• No results found

NatOps-processen Defensie

In document Catalogus Nationale Operaties (pagina 197-200)

Justitie en Veiligheid bepalen dat bijstand wordt verleend door Defensie. Dit gebeurt in overeenstemming met de Minister van Defensie die bepaald op welke wijze deze bijstand wordt verleend. Artikel 57 betreft de bijstand door de Marechaussee, waarbij onder deze bijstand niet wordt verstaan de in artikel 4 genoemde politietaken. Artikel 58 betreft de bijstand die wordt verleend door andere delen van de Krijgsmacht, niet zijnde de Marechaussee.

De bijstand die op grond van artikel 57 en 58 wordt verleend kan zowel op grond van de handhaving van de openbare orde en veiligheid worden aangevraagd (door burgemeester), als op grond van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde (aangevraagd door Hoofdofficier van Justitie).

De procedures zijn beschreven in bijlage 14c (Art 57 OO&V), bijlage 14d (Art 57 SHRO), bijlage 14e (Art 58 OO&V) en bijlage 14f (Art 58 SHRO).

14.4.2.1 Bijzondere bijstandseenheden

Alhoewel Militaire Bijstand op grond van artikel 59 van de Politiewet 2012 (bijzondere bijstandseenheden) een inzet is van Defensie in het kader van Nationale Operaties, verloopt de aanvraag en inzet op een afwijkende wijze.

Het is mogelijk dat, gebaseerd op de inzet onder artikel 59, aanvullende Militaire Bijstand wordt gevraagd ter ondersteuning van de ingezette speciale eenheden. Deze aanvullende inzet (conform artikel 58) wordt wel op de normale wijze aangevraagd.

De alarmering van de speciale eenheden verloopt rechtstreeks via de landelijke eenheid van de Nationale Politie. De Dienst Speciale Interventies van Defensie maakt deel uit van het zogeheten ‘nationale stelsel’. De Officier van Justitie dient een aanvraag voor bijstand in met een plan van inzet bij het College van Procureurs-Generaal (CPG) dat in bepaalde gevallen gemandateerd is hierover te beslissen. Het gaat dan om de volgende situaties:

Situaties die vallen binnen door de Minister van Justitie en Veiligheid (in overeenstemming met de Minister van Defensie) vastgestelde

standaardscenario’s;

en die

niet op meerdere locaties tegelijk plaatsvinden met onderling verband ofwel een groot nationaal belang op enige andere wijze in het geding brengen;

en

niet omvatten de inzet van het M-Squadron van de NL Maritime Special Operations Forces (NLMARSOF).

In alle andere gevallen behoudt de Minister van Justitie en Veiligheid de beslissingsbevoegdheid. Indien het M-Squadron wordt ingezet, zal de Minister van Defensie worden geconsulteerd.

De Minister van Justitie en Veiligheid laat zich in een nationale situatie adviseren door zijn beleidsteam alvorens over het plan van inzet te beslissen.

Met als vertegenwoordiger de Directie Juridische Zaken (DJZ) neemt ook Defensie deel aan dat beleidsteam. DJZ informeert de Secretaris-generaal (SG), de Commandant der Strijdkrachten (CDS) en de Directie Communicatie (DCO).

De Minister van Justitie en Veiligheid of de Nationaal Coördinator

Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) stellen de Minister van Defensie en Minister-President direct in kennis van een besluit tot inzet van een speciale eenheid; indien mogelijk nog voorafgaand aan de daadwerkelijke inzet.

14.4.3 Vereenvoudigde bijstandsaanvragen

Een bijstandsaanvraag vergt de nodige tijd. Tijd die er soms niet is of omdat het niet gewenst is dat er ruchtbaarheid wordt gegeven aan de aanvraag van

bijstand. Voor dergelijke tijdkritische vormen van bijstand en bijstandsvormen die veelvuldig voorkomen zijn speciale afspraken gemaakt. Hierna worden enkele van die bijzondere bijstandsvormen behandeld.

14.4.3.1 Bijstand door de EODD

Voor inzet voor het ruimen van explosieven door de EODD geldt een

afwijkende procedure. Door de specifieke expertise heeft de EODD een unieke positie waarin de EODD direct door hulpverleningsdiensten wordt ingelicht.

Er is verschil tussen het ruimen van aangetroffen conventionele explosieven en inzet voor het ruimen van aangetroffen geïmproviseerde explosieven. CBRN-explosieven zijn daarbij inbegrepen.

Als slechts het vermoeden bestaat dat er explosieven zijn, zoals bij bijvoorbeeld een huiszoeking, geldt de procedure voor het aanvragen van bijstand volgens Politiewet artikel 58.

De procedure die geldt bij het aantreffen van conventionele explosieven aan land is beschreven in bijlage 14m.

Bij het werkelijk aantreffen van verdachte objecten geldt het Protocol Verdachte Objecten (PVO) dat door Ministerie van Binnenlandse Zaken is opgesteld. De meldingsprocedure daarvan is ook opgenomen in bijlage 14m.

Het PVO is niet openbaar maar voor hulpverleningsdiensten aan te vragen via het Infopunt Veiligheid van het IFV.

14.4.3.2 Bijstand door de DDG

Om vermiste personen en mogelijk bewijsmateriaal te zoeken onder water zou kostbare tijd verloren gaan wanneer daarvoor eerst een formele

bijstandsaanvraag zou moeten worden doorlopen. Om snel een duikteam van Defensie ter plaatse aan het zoeken te krijgen is een convenant afgesloten dat de aanvraagprocedure verkort.

Alleen de Hoofdofficier van Justitie kan om de inzet van een duikteam verzoeken via de verkorte procedure. In voorkomend geval kan dat ook de Rechercheofficier zijn. De procedure daarvan is opgenomen in bijlage 14p.

14.4.4 Militaire Steunverlening in het Openbaar Belang

Militaire Steunverlening in het Openbaar Belang (MSOB) is de inzet van de krijgsmacht ten behoeve van een bestuursorgaan in het kader van een zogenaamd ‘Openbaar Belang’. Nederland kent talloze bestuursorganen.

Wanneer de gewenste inzet als Militaire Bijstand mogelijk is geniet dat de voorkeur.

De Minister van Defensie heeft richtlijnen opgesteld voor steun aan de bestuursorganen ‘Minister’, Commissaris van de Koning, Burgemeester en Dijkgraaf. Dit is de ministeriële regeling “Militaire Steunverlening in het

Openbaar Belang”. Daarin zijn procedures opgesteld voor alle instanties binnen de defensieorganisatie die betrokken (kunnen) zijn bij de behandeling en afhandeling van aanvragen. De Regeling MSOB is van toepassing in Nederland.

In principe geldt de regeling dus niet voor Caribisch Nederland, maar eventueel kan de regeling daar wel naar analogie worden toegepast.

Een bestuursorgaan kan Militaire Steunverlening aanvragen zodra zij haar taak / verplichting (voor het openbaar belang) niet zelfstandig, niet tijdig of niet afdoende kan uitvoeren.

Bij de aanvraag dient het orgaan aan te geven waarom het niet in staat is zelf in de gevraagde capaciteit te voorzien. Bovendien moet gemotiveerd worden waarom de opdracht niet aan een civiele marktpartij kan worden gegund (non-concurrentie beding).

Alleen als de minister de aanvraag rechtstreeks indient (MSOB Interdeparte-mentaal)geldt deze laatste voorwaarde niet. Zie voor opmerkingen hierover bij de noten in bijlage 12.

MSOB wordt altijd ongewapend uitgevoerd.

14.4.5 Militaire Bijstand in het Caribische gebied

Het Caribische deel van het Koninkrijk bestaat uit twee soorten eilanden:

Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn landen binnen het Koninkrijk. Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn bijzondere gemeenten. Bij de omvorming van de Nederlandse Antillen als land naar de drie landen en de drie gemeenten op 10 oktober 2010, zijn er wetten en regelingen ingesteld om de positie en

ondersteuning van de landen binnen het Koninkrijk te bepalen. Op basis daarvan zijn de verschillende soorten bijstand en steunverlening als volgt georganiseerd:

14.4.5.1 Aruba, Curaçao en Sint Maarten

Op grond van artikel 1 lid 2 van het Koninklijk Besluit van 3 juli 1987 betreffende “Aanwijzingen inzake de inzet van de Krijgsmacht in Aruba, Curaçao en Sint Maarten” verleent Defensie Militaire Bijstand voor de interne veiligheid van het land en de openbare orde in Aruba, Curaçao en Sint Maarten (zogenoemde ‘Harde Bijstand’). Militaire Bijstand in geval van een orkaan of een andere calamiteit (zogenoemde ‘Zachte Bijstand’) wordt verleend op basis van artikel 3 van het Besluit.

Aanvraagprocedures zijn weergegeven in bijlage 14i (Art 1 lid 2) en bijlage 14j (Art 3).

‘Zachte Bijstand’ (ZB) vindt in beginsel ongewapend plaats en is gericht op het ondersteunen van de lokale bevolking en de lokale autoriteiten bij het

verlenen van hulp. De veiligheidssituatie na een calamiteit kan echter inzet van bewapend bewakingspersoneel noodzakelijk maken, of een geleidelijke

overgang naar handhaving van de openbare orde met zich mee brengen.

Daardoor kan vermenging plaatsvinden van de twee vormen van bijstand. Op dat moment is vaak onvoldoende tijd om de aanvraagprocedure voor ‘Harde Bijstand’ (HB) alsnog te laten plaatsvinden.

militairen wordt voorzien, zo spoedig mogelijk de goedkeuringsprocedure voor bijstand ter handhaving van de openbare orde en veiligheid dan wel de

strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op te starten. Zo nodig kan de beslissing om goedgekeurde HB daadwerkelijk in te zetten door de

Commandant Zeemacht Caribisch Gebied (CZMCARIB) naar bevind van zaken worden genomen.

Indachtig deze mogelijke – en in de praktijk vaak voorkomende – overgang van de ene vorm van bijstand naar de andere, is in 2000 tussen de Directie

Juridische Zaken (DJZ) en CZMCARIB, in overleg met de Commandant

Zeestrijdkrachten, afgesproken dat in te zetten militairen in alle gevallen (dus ook bij inzet in het kader van ZB) wel al het persoonlijk wapen mogen

meenemen met daarop geplaatst een lege patroonhouder. Tevens is het toegestaan een volle patroonhouder op de man te dragen. Het omwisselen van de lege patroonhouder door de volle is pas toegestaan ter voorbereiding op daadwerkelijk gebruik van het vuurwapen ter zelfverdediging of na verkregen toestemming voor inzet in HB.

Voor het militair personeel geldt bij gewapende inzet bij HB een reeds vastgestelde standaard geweldsinstructie. Uitgifte daarvan door CZMCARIB vereist voorafgaande toestemming van DJZ, die als procesbewaker optreedt voor de goedkeuringsprocedure voor de bijstandsaanvraag.

Indien de capaciteit van CZMCARIB ontoereikend is om in de gevraagde Zachte Bijstand te voorzien, zal CZMCARIB aanvullende capaciteit vanuit Nederland moeten aanvragen. Hiertoe neemt CZMCARIB contact op met het Defensie Operatie Centrum (DOC) dat vervolgens de Directie Operaties (DOPS) en DJZ informeert. Aan deze aanvullende inzet voor Zachte Bijstand is in beginsel geen formele (additionele) goedkeuringsprocedure verbonden. Leidt de gevraagde bijstand tot conflicten met andere operationele inzet die in de visie van de Commandant der Strijdkrachten (CDS) niet (meer) verantwoord is, dan dient te worden opgeschaald naar nationale calamiteitenbesluitvorming.

In document Catalogus Nationale Operaties (pagina 197-200)