• No results found

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.3 Methodologie en verantwoording

De literatuur laat op dit moment vragen onbeantwoord. Nederland lijkt namelijk met het pluraliteitsvereiste een vreemde eend in de bijt te zijn binnen Europa.5 Er wordt in de literatuur en jurisprudentie niet diep genoeg ingegaan op Nederland in een Europeesrechtelijke perspectief. Er bestaat mijns inziens dan ook in de literatuur een informatielacune wat betreft de pluraliteitseis (of het niet van toepassing zijn daarvan) en de ratio hierachter elders in Europa. Daarnaast is onduidelijk welk effect het loslaten van de pluraliteitseis zou hebben op de rechtspositie van de betrokken stakeholders. Er zijn mogelijkheden om door een explorerend onderzoek informatie te verschaffen om zo kennis te vormen die nuttig is bij het beter in kaart brengen van het geschetste probleem en indien mogelijk bij te dragen aan een alternatief of oplossing. Om de in de vorige paragraaf genoemde vragen te beantwoorden zullen meerdere disciplines worden gebruikt. Het doel van dit onderzoek zal zijn het verschaffen van inzicht in zowel het Nederlandse rechtssysteem als het Belgische rechtssysteem om zo een uitspraak te kunnen doen over het Nederlandse rechtssysteem zonder het pluraliteitsvereiste.

Teneinde de onderzoeksvraag en de deelvragen te beantwoorden zal ik een rechtsvergelijkend onderzoek doen naar de faillissementsprocedures van Nederland en België. Ik heb in dit onderzoek gekozen voor een rechtsvergelijkend onderzoek omdat dit de weg opent om een vergelijking te maken met België (België kent het pluraliteitsvereiste niet) teneinde gelijkenissen en verschillen te constateren en deze bovendien te verklaren.6 Rechtsvergelijking geeft niet alleen reliëf, maar biedt vooral een onvermijdelijk referentiekader.7 In het rechtsvergelijkend onderzoek zal zowel de Nederlandse als de Belgische faillissementsprocedure worden geanalyseerd alsook de ratio hierachter.

Deze analyse zal plaatsvinden door het bestuderen van toonaangevende literatuur en jurisprudentie, evenals wetshistorie en statistieken. De verantwoording voor de keuze om een rechtsvergelijking te doen met België en de precieze opbouw van de rechtsvergelijking is verder uiteengezet in hoofdstuk 3.

5 Een summier overzicht van zes lidstaten wordt weergeven in de tabel van Bijlage A.

6 Adams, TPR 2018/889, p. 889-967, onder 15.

7 Adams, TPR 2018/889, p. 889-967, onder 10.

9 Om dit onderzoek een law-in-context-approach te geven leg ik het vraagstuk dat centraal staat in dit onderzoek voor aan curatoren.8 Zo zal ik de wisselwerking tussen recht en samenleving vormgeven.9 Om een gedegen beeld te krijgen van de mening die in de praktijk bestaat heb ik meerdere curatoren benaderd en hen allen dezelfde vragenlijst voorgelegd. Ik heb beloofd de identiteit van de gekozen groep anoniem te houden in het onderzoek. Evenwel heb ik de namen van de curatoren en de naam van hun kantoren overlegd met mijn scriptiebegeleider zodat hij ze heeft kunnen controleren om zo in het kader van het onderzoek de authenticiteit van de bronnen te waarborgen. Over de resultaten uit dit praktijkonderzoek zal uitgebreid verslag worden gedaan in hoofdstuk 4, om zo contrast te bieden met de meningen uit de literatuur. Het onderzoek is zo afgebakend dat het onderzoek beperkt is tot ondernemingen. Het faillissement van de schuldenaar die natuurlijke personen is en geen onderneming drijft wordt dus niet meegenomen. Als er in het vervolg wordt gesproken over een schuldenaar wordt hiermee bedoeld een onderneming of ondernemer als schuldenaar.

8 Adams, TPR 2018/889, p. 889-967, onder 76.

9 Adams, TPR 2018/889, p. 889-967, onder 14.

10 Hoofdstuk 2: Het pluraliteitsvereiste in de Nederlandse faillissementsprocedure: state of the art 2.1 De Nederlandse faillissementsprocedure

Van het jaar 1801 tot 1832 was in Nederland de Franse Code de Commerce geldend recht voor kooplieden.10 In 1838 werd het Nederlandse Wetboek van Koophandel ingevoerd en ook deze wet beperkte zich tot kooplieden. Een koopman kon in staat van faillissement worden verklaard indien hij ophield te betalen (artikel 764 WvK). De Faillissementswet trad in werking in 1893. In Nederland kan volgens deze faillissementswet het faillissement van een schuldenaar worden uitgesproken op eigen aanvraag11 en op aanvraag van (de advocaat van) een schuldeiser indien voldaan is aan de voorwaarden die voortvloeien uit artikel 1 jo. artikel 6 lid 3 Fw. Ten eerste moet summierlijk blijken dat een vorderingsrecht bestaat bij aanvrager. Ten tweede moet summierlijk blijken dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij is opgehouden te betalen. Indien van deze twee voorwaarden geen blijk is zal de aanvraag worden afgewezen.12 De methode om vast te stellen of een schuldenaar failliet is, is door te toetsen of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij is opgehouden te betalen.13 Alleen het niet betalen van een schuld is ontoereikend hiervoor. In het wetsvoorstel voor de Faillissementswet stond oorspronkelijk dat een faillietverklaring kon plaatsvinden bij een schuldenaar “die met betalen ophoudt”. Ter verduidelijking is dit al voor de invoering van de wet gewijzigd in “de schuldenaar die in de toestand verkeert, dat hij heeft opgehouden te betalen”.14 Om deze toestand te bewijzen moeten omstandigheden bestaan waaruit blijkt dat deze toestand bestaat. De term “ophouden” vindt zijn oorsprong in het oude artikel 764 WvK.

“Ophouden te betalen” veronderstelt een schuldenaar, die eerst heeft toegezegd te gaan betalen en dat vervolgens niet heeft gedaan. “Ophouden” dient te worden gezien als een proces in tegenstelling tot iets eenmaligs.15 Het verkeren in de toestand van te hebben opgehouden te betalen vereist dan ook een bepaalde duurzaamheid of continuïteit in het niet betalen van de schuldeisers, het gaat dus niet om het (on)vermogen van de schuldenaar om de schulden te betalen.16 Van deze toestand van te hebben opgehouden te betalen moet “summierlijk” blijk zijn. Met summierlijk blijken wordt bedoeld een kort en eenvoud onderzoek door de rechter.17 De rechter is in beginsel geheel vrij in de beoordeling van wat er ter behandeling door partijen wordt ingebracht.18

10 Wessels 2016, p. 23.

11 Het onderzoek is beperkt tot de faillissementsaanvraag door schuldeisers en de eigen aanvraag (artikel 1 lid 1 Fw) zal buiten beschouwing worden gelaten omdat dit niet relevant is in het licht van het pluraliteitsvereiste. Daarnaast wordt het merendeel van de faillietverklaringen verzocht door een schuldeiser volgens Wessels 2016, p. 122.

12 HR 2 juni 1922, ECLI:NL:HR:1922:218.

13 Wessels 2016, p. 78.

14 Van der Feltz 1896, p. 201 e.v.

15 Wessels 2016, p. 79.

16 De Coninck-Smolders e.a. 2010, p. 55.

17Wessels 2016, p. 102.

18 Wessels 2016, p. 103.

11 2.2 Het pluraliteitsvereiste

Om voor de schuldenaar te verkeren in de toestand te hebben opgehouden te betalen is vereist dat er meerdere schuldeisers zijn, oftewel pluraliteit van schuldeisers.19 Er moet dus minimaal een tweede schuldeiser worden aangetoond. Voor faillietverklaring is namelijk geen plaats ten aanzien van een schuldenaar die niet meer dan één schuldeiser heeft.20 De vordering van de meerdere schuldeiser wordt een steunvordering genoemd en deze steunvordering moet aan een niet-aanvragende schuldeiser toebehoren.21 Slechts één van de vorderingen moet opeisbaar zijn, dus de steunvordering hoeft niet per se opeisbaar te zijn. De omvang van de steunvordering hoeft daarnaast niet te zijn vastgesteld en deze steunvordering hoeft niet per se de betaling van een geldsom te betreffen (dit kan ook een levering van goederen of diensten betreffen).22 Het is namelijk toereikend dat het om een vordering gaat zodat er kan worden vastgesteld dat er nog een schuldeiser is die kan meedelen in de opbrengst van de eventuele liquidatie van de schuldenaar.23 Er hoeft slechts summierlijk blijk te zijn van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert te zijn opgehouden te betalen. Deze toestand kan de schuldeiser dus laten blijken door het aantonen van één medeschuldeiser.24 Niet voldoende is het onbetaald laten door de schuldenaar van meerdere vorderingen van dezelfde schuldeiser. Daarnaast kan een faillissementsaanvraag niet louter gebaseerd zijn op verbeurde dwangsommen, maar dit kan wel dienen als steunvordering.25

De rechtbank kan op grond van het bestaan van een steunvordering en daarmee de pluraliteit van de schuldeiser vaststellen dat er sprake is van de toestand te hebben opgehouden te betalen.26 Door de Hoge Raad is in juli 2014 hieraan toegevoegd dat het bestaan van meer schulden weliswaar een noodzakelijke maar niet voldoende voorwaarde is voor het aannemen van de toestand te hebben opgehouden te betalen.27 Ook als aan het pluraliteitsvereiste is voldaan, dient evenwel te worden onderzocht of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.28 Dit betekent dat wanneer de schuldenaar meer schuldeisers onbetaald laat, daaruit kan voortvloeien dat hij verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.29 De ratio van het pluraliteitsvereiste is gestoeld op het hoofddoel van het faillissement, namelijk de verdeling van het vermogen van de

19 HR 23 juni 1899, W. 7287: “Het niet-betalen van een enkele schuld, waar geen andere bestaan, kan niet geacht worden teweeg te brengen de toestand van ophouden van betaling”.

20 HR 22 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4980.

21 Wessels 2016, p. 91.

22 HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1681, NJ 2014/407, m.nt. Verstijlen.

23 HR 26 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1988, JOR 2019/22, m.nt Kortmann.

24 De Coninck-Smolders e.a. 2010, p. 56.

25 De Coninck-Smolders e.a. 2010, p. 57.

26 De Coninck-Smolders e.a. 2010, p. 55.

27 HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1681.

28 Wessels 2016, p. 87.

29 Verdaas (Groene Serie Faillissementswet), artikel 6 Fw, aant. 4.II.

12 schuldenaar onder de schuldeisers.30 Schuldeisers, dus meervoud en hiermee wordt faillissement door het bestaan van één schuldeiser evident uitgesloten.31 Een individuele schuldeiser kan zich namelijk

“gewoon” op het vermogen van de schuldenaar verhalen door middel van beslaglegging. Het faillissement beoogt kennelijk de verdeling van het vermogen van de schuldenaar onder de gezamenlijke schuldeisers.32 Een ander doel dat het pluraliteitsvereiste dient, is voorkomen dat schuldenaren te lichtvaardig failliet worden verklaard. Voor de rechtbank zou het lastig zijn om te verifiëren of de schuldenaar daadwerkelijk insolvent is en daarmee zich in de faillissementssituatie bevindt.33 Wanneer dergelijke onderzoeken wel zouden plaatsvinden zou dit mogelijkerwijs kunnen leiden tot nuanceringsrechtspraak waardoor rechtszekerheid en rechtsgelijkheid in het gedrang kunnen komen. Daarbij komt dat het onevenredig is om van een schuldeiser te vragen om onomstotelijk bewijs te leveren dat de schuldenaar in de toestand verkeert te hebben opgehouden te betalen.34 Vanwege het karakter van de faillissementsprocedure is voor dergelijk uitgebreid onderzoek geen plaats.35

Wat betreft de ratio van het pluraliteitsvereiste in Nederland kan dus het volgende worden vastgesteld. Het hoofddoel van faillissement is de verdeling van het gehele vermogen van de schuldenaar onder de gezamenlijke schuldeisers.36 “Met dit beginsel en dit doel strookt niet de faillietverklaring van iemand, ten aanzien van wie slechts is vastgesteld, dat hij één schuldeiser heeft, zij het met meerdere vorderingen op de schuldenaar”, aldus de Hoge Raad.37 Ter voorkoming van een rangregelingsverwikkeling moet faillissement intreden.38 Daarnaast vloeit het vereiste voort uit de gedachte dat het faillissement een zwaar middel is dat niet lichtvaardig moet worden gebruikt. Hiertoe zou het pluraliteitsvereiste enige drempelverhogende werking hebben.39

Er wordt in de Faillissementswet, de wetsgeschiedenis noch de Memorie van Toelichting van de faillissementswet gesproken over het pluraliteitsvereiste.40 Het pluraliteitsvereiste blijkt slechts uit de jurisprudentie. Het pluraliteitsvereiste dook voor het eerst op aan het einde van de 19e eeuw in meerdere conclusies van Procureur-Generaal Clemens Polis.41 De Hoge Raad nam deze argumentatie

30 Wessels 2016, p. 87.

31 HR 15 juli 1927, W. 11717, m.nt. W.L.P.A. Molengraaff (Brinkman/Hoogland); HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1681 (Berzona); HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR: 2017:488.

32 De Kloe, AA 2018/0204, p. 208.

33 De Coninck-Smolders e.a. 2010, p. 56.

34 De Coninck-Smolders e.a. 2010, p. 56.

35HR 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1983: “Het hof merkt eerst op dat een faillissementsprocedure zich niet leent voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten en voor een uitgebreide bewijslevering, maar slechts een beperkte toetsing van de situatie ex nunc betreft.”.

36 HR 22 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4980, NJ 1985/548, m.nt. Van der Grinten; Wessels 2016, p. 87.

37 HR 30 september 1955, NJ 1956/319.

38 HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:488, cassatieberoep 21.

39 De Groot, TCR 2017/1, p. 26-38, par. 4.3.

40 Hummelen & Breeman 2018; HR 22 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4980, NJ 1985/548, m.nt. Van der Grinten.

41 HR 13 mei 1897, W. 6979; HR 25 mei 1898, W. 7127.

13 zonder motivering42 over en besliste in een veelvoud van zaken in het begin van de 20e eeuw op eenzelfde wijze.43 In de jurisprudentie is door de jaren heen nuance aangebracht. Er is onder andere verduidelijkt wanneer sprake is van één schuldeiser en wanneer van meerdere schuldeisers en wanneer sprake is van één vordering of van meerdere vorderingen. Zo kunnen verschillende organisaties die optreden onder één naam worden gezien als meerdere schuldeisers.44 Daarnaast is bepaald dat ook aan het pluraliteitsvereiste is voldaan indien er sprake is van verscheidene schuldeisers die samen één vorderingsrecht hebben.45 Tot slot kunnen crediteuren wel46 of niet47 worden vereenzelvigd door het hebben van dezelfde grondslag en de verwevenheid van vorderingen.

2.3 Rechtspositie van de stakeholders

Het proces dat leidt tot het wel of niet uitspreken van het faillissement treft verschillende stakeholders.

Er zijn meerdere spelers die belang hebben bij hoe deze procedure is ingestoken en wat de voorwaarden voor faillietverklaring zijn. Wanneer deze voorwaarden bijvoorbeeld zouden worden versoepeld, verandert er veel in het speelveld voor een aantal van deze stakeholders. Dit treft het meeste de rechtspositie van schuldenaars in het algemeen, schuldeisers in het algemeen en werknemers van schuldenaars. Uiteraard is deze opsomming niet limitatief, maar dit zijn mijns inziens de meest prominente spelers in het faillissementsproces met over het algemeen grote belangen. De impact van een bepaald juridisch kader is het best te bepalen door de rechtspositie te bepalen van de stakeholders die door het juridisch kader getroffen worden. Hieronder zullen de rechtsposities van de zojuist genoemde prominente stakeholders in het faillissementsproces uiteen worden gezet.

Schuldenaar

Het pluraliteitsvereiste zoals dat beschreven staat in paragraaf 2.1 biedt de schuldenaar mogelijkheden in de faillissementsprocedure. De aanvrager van het faillissement zal moeten aantonen dat er onder meer sprake is van deze pluraliteit. Hierop mag de schuldenaar uiteraard reageren en deze bewering van de aanvrager trachten te ontkrachten door bijvoorbeeld aan te tonen dat van pluraliteit van schuldeisers allerminst sprake is. Omdat het voor de aanvrager noodzakelijk is om een steunvordering aan te tonen alvorens faillissement kan intreden, biedt dit een mogelijkheid voor de schuldenaar. In de situatie dat, op welke wijze dan ook, de schuldenaar ervan weet heeft van welke schuld de aanvrager gebruik zal maken als steunvordering in zijn aanvraag biedt dit een uitweg. De schuldenaar kan namelijk de betreffende schuldeiser benaderen en proberen met hem een akkoord te bereiken

42 De Kloe, AA 2018/0204, p. 208.

43 o.m. HR 2 juni 1899, W. 7287; HR 9 maart 1911, W. 9164; HR 20 april 1916, NJ 1916, 564; HR 18 juni 1920, NJ 1920, 788.

44 HR 17 juni 1988, ECLI:NL:LPHR:1988:AD0362.

45 HR 24 juli 1995,ECLI:NL:HR:1995:ZC1792; Hof 's-Gravenhage 14 januari 1987, NJ 1987, 894.

46 Hof Arnhem 13 september 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:BB6265.

47 Hof Arnhem 24 juni 2010, ECLI:NLGHARN:2010:BM8610.

14 over de openstaande schuld zodat de aanvrager deze schuld niet langer kan gebruiken als steunvordering in zijn faillissementsaanvraag.48 Op deze wijze trapt de schuldenaar dus een poot onder de stoel van de schuldeiser uit door het hem onmogelijk te maken om het faillissement in te laten treden. Gesteld kan worden dat dit misbruik is van het pluraliteitsvereiste van de kant van de schuldenaar. Deze problematiek komt ook sterk naar voren in het Berzona arrest.49 Dit betrof een faillissementsverzoek dat tot de Hoge Raad toe is afgewezen. Berzona B.V. heeft ter voorkoming van het faillissement de steunvorderingen betaald, door overdracht en inbetalinggeving voldaan, laten kwijtschelden en gemotiveerd betwist terwijl duidelijk was dat Berzona B.V. haar schulden niet meer kon voldoen.50

Omdat in de faillissementsprocedure uit summierlijk onderzoek moet blijken dat de schuldenaar zich in de toestand bevindt dat hij is opgehouden te betalen, is in een faillissementsprocedure geen ruimte voor een uitgebreid onderzoek.51 De schuldeiser heeft ook geen baat bij artikel 3:15j BW, op basis waarvan openlegging van de administratie kan worden gevorderd, want op het moment dat er nog geen faillissement is uitgesproken is de schuldeiser namelijk nog geen belanghebbende. Hoewel zowel natuurlijke personen als rechtspersonen op grond van artikel 52 Awr en artikel 2:10 BW een administratieplicht hebben, is toegang en inzage – behoudens enkele gedateerde gegevens uit de jaarrekening van het voorgaande jaar – geen gegeven.52 De exhibitieplicht van artikel 843a Rv biedt ook geen uitkomst. De exhibitieplicht van artikel 843a Rv geeft een partij de mogelijkheid bewijsmateriaal op te eisen. Echter wordt er door de wet als vereiste gesteld dat het moet gaan om bepaalde bescheiden die betrekking hebben op een rechtsbetrekking. Er moet dus gevraagd worden naar een bepaald specifiek stuk. De schuldeiser die op zoek is naar een steunvordering weet nu juist niet welke stukken dit zijn. Het opvorderen van de gehele administratie teneinde en steunvordering te vinden is ook niet mogelijk.53 Dat is in jurisprudentie bestempeld als een fishing expedition (ofwel vistocht) en een dergelijk verzoek zal dan ook niet worden gehonoreerd.54 Logischerwijs geven schuldenaren de boeken en bescheiden waaruit steunvorderingen zouden kunnen blijken niet vrij nu zij daartoe niet gehouden kunnen worden. Wat betreft de rechtspositie van de schuldenaar kan er dus worden vastgesteld dat deze door middel van het pluraliteitsvereiste een mogelijk krachtig wapen

48 HR 22 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4980, NJ 1985/548 m.nt. Van Der Grinten; Van Zanten, TvI 2016/13, p. 95-97.

49 HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1681.

50 A-G Wuisman, conclusie voor HR 11 juli 2014, NJ 2014/407, onder 1.4; Van Zanten, TvI 2016/13, p. 95.

51 HR 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1983: “Het hof merkt eerst op dat een faillissementsprocedure zich niet leent voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten en voor een uitgebreide bewijslevering, maar slechts een beperkte toetsing van de situatie ex nunc betreft.”.

52 Huizink,(Groene Serie Rechtspersonen); HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:488, conclusie A-G Rank-Berenschot onder 2.28.

53 Wijers & Haasjes, O&F 2006/71, p. 53.

54 Zie over dit onderwerp: Sijmonsma 2017, p. 182-183; Garvelink & Hopman, TvE 2004/1-2, p. 13.

15 heeft tegen de dreigende faillietverklaring. Opgehouden te betalen is immers een basisvoorwaarde en deze kan in Nederland louter worden aangetoond door het bestaan van het pluraliteitsvereiste (zie paragraaf 2.1).

Schuldeiser

De aanvrager van het faillissement moet schuldeiser zijn zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 Fw. Een schuldeiser in deze zin betekent niet degene die slechts een goederenrechtelijke aanspraak heeft jegens de schuldenaar. Ook valt niet onder dit schuldeisersbegrip degene die geen vordering heeft ten laste van het vermogen van de schuldenaar, zoals bijvoorbeeld de verplichting tot het repareren van een auto. Ook degene met een vonnis dat uitvoerbaar is bij voorraad is geen schuldeiser in de zin van artikel 1 lid 1 Fw. Tot slot behoort ook niet tot het schuldeisersbegrip degene met slechts een vordering uit een natuurlijke verbintenis.55 Dit is anders wanneer dit de steunvordering betreft, zie paragraaf 2.1.

Een schuldeiser kan tevens onbevoegd zijn om het faillissement aan te vragen. Een voorbeeld hiervan is een schuldeiser met een vordering tot kinderalimentatie. De schuldeiser, die tevens aanvrager is van het faillissement, heeft als doel zich te verhalen op de boedel van de schuldenaar. Deze verdeling van de boedel geschiedt in faillissement door middel van het algeheel beslag ten behoeve van alle schuldeisers, dat is neergelegd in artikel 20 Fw.56

Binnen het begrip schuldeiser valt enig onderscheid aan te brengen omdat er verschil zit in de rechtsposities van deze schuldeisers. Een bijzondere categorie schuldeisers is namelijk de separatist.

Onder deze groep vallen de pandhouder, de hypotheekhouder (artikel 57 lid 1 Fw) en degene die ofwel een eigendomsvoorbehoud heeft wat hij kan inroepen of een ander beperkt recht dan pand of hypotheek op een goed dat aan de failliet toebehoort. Uit artikel 57 lid 1 Fw volgt dat pand- en hypotheekhouders hun recht kunnen uitoefenen, alsof er geen faillissement is. Dat wil zeggen dat het faillissement van de schuldenaar niet veel kwaad kan voor de positie van de separatist. Deze beperkte

Onder deze groep vallen de pandhouder, de hypotheekhouder (artikel 57 lid 1 Fw) en degene die ofwel een eigendomsvoorbehoud heeft wat hij kan inroepen of een ander beperkt recht dan pand of hypotheek op een goed dat aan de failliet toebehoort. Uit artikel 57 lid 1 Fw volgt dat pand- en hypotheekhouders hun recht kunnen uitoefenen, alsof er geen faillissement is. Dat wil zeggen dat het faillissement van de schuldenaar niet veel kwaad kan voor de positie van de separatist. Deze beperkte