• No results found

De Nederlandsche taal in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika

In document Neerlandia. Jaargang 31 · dbnl (pagina 43-50)

Het eerste stukje onder ‘Dietsche Kantteekeningen’ in Neerlandia van September 1926 las de ondergeteekende met opmerkzaamheid, deels ook met misnoegen, deels met instemming.

Schrijver dezes heeft het zich steeds tot eene eere gerekend, behalve dat het zijn taak was als redakteur van een Hollandsch blad in ons land, om voor het voortdurende gebruik van de Nederlandsche taal te mogen strijden in onze oudvaderlandsche kringen, al is hij ook Amerikaansch burger, om Godes wil eerbiedig gehoorzamend de Overheden en wetten des lands, en zoekend het waarachtig welzijn van zijn nieuwe vaderland.

Reeds eer dacht hij er over een soort weerklank op de ‘Kantteekening’ van ‘Onze taal in Amerika’ over te doen golven naar Den Haag, maar hij aarzelde telkens, en wachtte met zijn voornemen uit te voeren.

Daar echter de Christian Journal onder het hoofdje ‘Een Nederlandje in Amerika?’ een deel van dit genoemde Dietsche randschrift overnam en er eenige opmerkingen aan toevoegde, die bedoelden de ‘zwaarmoedige’ verklaring van den heer Dr. Beets, zwart op wit gesteld, voor verbleeken te behoeden, meende hij goed te doen met niet langer te weifelen, maar wat hij dacht, toen hij het Septembernummer van Neerlandia op blz. 144 en 145 las, aan het papier toe te vertrouwen en U te doen toekomen om het een plaatsje te verschaffen (indien U het geschikt vindt) in ons bekwaam geredigeerd bondsblad.

Dr. Henry Beets, van Grand Rapids, ‘die eertijds zoo warm voor het behoud onzer (Nederlandsche) taal streed’, en het werk van het Algemeen Nederlandsch Verbond bevorderde, zoodat zijn naam herhaaldelijk in het Gedenkboek van het A.N.V. wordt vermeld als van iemand, die ‘warme liefde, behalve voor Amerika, ook voor Nederland had’, schreef, dat wij (Nederlanders en Hollandsche Amerikanen in de Vereenigde Staten) ‘ons niet moeten wilkkelen in een hopeloozen strijd, die zeker op een nederlaag uitloopt, om de Nederlandsche taal te behouden, maar moeten begunstigen en propageeren de officieele taal in ons land, dat is de Engelsche taal’.

En de Nieuwe Rotterdamsche Courant1)

was teleurgesteld over deze uiting van den (anders wel als blijmoedig en met oolijken lach geteekenden) ‘gezaghebbenden, geestelijken leider in Michigan’, veronderstellende, dat Dr. Beets in een te

zwaarmoedig oogenblik zijn ‘klacht’ (wij onderstreepten. G.V.B.) had geslaakt; en mededeelende, dat ‘het haar moeite kostte om, op grond van Dr. Beets' waarschuwing, alle hoop op te geven’.

Wij meenen, geachte Redaktie, dat dit ook niet behoeft, al is ontegenzeglijk door het onnadenkend en onverstandig, en maar voetstoots aanvaarden van de eenzijdige Rooseveltsiaansche leus: ‘One country, one flag, one language’, later door anderen, die zich als ‘super-patriotten’ aandienden, aangevuld met ‘one school, one church, and one religion’, en door de haastige ‘Americanization’, die vooral in de beruchte oorlogsjaren werd doorgedreven, veel schade berokkend aan de waardeering en het

behoud van de Nederlandsche taal onder oud en jong onder ‘het Hollandsche volk’ in ons land.

Bovendien hebben wetsbepalingen voor het geven van volksonderwijs, waarvoor de drijfveeren en oorzaken ook moeten gezocht worden in een zelfde drift tot eigenaardige werktuiglijke en gedwongen eenheid, het hare gedaan om het ‘Dutch’ naar den achtergrond te dringen in de Hollandsche kringen, en de jeugd afkeerig te maken van hunner ouderen vroegere ‘dienstbaarheid’.

Terwijl de door politiek uitgebroede zelfzuchtige, factiegeest ademende en Immigratiebeperkingswet eveneens het hare er toe bijbrengt, om Nederlandsche landverhuizers zoo min mogelijk in aantal voorbij het Beeld van Bartholdy, dat de lichttoorts der Vrijheid omhoog heft, naar de haven te voeren van een land, dat nog wel heel een groot Europa onontgonnen binnen zijn wijde grenzen heeft liggen.

Het is mijn vaste overtuiging, dat, als geestelijke leiders in Michigan en andere staten, b.v. ruim 15 jaren geleden en daarna, wat fierder op hun afkomst geweest waren en wat beter op de hoogte van hun eigenlijke taak, de droeve ‘klacht’ van Dr. Beets, die zegt tot plicht te hebben ‘om de officieele, Engelsche taal te begunstigen en te bevorderen’, (en die dan natuurlijk zijn onderscheidingsteekenen, door het schoone Gedenkboek van het A.N.V. hem toegekend, wel zal terugzenden naar het Hoofdbestuur), ‘over het hopelooze van den strijd, die onherroepelijk op een nederlaag uitloopt’, ware niet zoo intreurig geweest.

We behoeven nog geen ‘Nederlandje in Amerika’ te stichten (een dwaas zeggen en een dwaas ding om er naar te trachten) om met alle kracht die ons rest, voor het behoud van het Nederlandsch onder ons volk, waar mogelijk en waar nuttig, te strijden, in kerk en school, in huisgezin en vereeniging.

Het is herhaaldelijk erkend hier in kerkelijke bladen bij voorbeeld, dat door de sterk aangezette, als waarpatriottisch gestempelde, Amerikanisatiebeweging heel wat geestelijke waarden zijn verloren gegaan onder ons Hollandsche volk hier te lande, en het Koninkrijk Gods daardoor wel schade was aangedaan.

Wij Hollanders kunnen in Amerika soms vreemd doen!

Het eigen samenleven en de traditioneele gewoonten van vreemde Mennonieten hier en even over de grenzen, van Zweden en Schotten enz., worden bewonderd, als de groote pers er de aandacht op vestigt en ze roemt; en het rijke goed, dat Nederland, zijn taal, zijn geschiedenis, zijn godsdienst, zijn letterkunde, zijn wetenschap en kunst, bezat en bezit, wordt niet naar waarde geschat en op prijs gesteld.

Doch, met de taaiheid goeden Hollanders eigen, willen wij ten minste doen, wat wij nog kunnen, en blijven wij vechten ook tegen de ‘nederlaag’, die ‘zeker ons deel’ zal zijn, naar de orakelen ons zeggen.

Waarlijk, wij gelooven ook niet, dat het Nederlandsch nog eens de landstaal zal worden van al de bewoners der Vereenigde Staten, van al de menschen waarover de Sterren-en-Strepenvlag waait en wappert.

En ook is het wel klaar voor een mensch met een weinig gezond verstand, dat wanneer men Amerikaan wil worden, in de Vereenigde Staten maatschappelijk vooruitkomen, of als burger een bij het volk achtenswaardige plaats bekleeden, men ten minste de Engelsche taal moet kunnen lezen, schrijven, spreken en onderhouden. Dat kan zeer goed voor die het wil, zonder de Nederlandsche taal en goede zeden in den ban te doen.

Daarmede is toch niet het doodvonnis geteekend, dunkt ons, voor het gebruik maken en in goed aandenken houden van het Nederlandsch, waar doenlijk, om onderscheidene redenen.

En moeten wij sterven als soldaten in den krijg, dan liever als een rechtgeaard strijder op het slagveld met eere gesneuveld, dan zooals in Sic Transit van ‘De(n) Schoolmeester’ de pias, die zijn studenten leerde: ‘Hoe men het stellen moet om, na verslagen te zijn, het nog te overleven’:

‘Ik onderstel b.v. drie van jelui of zes,

Zijn sterk door den vijand bezet: wel, dan huur je terstond een kales,

En eer zijn paarden de uwe met list om kunnen koopen, Kan je immers gemakkelijk in je rijtuig je vijand ontloopen? Of, ik wil eens stellen, je staat te schilderen en houdt de

wacht

En daar komt een vijandelijke scherpschutter aan, met een bril, (want het is nacht);

12

Je denkt dus: “Ik moet uit den weg gaan of ik word omgebracht”.

Heel goed; dan heb je maar subiet, en zonder te dralen, Het noodige schrijfgereedschap voor den dag te halen, En je schrijft een briefjen van dezen inhoud in je

schilderhok:

Mijnheer de kapitein! Neem me niet kwalijk zoo ik van nacht vertrok.

't L omdat ik met den telegraaf de bedroevende tijding heb vernomen,

Dat mijn peetoom de kinkhoest heeft en ik onmiddellijk thuis moet komen.

Ik hoop, dat de temporeele absentie van een getrouw trawant

Geen detriment zal doen aan ons wiegje, ik meen, het vaderland’.

Dat overigens de strijd voor het behoud van de Nederlandsche taal hier onder ons volk hachelijk is, stemmen wij grif toe.

Het is voor iemand, die met lezen en schrijven en corrigeeren in die taal hier te lande te doen heeft, vaak een smartelijk ding, als hij ziet en ondervindt, hoezeer die taal op allerlei manieren wordt verknoeid, verwrongen en gemarteld, en hoe hij, als hij te schrijven heeft voor het publiek of in het openbaar, soms allen en alles tegen zich heeft in zijn poging, om draaglijk en behoorlijk Nederlandsch in woordkeus en spelling en zinsbouw te geven; tegen zich heeft, naast collega's en medewerkers en inzenders, ook zelfs hardnekkige letterzetters en ‘lynotypers’ met mannelijke ‘Zwaantjes’, onder andere beoefenaars van de edele ‘druckkonste’, die met geweld geen Hollandsch meer willen kennen.

Maar zeker, daar staat tegenover, dat het bestaan van zoovele Hollandsche bladen hier, niet het minst in Michigan, aantoont (het is terecht opgemerkt) - dat nog vele ‘Hollandertjes’ gediend willen zijn van te lezen en te leeren in hun oude, goede moedertaal, al zijn dan taal en stijl ook niet onberispelijk.

En immers, in dit opzicht is ook het ‘Nederlandsch’ van menig boek en blad in het land der vaderen niet 100 percent zuiver, al te veel met ‘Egyptisch’ vermengd!

Een schrale troost wel voor den zuivere-taalbeminnaar, maar toch iets tot ‘verzachting’ van zijn leed, waar het in Amerika ‘bijna onmogelijk is om goed Hollandsch te spreken en te schrijven’.

En het taaie leven en volhouden staag van al die ‘Hollandsche’ bladen hier bewijst voorts ook, dat menig uitgever ‘een zoet broodje’ verdient met geheel of ten deele zijn klandizie te zoeken onder luitjes van den Hollandschen stam, een begunstiging die hij verliezen zou, met het vaarwel zeggen van zijn firmanaam en doel.

Het doet ons steeds goed, en wij voelen ons als redakteur van een der ‘ten doode opgeschrevene’ blaadjes altijd wat moediger, als sterk veramerikaniseerde Hollanders, die van Nederland en zijn volk en taal en geschiedenis wat of niets hebben afgeweten en nog niets kennen, en van Nederlands vooraan staan nog in vele goede dingen, menschen die hier in Amerika tot eenige beteekenis kwamen en meenen gekomen te zijn, ons ontmoetende nu en dan, na verloop van ‘tijden en halve tijden’ met zekere verholen gevoelens, door hun stem en hun blik echter niet geheel verborgen, ons vragen: ‘En uw blad leeft nog altijd hè! I wonder! Er komen toch maar weinig Hollanders meer in in het land, en uw blad komt nog maar trouw tweemaal 'sweeks

uit, he? En altijd hebben jelui, naar het schijnt, een goeden kring van lezers en “lots of ads”! I don ft understand!’

U moet weten, dat in Kalamazoo, sterk in patriotisme en Amerikanisme, onder de ‘Hollanders’ zelfs wel twee geheel in het Nederlandsch uitkomende bladen

verschijnen, al is een ervan een weekblad ‘Teekenen der Tijden’ genaamd, dat mede reeds eenige jaren levens telt, en ook voortleeft zonder bloedarmoede.

En in de betreurenswaardige oorlogsjaren hadden de bladen in vreemde talen, die niet aan de zijde der Geallieerden stonden, het juist niet zeer gemakkelijk, en werd hun leven menigmaal bedreigd.

Aan het Nederlandsch wordt overigens tegenwoordig onder ‘ons volk’ niet veel ‘gedaan’.

Onder de studenten der Seminaries van de Geref. en Chr. Geref. Kerken zijn er niet zoo heel veel, die behoorlijk en net Nederlandsch spreken, en nog veel minder goed schrijven of in die taal aangenaam voor een Nederlander kunnen preeken.

En voor de jeugd is door de school, ook de bijzondere, christelijke school, alle onder dezelfde staatswet begrepen, die geen andere dan de landstaal voor het lager onderwijs meer duldt -, het ‘Hollandsch’ een zaak van ‘disloyalty’, van beneden-stands waardigheid geworden. Op een enkele plaats, in de gewone school b.v. te Chicago, wordt na de gewone schooluren nog les gegeven in de beginselen der Nederlandsche taal.

In enkele huisgezinnen stellen de ouders nog prijs op oudvaderlandsche waarden en meerzijdige kennis en ontwikkeling hunner kinderen, en weten zij, voorzoover zij nog gezag hebben over hunne kinderen en hun toekomstig welzijn zoeken te bevorderen, bij die kinderen nog eenigen lust en trots op te wekken voor het kunnen spreken en lezen van het Hollandsch.

Maar daarmede is dan ook nu alles gezegd.

Onder voorgang, - zooals de N.R. Crt. meldde, - van Dr. H. Beets, welke geestelijke leider anders nog wel eens jong en oud onder de ‘Hollanders’ hier wil vermaken met prentjes te laten zien van Urkers, Markers en Volendammers, en die instemde met het ‘in Amerika is slechts plaats voor één taal, en dat is de Engelsche’, wordt het Hollandsch tegengewerkt, en door hem medegewerkt aan het ‘Down with the Dutch’.

Hoewel ook hij wel vroeger heeft erkend in The Banner, een der officieele organen der Chr. Geref. Kerk hier te lande, dat door de snelle Amerikanisatie geestelijke kracht en kennis was verloren gegaan, en het kerkelijke leven daardoor niet was verhoogd in deugd en degelijkheid.

En nog onlangs wees een kerkelijk leider uit denzelfden kring, waarin Dr. Beets rondwandelt, erop, dat ‘de Amerikanisatie met zekeren tred voorwaarts gaat. En het gevaar (Wij cursiveerden G.V.B.) om in de groote Amerikaansche wereld opgelost te worden, zullen wij in den middellijken weg alleen kunnen ontgaan door zuivere Bediening van Gods Woord, door een gezond kerkelijk leven’...

‘Ook onze Christelijke Pers moet in dezen haar roeping verstaan’. (Uit ‘Kerkelijk leven in Amerika en Nederland’, De Wachter van 22 September, 1926).

Terwijl Ds. Zwier in datzelfde kerkorgaan (van 3 Nov. 1926), vertelt, 'dat

nieuwigheden in den Eeredient bij de Nederlandsch sprekende gemeente niet in den smaak vallen, maar in de Amerikaansch-sprekende kerken met ingenomenheid worden begroet.

Welke ‘nieuwigheden’ dan vooreerst bestaan in het overluid door de Gemeente opzeggen van de ‘Algemeene Christelijke Geloofsbelijdenis’ en het samen hardop ‘bidden’ van het ‘Onze Vader’.

Dr. Beets, die volgens bladzijde 112 van het eerder genoemde Gedenkboek ‘zoo goed op de hoogte is’, moge dan nu geoordeeld hebben, dat alhier ‘Nederlandsch Journalisme overmijdelijk ten doode is gedoemd’, gelijk hij dien dood dan ook begeert te zien -, wij gelooven, dat die straf nog niet zóó snel zal plaats hebben, tenzij dan de Hollandsche bladen lust hebben om zich in dit opzicht te zelfmoorden.

En daaraan schijnt men tegenwoordig wel geloof te zullen moeten slaan. Want meer dan één Hollandsch blad is in zake het ‘hoog houden’ van de Nederlandsche taal schuldig, en geeft, uit vrees voor gunstverlies van de

‘businessmen’, en uit laksheid, al te graag en ‘rechtevoort’ toe aan den lust om het Hollandsch

13

te verzaken, of om, ‘echt Amerikaansch’, 50/50 te 'spelen met de talen en de bladvulling in prentjes, die ‘nationaal’ moeten schijnen.

Doch Hollanders zijn over het algemeen taai en vasthoudend, en worden ook zóó hier wel door de geestelijke leidslieden onder hen aangezien en ‘gewaardeerd’.

Lodewijk van Deyssel schreef eens in zijn ‘Verzamelde Opstellen’ in hoogen moed: ‘Wij willen Holland hoog opstooten midden in de vaart der volken:’

Wij wenschen over deze stoutmoedige woorden nu niet nader te schrijven noch den staf te breken, of deze leus hier opheffen onder onze oudvaderlanders en stamgenooten.

Desniettemin meenen wij het plicht te zijn om niet laffelijk de dijken te verlaten en den vloed van Amerikaansch imperialisme onnoodig al te gul vrijen toegang te geven om de rijke velden der Nederlandsche cultuur te overstroomen, en voor verdere oogsten onvruchtbaar te maken.

‘Sterven bij de verdediging van de laatste gracht is een zeker middel om den ondergang van mijn land niet te zien’, zeide eenmaal de Prins Stadhouder-Koning, die bevelvoerde als een oud generaal en vocht als een jong soldaat, toen de trotsche Fransche gezant hem ‘den zekeren ondergang van de Nederlandsche Republiek’ voorspelde.

Wij meenen, dat fierder taal te zijn en eervoller houding dan zich maar met het eerste het beste schot over te geven aan een schendenden vijand, al is die dan ook overmachtig.

En zulk een doorluchtig voorbeeld te volgen als 't een goede zaak geldt, achten wij een aanbevelenswaardig ding.

U dankend voor de groote plaatsruimte, die U mij wel heeft willen afstaan, verblijft met oudvaderlandsche groete.

Uw Bondslid, G. VAN BEEK.

Kalamazoo, Mich., U.S. of A. 3 November, 1926.

N.S.

Vergun mij ook even, naar aanleiding van de lijst der Hollandsche bladen door U gegeven in het Septembernummer van Neerlandia, op te merken, dat de Standard Bulletin een ander ‘hoofd’ is van de Christian Journal; dat De Calvenist en The Witness niet meer bestaan, evenmin als De Volksstem te De Père Wisconsin. Ook Het Ideaal, De Vrije Hollander, de Eastern Echoes, De Telegraaf zijn niet meer in het land der levenden.

Voorts bestaat sedert ruim 2 jaren de Standard Bearer een halfmaandelijksch blad in twee talen, te Grand Rapids.

Ingezonden.

In document Neerlandia. Jaargang 31 · dbnl (pagina 43-50)