• No results found

4 Doelstelling in ruimte en tijd, maatregelen

4.5 Kleine zwaan Kansen en knelpunten

Op dit moment zijn er voor de Rietzanger in het gebied geen aan te wijzen knelpunten. Voor het behoud van de situatie is de Rietzanger echter wel gebaat bij een gevarieerd rietlandbeheer, waarbij voldoende overjarig riet voorhanden is. Successie naar moerasbos is niet in het belang van de Rietzanger. Regelmatig zullen dus maatregelen moeten worden getroffen om in delen van het gebied de successie naar moerasbos terug te zetten naar open water.

Maatregelen

De Rietzanger zal meeliften op de voor de Roerdomp voorgestelde maatregelen (zie paragraaf 4.2), die voor voldoende openheid van de rietlanden zal zorgen. De Rietzanger kan aanvankelijk nadeel ondervinden van de maatregelen, omdat de soort afhankelijk is van een later successiestadium met verspreide wilgopslag of ruigtezones, waarin de soort vaak foerageert. Omdat er voldoende areaal van degelijk biotoop voorhanden is, zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de instandhoudingsdoelen van deze soort.

4.5 Kleine zwaan Kansen en knelpunten

De doelstelling voor de Kleine zwaan is relatief bescheiden. Het seizoensgemiddelde van 4 komt neer op 1460 vogeldagen per seizoen. Voor wat betreft rustfunctie kan aangenomen worden dat deze in het het Zuidlaardermeergebied voldoende is gewaarborgd. Ook kan geconcludeerd worden dat het gebied zelf en de omgeving in principe voldoende ruimte heeft voor het realiseren van het instandhoudingsdoel. De benodigde 1460 vogeldagen (omgerekend 4*365*1,91=2786 Kolgansdagen) zijn marginaal ten opzichte van de totale draagkracht van het gebied (zie tabel 4.1).

De aanwezigheid van de Kleine zwaan in het gebied is volgens de bekende gegevens al langere tijd laag. De laatste jaren wordt de soort weinig waargenomen, en soms gedurende langere perioden in het geheel niet. De oorzaak hiervan is volgens de huidige kennis onduidelijk. De toenemende verschraling van het foerageergebied in de polders, speelt mogelijk een rol. Ook de toenemende begrazing door ganzen is mogelijk vroeg in winter zodanig hoog dat het gebied niet meer aantrekkelijk is voor de Kleine zwaan. De Kleine zwaan foerageert in het begin van de winter op waterplanten elders en komt dan te laat in het gebied aan om nog overvloedig voedsel te kunnen vinden. Verder is geopperd dat de trend op zich niet met de eigenschappen van het gebied samenhangen maar dat de populatie op Europese schaal achteruit gaat. Tenslotte wordt gesuggereerd dat het gebied door dichtgroei met moerasvegetatie en pitrus niet open genoeg meer zou zijn voor deze soort.

Mogelijke maatregelen

Gezien de onduidelijkheid over de oorzaken van de achteruitgang van de Kleine zwaan in het Zuidlaardermeergebied en de voldoende ruimte voor rusten en foerageren, worden hier geen concrete maatregelen voorgesteld.

4.6 Toendrarietgans

Kansen en knelpunten foerageergebied Toendrarietgans

Het instandhoudingsdoel van het Zuidlaardermeergebied als foerageergebied voor Toendrarietgans heeft een omvang van 210 individuen als seizoensgemiddelde. Dit komt neer op 84.300 Kolgansdagen (365*210*1,1) per seizoen. Het is iets meer dan één tiende van de draagkracht die voor de foerageerdoelstellingen van vogels gevraagd wordt (zie tabel 4.1). Het foerageergebied van de Toendrarietgans bevindt zich de laatste jaren in en buiten de grenzen van het Zuidlaardermeergebied en komt overeen met de plekken waar ook de Kolgans zich ophoudt.

In samenhang met de draagkrachteisen van de overige aangewezen soorten is de draagkrachteis voor de Toendrarietgans bescheiden. Net als bij de Kolgans en de Smient geldt dat de realisatie van draagkracht voor de foerageerdoelen van Kleine zwaan, Kolgans, Toendrarietgans en Smient binnen de begrenzing van het Zuidlaardermeergebied onhaalbaar is. De instandhoudingsdoelen komen daarmee echter niet in gevaar. Buiten het Zuidlaardermeergebied is in potentie voldoende foerageergebied voorhanden. Het is van belang om in delen hiervan de rust te waarborgen.

Mogelijke maatregelen

Op dit moment is er niet voldoende foerageerruimte binnen de grenzen van het Zuidlaardermeergebied. Buiten de grenzen van het Natura 2000-gebied is er wel genoeg geschikt foerageergebied voor ganzen aanwezig (zie draagkrachtberekeningen paragraaf 4.10). Deze gebieden zijn echter nog niet door de Provincie Groningen aangewezen als foerageergebied waar de rust in de wintermaanden is gewaarborgd. In hoeverre dit leidt tot een negatief effect op de aantallen ganzen binnen het Natura 2000-gebied is niet bekend en daarom een kennislacune. Hier zal in de komende beheerplanperiode onderzoek naar worden gedaan. Vooralsnog worden er echter geen mitigerende maatregelen genomen.

4.7 Kolgans

Kansen en knelpunten rustgebied Kolgans

Het instandhoudingsdoel als rustgebied voor de Kolgans is een seizoensmaximum van 7100 individuen. Om te rusten houdt deze soort zich alleen ’s avonds en ’s nachts op in het gebied, op plekken waar ze niet door mensen en dieren worden gestoord. Deze plekken zijn voornamelijk de grotere en kleinere wateren rond het Foxholstermeer, het Foxholstermeer zelf en het Zuidlaardermeer (overzichtskaart 8)

De belangrijkste waarborg voor de ruimte die nodig is voor het rusten en slapen van de Kolgans zit in het voortbestaan van geschikte slaapplaatsen in het gebied. Op dit moment is er voldoende ruimte voor de rust en slaapfunctie. Er is geen reden om aan te nemen dat deze functie op dit moment onder druk staat, of snel onder druk zal komen te staan. De aanleg en ontwikkeling van nieuwe plassen rond het Foxholstermeer heeft een uitbreiding tot gevolg gehad van het areaal aan slaapplaatsen voor deze soort binnen de gebiedsgrenzen.

Het gebruik van het Zuidlaardermeergebied als rustgebied hangt samen met de mogelijkheden tot foerageren in de wijdere omgeving. Om een doelstelling van 7100 vogels als seizoensmaximum te behalen zijn 725.500 kolgansdagen aan draagkracht nodig. Natuurontwikkeling en uitbreidingsplannen voor woningbouw in de omgeving van het Zuidlaardermeergebied kunnen hiervoor bedreigend zijn (zie ook tabel 4.1).

Kansen en knelpunten foerageergebied Kolgans

Het instandhoudingsdoel van het Zuidlaardermeergebied als foerageergebied voor Kolganzen heeft een aanzienlijke omvang. Het seizoensgemiddelde ligt op 630 individuen, dit komt neer op bijna 230.000 Kolgansdagen per seizoen (365*630*1,0). Het is ongeveer één derde van de draagkracht die voor de foerageerdoelstellingen van vogels gevraagd wordt (zie tabel 4.1). Het foerageergebied van de Kolgans bevindt zich de laatste jaren voornamelijk buiten de grenzen van het Zuidlaardermeergebied. Er wordt veel gefoerageerd op de intensief gebruikte delen van de Onnerpolder buiten het Zuidlaardermeergebied en in beperktere mate in de Oostpolder en Onnerpolder binnen het Zuidlaardermeergebied. Ook wordt er veel gefoerageerd ten zuiden van Hoogezand en verder stroomopwaarts langs de Hunze. Uit een draagkrachtberekening blijkt dat de draagkracht binnen het Zuidlaardermeergebied onvoldoende is om het halen van het instandhoudingsdoel kunnen garanderen (zie ook tabel 4.1).

In samenhang met de draagkrachteisen van de overige soorten is de draagkrachteis voor de Kolgans groot. Gezien de teruglopende kwaliteit van de graslanden binnen de begrenzing en in de polders ten westen van het Zuidlaardermeergebied als gevolg van extensivering zal de draagkracht van het Zuidlaardermeergebied en omgeving naar verwachting in de toekomst verder afnemen. Ook zijn er plannen voor ingrepen binnen en buiten de grenzen van het gebied die de draagkracht niet ten goede zullen komen, zoals de uitpoldering en moerasvorming. Hierdoor zal de draagkracht van het gebied zelf nog verder achteruit gaan. Realisatie van draagkracht voor de foerageerdoelen van Kleine zwaan, Toendrarietgans, Kolgans en Smient binnen de begrenzing van het Zuidlaardermeergebied is daarmee onhaalbaar. De instandhoudingsdoelen komen daarmee echter niet in gevaar. Buiten het Zuidlaardermeergebied is voldoende potentieel foerageergebied voorhanden. De aandacht zal hierbij uit moeten gaan voor de instandhouding daarvan.

Mogelijke maatregelen

Ten aanzien van de rustgebieden worden op dit moment geen concrete maatregelen voorgesteld. Er wordt van uitgegaan dat hiervan op dit moment voldoende voorhanden is. Wel dient er te worden bewaakt dat deze rustgebieden niet worden verstoord.

Op dit moment is er niet voldoende foerageerruimte binnen de grenzen van het Zuidlaardermeergebied. Buiten de grenzen van het Natura 2000-gebied is er wel genoeg geschikt foerageergebied voor ganzen aanwezig (zie draagkrachtberekeningen paragraaf 4.10). Deze gebieden zijn echter nog niet door de Provincie Groningen aangewezen als foerageergebied waar de rust in de wintermaanden is gewaarborgd. In hoeverre dit leidt tot een negatief effect op de aantallen ganzen binnen het Natura 2000-gebied is niet bekend en daarom een kennislacune. Hier zal in de komende beheerplanperiode onderzoek naar worden gedaan. Vooralsnog worden er echter geen mitigerende maatregelen genomen.

4.8 Smient

Kansen en knelpunten rust- en slaapgebied

Voor de Smient bestaat de doelstelling uit een doelstelling voor slaap- en foerageergebied van een seizoensgemiddelde van 2700, overeenkomend met 985.500 Vogeldagen. Dit betekent dat het gebied geschikt moet zijn voor vele duizenden Smienten per dag. Smienten slapen overdag en foerageren ’s nachts. Rust in het gebied is overdag dan ook van groot belang. Het Zuidlaardermeergebied is groot genoeg om voldoende rustgebied te garanderen in het winterseizoen. De rustgebieden bevinden zich op en rond het Foxholstermeer en op het Zuidlaardermeer (overzichtskaart 8).