt toegekend en regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval het gebruik van de grond en van de bouwwerken die zich daarop bevinden. Voor die delen van het grondgebied van de gemeente waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien, kan de gemeenteraad een beheersverordening vaststellen waarin het beheer van het gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld.

Het rijk en de provincie hebben de bevoegdheid een zogenaamd inpassingsplan vast te stellen voor zover sprake is van respectievelijk rijks- en provinciale belangen. Een dergelijk plan is identiek aan een gemeentelijk bestemmingsplan.

Provinciale Staten kunnen een verordening vaststellen waarin regels worden gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van een bestemmingsplan of een beheersverordening, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Het rijk kan dergelijke regels vaststellen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Tenzij in de verordening en de AMvB een andere termijn wordt gesteld, moeten bestemmingsplannen en beheersverordeningen binnen één jaar in overeenstemming met de in de verordening en de AMvB gestelde regels worden gebracht.