• No results found

Hoofdstuk 2: Het pluraliteitsvereiste in de Nederlandse faillissementsprocedure: state of the art 10

3.1 Nederland in rechtsvergelijkend perspectief met andere lidstaten

Met behulp van buitenlandse literatuur en wetgeving is bijlage A opgesteld. In bijlage A is een schematisch overzicht te zien van zowel het hoofddoel van de faillissementsprocedure als de voorwaarden tot faillietverklaring en de mogelijke initiators van de procedure van zes Europese rechtssystemen inclusief het Nederlandse rechtssysteem. Zo valt vast te stellen dat alle in bijlage A onderzochte lidstaten een gelijksaardig hoofddoel hebben aan verdeling van het gehele vermogen van de schuldenaar onder de gezamenlijke schuldeisers. Behoudens kleine verschillen in de terminologie en waarschijnlijk wat verschillen door het vertalen ervan komen de hoofddoelen behoorlijk overeen.

Overigens hebben sommige lidstaten, zoals Duitsland en België, het hoofddoel van het faillissement letterlijk in de faillissementswet staan, terwijl andere lidstaten, zoals Nederland, het hoofddoel ontlenen aan jurisprudentie of wetsgeschiedenis. Toch kennen de lidstaten verschillende voorwaarden voor faillissement. Denemarken heeft als voorwaarden voor de faillietverklaring: “De schuldenaar kan failliet worden verklaard indien hij insolvent is. Een schuldenaar is insolvent indien hij niet in staat is om zijn opeisbare schulden te betalen, tenzij een dergelijk onvermogen wordt geacht slechts van tijdelijke aard te zijn.”73 In Italië is een soortgelijke voorwaarde van kracht. Er is volgens het Italiaanse recht sprake van insolventie indien de schuldenaar zijn verplichtingen niet kan nakomen of door andere externe factoren die aantonen dat de schuldenaar niet in staat is zijn verplichtingen regelmatig na te komen.74 Dit zijn andere voorwaarden dan we in Nederland kennen. Er zijn echter ook lidstaten met gelijksoortige voorwaarden voor faillissement als Nederland. Duitsland, Frankrijk en België bijvoorbeeld, stellen een gelijksoortige eis als in de toestand verkeren te zijn opgehouden te betalen.

Echter, zoals INSOLAD noemt in de argumentatie van een wetswijzigingsvoorstel in 201275, Van Eeden –van Harskamp noemt in haar noot bij het arrest van 24 maart 201776 en zoals kan worden vastgesteld uit het overzicht dat gegeven is in bijlage A kennen andere Europese lidstaten het pluraliteitsvereiste niet. Nederland is wat dit pluraliteitsvereiste betreft een vreemde eend in de bijt.

Zoals uit bijlage A valt af te leiden blijkt dat er toch grote overeenkomsten bestaan tussen de insolventieprocedure van Nederland en die van andere Europese lidstaten voor wat betreft het hoofddoel, toelating en voorwaarden voor faillissementsverklaring. Er zijn lidstaten met vergelijkbare voorwaarden voor faillietverklaring als “in de toestand verkeren te zijn opgehouden te betalen”. Echter verbinden zij daar niet aan dat slechts van deze toestand sprake kan zijn indien er meerdere

73 Section 7 Danish Bankruptcy Act (konkursloven).

74 Art 5 Legge Fallimentare; McBryde, Flessner & Kortmann 2003, p. 389.

75 Voorstellen wijziging Faillissementswet INSOLAD 13 december 2012 p. 2.

76 HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:488.

21 schuldeisers zijn.77 Een rechtssysteem dat overeenkomsten vertoont met het Nederlandse is dat van Duitsland. Echter zijn er in vergelijking met Duitsland grotere verschillen te zien wat betreft de voorwaarden. Hier kan een schuldenaar namelijk behalve bij illiquiditeit ook failliet worden verklaard indien sprake is van dreigende illiquiditeit of overmatige schuldenlast. Dit zijn voorwaarden die we in Nederland niet kennen. Ook Frankrijk vertoont gelijkenissen met Nederland voor wat betreft de voorwaarden voor de faillietverklaring. Specifiek moet er in het Franse recht sprake zijn van een cessation de paiement (opgehouden te betalen). Echter de Franse faillissementsprocedure wijkt af van de Nederlandse faillissementsprocedure omdat het meer dan het (huidige) Nederlandse gericht is op reorganisatie en het beschouwt faillissement als een ultimum remedium.78

Een rechtssysteem wat er qua gelijkenissen met Nederland uitspringt is dat van België. Het hoofddoel van de Belgische insolventieprocedure, het vermogen van de schuldenaar in het belang van diens schuldeisers vereffenen, lijkt sterk op het Nederlandse hoofddoel van faillissement (artikel XX.89 WER). Daarnaast stelt artikel XX.99 WER: ”De schuldenaar die op duurzame wijze heeft opgehouden te betalen en van wie het krediet geschokt is, bevindt zich in staat van faillissement.” Deze voorwaarde van op duurzame wijze te hebben opgehouden te betalen lijkt eveneens sterk op de Nederlandse voorwaarde uit artikel 1 jo. artikel 6 lid 3 Fw. Echter in België geldt niet dat aan deze toestand van te hebben opgehouden te betalen ten minste twee schuldeisers ten grondslag moeten liggen.79 Ik heb gekozen om een rechtsvergelijking te maken met België omdat (zoals eerder beschreven) België op het vlak van hoofddoel en faillissementsvoorwaarden gelijkenissen vertoont met Nederland maar het pluraliteitsvereiste hier ontbreekt. Daarnaast vinden zowel het Belgische als het Nederlandse insolventierecht hun oorsprong in de Napoleontische Code de Commerce. Dit maakt het Belgische rechtssysteem geschikt voor een rechtsvergelijkend onderzoek dat kan bijdragen aan het antwoord op de onderzoeksvraag omdat zij een analogisch voorbeeld kan zijn voor Nederland in de situatie dat het pluraliteitsvereiste zal worden losgelaten. De vergelijking wordt gemaakt op de gebieden van wetgeving, wetsgeschiedenis, literatuur, jurisprudentie en de rechtspositie van de betrokken stakeholders. Eveneens zal een en ander worden vergeleken met behulp van landelijke statistieken in paragraaf 3.2.3. Tot slot zullen de gevonden gelijkenissen en verschillen worden besproken in paragraaf 3.2.4.

77 Zie bijlage A en Van Galen, WPNR 01/6463, p. 905-911.

78 Zie bijlage A.

79 Van Zanten, TvI 2016/13, p. 95-97.

22 3.2 Nederland in rechtsvergelijkend perspectief met België

3.2.1 De Belgische rechtsfiguur

Het Belgische Faillissementsrecht is gecodificeerd in Boek XX Insolventie van Ondernemingen in het Wetboek van economisch recht (WER). Het WER is in 2014 ingevoerd met als doel het samenvoegen van alle “economische” wetgeving.80 Boek XX, Insolventie van Ondernemingen, is op 1 mei 2018 in werking getreden en behelst zowel de liquidatie als de reorganisatie van ondernemingen (artikel XX.1 WER). Boek XX is een samenvoeging van de Faillissementswet 1997 en de Wet Continuïteit Ondernemingen van 2009.81

Er zijn in België meerdere middelen en procedures die kunnen worden ingezet bij insolventie en reorganisatie van een onderneming. Behalve de actieve opsporing van ondernemingen in moeilijkheden en het buitengerechtelijk minnelijk akkoord, zijn er de gerechtelijke reorganisatie en het faillissement.82 De Belgische faillissementsprocedure strekt ertoe het vermogen van de schuldenaar onder bevoegdheid van een curator te plaatsen die belast is het vermogen van de gefailleerde te beheren en te vereffenen en de opbrengst ervan te verdelen onder de schuldeisers (artikel XX.98 WER). Sinds de samenvoeging van de boeken staat voor het eerst dit doel van het faillissement letterlijk in de wet. Dit doel is, zoals aangegeven in paragraaf 3.1, soortgelijk aan dat van de Nederlandse faillissementsprocedure, namelijk de verdeling van het gehele vermogen van de schuldenaar onder de gezamenlijke schuldeisers. De voorwaarden voor faillietverklaring staan weergegeven in artikel XX.99 WER en luiden als volgt. De schuldenaar die op duurzame wijze heeft opgehouden te betalen en van wie het krediet geschokt is, bevindt zich in staat van faillissement.83 Dit zijn twee voorwaarden, namelijk (1) het op duurzame wijze hebben opgehouden te betalen en (2) het geschokt zijn van het krediet. Deze voorwaarden en de uitleg hiervan leveren weinig problemen op.84 Deze twee voorwaarden vormen samen een eenheid aangezien degene die zijn schulden nog kan betalen omdat hij nog krediet heeft, doorgaans niet zal ophouden te betalen. De twee voorwaarden kunnen dus in samenhang worden gezien.85 De duurzaamheid die vereist is bij de staking van betaling zal door de rechter moeten worden beoordeeld. Dit kan worden beoordeeld met inachtneming van de houding van de schuldeisers. Niet duurzaam is de staking van betaling die voortvloeit uit tijdelijke geldnood. Het kan bij de duurzame staking van betaling niet gaan om kortdurende betalingsproblemen

80 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, Wetsontwerp inhoudende invoering van het Boek XX, 16 juni 2017, 2407/004.

81 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, Wetsontwerp inhoudende invoering van het Boek XX, 16 juni 2017, 2407/004; Frémat e.a. 2018, p. V.

82 De Arez & Stragier 2018, p. 137-147.

83 De Arez & Stragier 2018, p. 246-247.

84 Allemeersch & Lambrecht 2008, p. 105.

85 Geinger, Van Buggenhout & Van Heuverswyn, TPR 1996/3, p. 909-1140; Embrechts, Vanmeenen & Verougstraete 2014, p.

2027.

23 die kunnen worden opgelost door het verkrijgen van een krediet. Dit benadrukt de eerder genoemde samenhang tussen de twee voorwaarden.86 De voorwaarde van staking van betaling moet worden bezien vanuit een continuïteitsperspectief en wordt in de literatuur en rechtspraak beschreven als “de situatie waarbij de schuldenaar in de definitieve onmogelijkheid verkeert om zijn vervallen, zekere en opeisbare schulden te voldoen, ongeacht wat de oorzaak van deze onmogelijkheid is. De hoeveelheid onbetaalde schulden is daarbij in principe van weinig belang.”.87 De voorwaarde van staking van betaling houdt verband met de liquiditeitstoestand, echter moeten insolvabiliteit en staking van betaling niet worden gezien als hetzelfde begrip.88 De insolvabiliteit kan wel van invloed zijn op de staking van betaling, maar het is geen vereiste voor faillissement.89 De tweede voorwaarde voor het faillissement is die van het geschokt krediet. Het geschokt zijn van het krediet betekent dat de schuldenaar geen vertrouwen of krediet meer geniet bij haar schuldeisers, leveranciers en fondsenverstrekkers.90 Er is dus slechts sprake van een geschokt krediet indien de schuldeisers het vertrouwen hebben opgezegd in de onderneming en geen krediet meer willen verschaffen.91 In de definitie van de geschoktheid van het krediet is duidelijk de samenhang voelbaar tussen het krediet en het vertrouwen van schuldeisers en leveranciers.92 Een schuldeiser die geen vertrouwen meer heeft in de schuldenaar en in zijn belofte tot terugbetaling van het krediet zal immers niet snel geneigd zijn om nog meer kredieten te verstrekken en een schuldenaar die nog kredieten heeft of kan verkrijgen zal niet ophouden met betalen.93 De voorwaarde van de geschoktheid van het krediet heeft als doel de rechter enige soepelheid te bieden in de keuze voor het uitspreken van het faillissement. Zo wordt getracht te voorkomen dat het faillissement een automatisch karakter krijgt.94 De feitelijke beoordeling of sprake is van de geschoktheid van het krediet komt dus toe aan de rechter.95 Samengevat is aan de faillissementsvoorwaarden naar Belgisch recht dus voldaan indien de schuldenaar die haar opeisbare schulden niet betaalt of waarvan vaststaat dat zij haar schulden op korte termijn niet zal kunnen voldoen, omdat zij niet in staat is bij gebrek aan eigen middelen of krediet haar verbintenissen na te leven, in staat van faillissement is.96

De voorwaarden van artikel XX.99 WER zijn afgeleid van het oude artikel 2 Faillissementswet van 8 augustus 1997. Dit artikel luidde als volgt: “De koopman die op duurzame wijze heeft opgehouden te

86 Embrechts, Vanmeenen & Verougstraete 2014, p. 2026.

87 Embrechts, Vanmeenen & Verougstraete 2014, p. 2026.

88 Geinger, Van Buggenhout & Van Heuverswyn, TPR 1996/3, p. 924; Kh. Kortrijk 7 februari 1991, T.B.H. 1991, 618; Kh. Liege 4 november 1993, R.R.D. 1994, 215.

89Embrechts, Vanmeenen & Verougstraete 2014, p. 2026.

90 Cass. 14 januari 2005, Arr. cass. 2005, 81.

91 Embrechts, Vanmeenen & Verougstraete 2014, p. 2027; Kh. Brussel 4 november 2003, T.R.V. 2004, 165.

92 Geinger, Van Buggenhout & Van Heuverswyn, TPR 1996-3, p. 923; Cass. 14 januari 2005, Arr. Cass. 2005, 81.

93 Cass. 6 maart 2003, Arr. cass.2003, 3; Cass. 14 januari 2005, Arr. cass. 2005, 81.

94 Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 330/3-95/96, MvT.

95 Vande Wiele, Accountancy & Tax 4/2003, p. 46; Cass. 6 maart 2003, Arr. cass.2003, 3.

96 Cass. 14 januari 2005, Arr. cass. 2005, 81.

24 betalen en wiens krediet geschokt is, bevindt zich in staat van faillissement. In het oorspronkelijke ontwerp van de Faillissementswet 1997 stond in artikel 2 lid 1: “De koopman die op duurzame wijze heeft opgehouden te betalen bevindt zich in staat van faillissement”.97 Hier zijn door amendementen wijzigingen in aangebracht. Eerst is voorgesteld om de term “duurzame wijze” te laten vallen en eraan toe te voegen dat sprake moest zijn van “wankelend krediet”. De verantwoording voor de toevoeging van de voorwaarde van “wankelend krediet” is, zoals eerder besproken, dat de wankele kredietwaardigheid de rechter de mogelijkheid geeft om enige soepelheid toe te passen en te voorkomen dat het faillissement een automatisch karakter zou krijgen. Dit zou de “duurzame wijze”

moeten vervangen omdat deze niet dezelfde soepelheid zou bieden.98 Uiteindelijk is besloten om beide voorwaarden er afzonderlijk in te plaatsen, ondanks de kritiek van Van der Wildt, die wees op de overbodigheid van de twee afzonderlijke voorwaarden vanwege de samenhang tussen de staking van betalen en de geschoktheid van het krediet.99 De faillissementswet 1997 heeft zijn wortels in de Faillissementswet van 18 april 1851. Artikel 437 van deze wet luidde: “De koopman die heeft opgehouden te betalen en wiens krediet geschokt is, bevindt zich in staat van faillissement.” Deze faillissementswet uit 1851 is, net als in Nederland, gebaseerd op de Napoleontische Code de Commerce van 10 september 1807 (het Wetboek van Koophandel: Boek III Faillissement, bankbreuk en opschorting van betaling).

Een opvallend artikel in Boek XX is artikel 102 WER. Lid 1 luidt als volgt: “De schuldenaar is verplicht, binnen een maand nadat hij heeft opgehouden te betalen, daarvan aangifte te doen ter griffie van de bevoegde rechtbank.” Dit dient te gebeuren op straffe van sanctionering van een laattijdige aangifte volgens artikel 489bis lid 4 van het Strafwetboek en kan leiden tot de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders op grond van artikel 1382 BW (onrechtmatige daad).100 Deze verplichting tot eigen aanvraag van faillissement bestaat niet in Nederland.101 Meer hierover in paragraaf 3.2.4.

3.2.2 De rechtspositie van stakeholders in de Belgische rechtsfiguur

De reden om de rechtspositie van de Belgische stakeholders te vergelijken met die van de Nederlandse stakeholders is dat België een faillissementsrecht heeft zonder dat het pluraliteitsvereiste daar een onderdeel van is. Door deze vergelijking te maken tracht ik met dit onderzoek een verband bloot te leggen tussen het pluraliteitsvereiste en de positie van de stakeholders in het faillissement. De prominente stakeholders zijn in België dezelfde als in Nederland (de schuldenaar, de werknemer en de schuldeiser). Daarom zullen de rechtsposities van deze stakeholders op eenzelfde wijze afzonderlijk

97 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, 330/1-95/96, MvT.

98 Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 330/3-95/96, MvT; Colle, De Nauw & Geinger, 1997, p. 106-108.

99 Amendementen Ontwerp van faillissementswet, wetgevingsstuk nr. 1-499/2.

100 Cass. 7 september 1990, Arr. cass. 1990-91, p. 18-22 en de noot hierbij van M.W. in TRV 1991 p. 89-92; Snyers, Jura Falconis Jg 51 2014-15/2, p. 249-250.

101 Wessels 2016, p. 108.

25 worden besproken. Stakeholders zijn ook in België hoofdpersoon in de hervormingen van het insolventierecht. Met de invoering van het nieuwe Boek XX wordt beoogd een aantal uitdagingen aan te gaan ter modernisering van het insolventierecht. Op dit gebied is het Belgische insolventierecht wellicht zelfs een stap verder in de modernisering dan het Nederlandse. Zo wordt er aandacht besteed aan het opsporen van ondernemingen in moeilijkheden en de snelle behandeling en begeleiding van ondernemingen om een sneeuwbaleffect in faillissementen te voorkomen. Er wordt aangemoedigd dat er een “tweede kans” kan plaatsvinden waarin een schuldenaar tijdens de faillissementsprocedure andere activiteiten kan ontplooien om aan schuldeisers te voldoen. De sluiting van minnelijke akkoorden en een gerechtelijke (re)organisatie wordt aantrekkelijker gemaakt (artikel XX.36 en XX.41 WER). Dit zijn allen doelstellingen om faillissement minder aantrekkelijk te maken, rechtszekerheid en werkgelegenheid te behouden en daarnaast te voorkomen dat faillissement en reorganisatie het stigma van maatschappelijke mislukking behoudt.102

Schuldenaar

Een schuldenaar heeft baat bij een faillissementsrecht dat hem niet eenvoudig failliet verklaart. Zijn belangen zijn gelegen in de voortzetting van zijn onderneming. De rechtspositie van de schuldenaar in het faillissementsrecht is dus mede afhankelijk van de voorwaarden van faillissement zoals deze volgen uit artikel XX.99 WER. Volgens artikel XX.110 WER verliest de gefailleerde van rechtswege het beheer over al zijn goederen evenals over de goederen die hij tijdens de procedure verkrijgt op grond van een oorzaak die het faillissement voorafgaat. De Belgische schuldenaar zal ter zitting proberen aan te tonen dat van staking van betaling geen sprake is, dan wel niet van duurzame aard is en dat er geen sprake is van een geschokt krediet, zodat hij faillissement kan afwenden. Echter, de positie van de schuldenaar heeft in België minder belang bij het “doen alsof” hij niet is opgehouden te betalen. Door het bestaan van artikel 102 van Boek XX WER heeft het maar weinig zin om dit te doen. Dit artikel verplicht de schuldenaar namelijk om wanneer hij is opgehouden te betalen zelf zijn faillissement aan te vragen op straffe van mogelijk strafrechtelijke sancties en bestuurdersaansprakelijkheid. De besproken hervormingen in het Belgische insolventierecht zijn van positief effect op de schuldeiser. Er worden door deze modernisering meer mogelijkheden geboden om vroegtijdig noodlijdende ondernemingen te signaleren, begeleiden en ondersteunen. Daarnaast worden er meer mogelijkheden geboden tot akkoorden en reorganisaties. Dit is goed voor de schuldenaar wanneer hij graag tweede kansen aan wil grijpen en zijn onderneming boven water wil houden.

102 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, Wetsontwerp inhoudende invoering van het Boek XX, 16 juni 2017, 2407/004.

26 Werknemer (van de schuldenaar)

Ook in België is het insolventierecht onderhevig (geweest) aan veranderingen. De doelstellingen ter modernisering van het insolventierecht die ten grondslag liggen van het nieuwe Boek XX WER beogen meer rechtszekerheid en behoud van werkgelegenheid. Zo kan faillissement langer uitgesteld of voorkomen worden door een reorganisatie of akkoorden. Dit is tot uiting gekomen in titel II (opsporing van ondernemingen van moeilijkheden), titel III (voorlopige maatregelen), IV (ondernemingsbemiddelaar en minnelijk akkoord) en titel V (gerechtelijke reorganisatie) van Boek XX WER. Deze ontwikkelingen zijn positief voor de rechtspositie van de werknemer, die gebaat is bij de duurzame voortzetting van de onderneming. Ook de in paragraaf 2.2.3 besproken pre-pack praktijk, die onder meer in Frankrijk goed werkt, is ook in België niet onopgemerkt.103 Uit meerdere onderzoeken blijkt het effect van het behoud van werkgelegenheid in de pre-pack.104 Aanvankelijk stond het stil faillissement of pre-pack in het wetsontwerp van het nieuwe Boek XX maar dit heeft onder druk van aanhoudende kritiek niet plaatsgevonden. Gevreesd werd dat de regeling misbruikgevoelig zou zijn en dat de rechten van werknemers in het gedrang zouden komen. Gedoeld wordt op het ontslaan van (een gedeelte van) de werknemers in een pre-pack procedure, aangezien faillissement daarin cruciaal is. Echter, zoals reeds aangehaald, zijn er onderzoeken die aantonen dat de pre-pack praktijk juist zorgt voor behoud van werkgelegenheid.

De rechtspositie van de werknemer wordt in beginsel beheerst door werkgelegenheid en loon. Artikel XX.139 WER verplicht de curator in het faillissement om onverwijld (binnen vijftien dagen) te beslissen of hij de overeenkomsten die al bestonden voor het faillissement voort laat bestaan of dat hij deze overeenkomsten eenzijdig beëindigt wanneer het beheer van de boedel dit noodzakelijkerwijs vereist.

Onder deze overeenkomsten vallen ook arbeidsovereenkomsten.105 Uit artikel XX.139 lid 2 WER volgt dat curatoren in faillissement niet gehouden zijn de bijzondere formaliteiten en procedures te volgen die normaal van toepassing zijn op de ontbinding van die overeenkomsten. In feite wordt de curator middels dit artikel dus de mogelijkheid geboden om in geval van faillissement alle bestaande arbeidsovereenkomsten te beëindigen.106 Loon wordt in de Arbeidsovereenkomstenwet beschreven als een tegenprestatie voor arbeid die ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt verricht. Het gevolg hiervan is dat in geval van faillissement er geen verplichting tot betaling van loon bestaat. Een

103 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, Wetsontwerp inhoudende invoering van het Boek XX, 16 juni 2017, 2407/004.

104 Hurenkamp 2014, p. 54-55. Zie hiervoor ook Van den Bosch, TvOB 2018/4, p. 86-95: door de pre-pack blijft er fors meer werkgelegenheid behouden.

105 Braeckmans e.a. 2014, p. 157-168.

106 Vergelijkbaar met artikel 40 Fw in Nederland.

27 werknemer is in die zin gebaat bij een stroevere faillissementsprocedure met meer voorwaarden of een hogere drempel van voorwaarden voor het faillissement.

Schuldeiser

Het belang van ook de Belgische schuldeiser is het betaald krijgen van zijn vordering. De rechtspositie van de Belgische schuldeiser is dan ook mede afhankelijk van de faillissementsvoorwaarden. Ook in het Belgische schuldeiserbegrip is onderscheid aan te brengen. In België kan worden gesproken van eenzelfde soort bijzondere schuldeisers als de Nederlandse separatisten. De Belgische pand- en hypotheekhouder hebben een wettelijk recht van voorrang op de overige schuldeisers (artikel 9 jo.

artikel 12 Hypotheekwet en artikel 1 Pandwet 2018). In artikel XX.181 WER tot en met XX.188 WER is de rangschikking geregeld van de separatisten en die van de “gewone”107 of “chirografaire”

artikel 12 Hypotheekwet en artikel 1 Pandwet 2018). In artikel XX.181 WER tot en met XX.188 WER is de rangschikking geregeld van de separatisten en die van de “gewone”107 of “chirografaire”