• No results found

5 Effectevaluaties van bestaande projecten ter preventie van (recidive) van crimineel gedrag binnen de beleidslijn “Grenzen stellen”

5.6 Strafrechtelijke interventies in binnen- en buitenland

5.6.2 Nationaal onderzoek

Het Nederlandse justitiële systeem: een korte schets

In het Nederlandse strafrecht wordt men als minderjarige behandeld indien men ten tijde van het begaan van een strafbaar feit ten minste 12 jaar is en nog geen 18 jaar (artikel 77a Sr). Voor minderjarigen zijn een aantal bijzondere be-palingen in het Wetboek van Strafrecht opgenomen. Indien de rechter daartoe oordeelt, kan echter van de bovengrens van minderjarigheid worden afgeweken in beide richtingen: een minderjarige vanaf 16 jaar kan onder bepaalde omstan-digheden als meerderjarige worden behandeld en een meerderjarige tot 21 jaar in onder bijzondere gevallen als minderjarige worden behandeld (de Jongste, 2006).

Binnen het Nederlandse justitiële systeem kan op drie niveaus ingegrepen wor-den: door de politie, door het Openbaar Ministerie en door de Rechtbank. Wan-neer een minderjarige in contact komt met de politie kan de agent in kwestie beslissen om enkel een vermaning te geven (ook wel ‘politiesepot’ genoemd), een transactie aan te bieden of een verbaal op te stellen. Een proces-verbaal kan worden doorgestuurd naar Halt of naar het Openbaar Ministerie (OM); hierover beslist de politie (onder de verantwoordelijkheid van het OM; de Jongste, 2006). Een verwijzing naar Halt kan slechts onder bepaalde voor-waarden (cfr. supra). Wanneer een Halt-afdoening niet tot de mogelijkheden behoort of ze werd niet tot een goed einde gebracht, dan wordt het proces-verbaal doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie. Daar wordt beslist of de zaak geseponeerd wordt, een transactie wordt aangeboden of het dossier verder wordt doorverwezen naar de rechtbank24. In de rechtbank ten slotte wordt het onderscheid gemaakt tussen hoofdstraffen en maatregelen25. De hoofdstraffen zijn: jeugddetentie, een geldboete of een taakstraf (werkproject, leerproject, of combinatie van beide). Bijkomende mogelijke straffen zijn verbeurdverklaring en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. De belang-rijkste maatregel die kan worden opgelegd is ‘Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen’ (PIJ-maatregel). Hierbij verblijven jongeren in een (open of gesloten) behandelinrichting waarbij de focus ligt op heropvoeding en behandeling van minderjarige daders. Overige maatregelen die de rechter kan opleggen zijn: onttrekking aan het verkeer, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en schadevergoeding. Er zijn ook combinaties van straffen en maatregelen mo-gelijk. Ten slotte kunnen een jeugddetentie, een geldboete, een taakstraf en een PIJ-maatregel steeds geheel of gedeeltelijk onder voorwaarden worden opgelegd.

Effectiviteit van Halt-afdoeningen

Zoals reeds gesteld, kan de politie (onder verantwoordelijkheid van het OM) besluiten om het proces-verbaal niet door te sturen naar een officier van justitie, maar de jongere naar Halt door te verwijzen. Een doorverwijzing naar Halt kan

24 De beschrijving van straffen en maatregelen die door de rechter kunnen getroffen worden is gebaseerd op De Jongste (2005).

25 In het strafrecht wordt een onderscheid gemaakt tussen straffen en maatregelen. Straffen zijn gericht op vergelding en afschrikking en maatregelen zijn gericht op bescherming van de belangen van de maatschappij of de dader (de Jongste, 2005).

slechts onder bepaalde voorwaarden: de jongere moet tussen de 12 en 18 jaar oud zijn, het gepleegde delict moet binnen één van de volgende categorieën vallen “vernieling, baldadig gedrag, vermogensdelicten van geringe ernst, orde-verstorend gedrag en vuurwerkdelicten”, de jongere moet schuld bekennen, de ouders van de jonge dader moeten hun toestemming geven, er mag geen sprake zijn van een ernstige achterliggende problematiek en de jongere mag niet gere-cidiveerd hebben binnen het jaar na een Halt-afdoening in het verleden (Fer-werda, Leiden, Arts & Hauber, 2006). Indien de door Halt opgelegde werkzaam-heden tot een goed einde worden gebracht, komt het proces-verbaal niet in de handen van een officier van justitie en heeft de jongere dus geen strafblad. For-meel juridisch gezien is een Halt-afdoening dan ook geen sanctie. Het doel van Halt is de jonge dader bewust te maken van zijn/haar gedrag en hem/haar de kans te geven de schade te herstellen, zodat bekomen wordt dat hij/zij eruit leert en niet hervalt in crimineel gedrag. Dit gebeurt via gesprekken, werk- of leeropdrachten, het aanbieden van excuses aan het slachtoffer en schade te her-stellen. De achterliggende idee is dat door de jongere te confronteren met de gevolgen van zijn of haar gedrag en positieve gedragsalternatieven aan te bie-den, criminaliteit in de toekomst zal vermeden worden (Ferwerda et al., 2006). In 2006 voerde de Advies- en Onderzoeksgroep Beke een onderzoek uit naar de effecten van Halt, 25 jaar na de oprichting ervan, in opdracht van het WODC. In wat volgt, beschrijven we eerst kort het verloop van het onderzoek en vervolgens de belangrijkste conclusies die Ferwerda en collega’s (2006) op grond van het onderzoek formuleerden. Het onderzoek heeft een groep van bijna 1000 jon-geren, die een Halt-verwijzing kregen, gedurende een jaar op verschillende momenten gevolgd. Onder deze jongeren zijn twee groepen: de helft van de jongeren vervolgt het traject van de Halt-afdoening, de andere helft wordt na onderzoek vrijgesteld van de Halt-afdoening en hebben dus enkel een eenmalig gesprek gehad met een Halt-medewerker. In het onderzoek werd nagegaan wat de invloed is van een Halt-deelname op recidive, ander gedrag en de attitude van de jongeren. Er werden twee metingen uitgevoerd: een eerste bij het intro-ductiegesprek (dat alle jongeren meemaakten) d.m.v. vragenlijst voor de jongere en zijn ouders, en de Halt-medewerker; een tweede meting vond plaats een half jaar later, opnieuw d.m.v. een vragenlijst voor de jongeren en hun ouders. Ten slotte werden één jaar na het eerste gesprek de door politie geregistreerde cri-minaliteitsgegevens van alle betrokken jongeren verzameld en geanalyseerd. Globaal genomen laten de resultaten van het onderzoek zien dat een Halt-afdoening niet bijdraagt tot een vermindering van recidive, in de zin van fre-quentie of ernst van crimineel gedrag. Driekwart van de jongeren — in beide groepen — rapporteren recidive, terwijl uit de registraties van de politie de reci-dive 29.9% bedraagt in de experimentele groep en 29.1% in de controlegroep. Bovendien deden de onderzoekers de tegenintuïtieve bevinding dat de “Halt-jongeren” zich na hun Halt-afdoening vaker schuldig maakten aan vernielingen dan de controlejongeren. Hiervoor werd geen verklaring gegeven. Na een half jaar (bij de tweede meting) blijken jongeren uit beide groepen minder moeilijk-heden te hebben op vlak van emoties, gedrag, relaties en aandacht. Op basis van deze bevindingen lijkt een Halt-afdoening geen invloed te hebben op het terug-dringen van recidive en gedragsproblemen bij jongeren. De auteurs proberen deze bevindingen te verklaren en werpen de hypothese op dat het feit dat beide groepen van jongeren werden opgepakt door de politie en een eerste gesprek met Halt hebben meegemaakt aan de basis zou kunnen liggen van het uitblijven

van verschillen in recidive en gedragsverandering. Mogelijk is volgens de auteurs dat het politieoptreden en de doorverwijzing naar Halt op zich belangrijker is of meer indruk maakt op de jongere dan de straf zelf. Verdere analyse van de resultaten leidt tot de conclusie dat een Halt-afdoening bij bepaalde jongeren, onder bepaalde omstandigheden, beter werkt dan bij andere. Het meest gebaat bij een Halt-afdoening zijn echte first offenders (die dus nog geen voorgaande feiten gepleegd hebben) die zich bewust zijn van de gevolgen van hun gedrag, die geen of slechts een lichte problematiek hebben (m.b.t. school, thuissituatie, vrienden), die sociaal aangepast gedrag vertonen en een positieve vrijetijdsbe-steding hebben. Jongeren die negatief gedrag vertonen en waarbij sprake is van een zwaardere problematiek zouden, volgens Ferwerda en collega’s, intensievere begeleiding moeten krijgen (conform het risicobeginsel). Dit toont aan dat het van groot belang is om voorafgaand aan de Halt-toewijzing een screening uit te voeren. Ten slotte werd in het onderzoek ook gekeken naar de mogelijke werk-zame factoren van een Halt-afdoening. Het aanbieden van excuses aan de bena-deelde door de jonge dader blijkt een positieve invloed te hebben op recidive. Overige kenmerken van de Halt-afdoening, zoals het type en het aantal uren straf, het aantal gesprekken, de aanwezigheid van een relatie tussen straf en daad, het snelle optreden van Halt na een overtreding (ongeveer 31 dagen) en de schaderegeling, blijken niet van invloed op recidive. Kennelijk is het bevorde-ren van schuldbesef door de jongere te confrontebevorde-ren met het slachtoffer en zijn verontschuldigingen aan te bieden van essentieel belang om recidivereductie te bekomen.

In onze zoektocht naar effectevaluaties van strafrechtelijke interventies in Ne-derland hebben we enkel de effectevaluatie van Halt-afdoeningen gevonden. Verder werden wel programma-evaluaties gevonden (van Individuele Traject Begeleiding: ITB-harde kern en ITB-CRIEM, van Sociale Vaardigheidstraining en van taakstraf Seksualiteit), waarbij de programmatheorie van een bepaalde interventie aan de hand van de What Works-literatuur wordt geëvalueerd om zo een idee te krijgen over de potentiële effectiviteit van het programma, maar effectevaluaties als dusdanig werden niet gevonden. Ook zijn cijfers voorhanden van recidive na een verblijf in een justitiële jeugdinrichting (JJI), maar dergelijke rapporten blijven beperkt tot een cijfermatig overzicht van de recidivepercenta-ges en zeggen dus niks over de effectiviteit van een bepaalde interventie. Naar de toekomst toe dient er dan ook meer aandacht uit te gaan naar het evalueren van de effecten van interventies met jeugdige daders, zoals reeds vooropgesteld in het ‘Actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit 2003-2006’.

5.7 Besluit

In deze paragrafen hebben we getracht een overzicht te bieden van de effectivi-teit van verschillende interventies die kunnen geclassificeerd worden binnen de beleidslijn “grenzen stellen”. Hierbij hebben we ons, in navolging van de con-clusies uit paragraaf 3.4 (rationele keuzemodel), toegespitst op drie categorieën van interventies: interventies die de onvoorwaardelijke materiële kosten verho-gen, interventies gericht op het verminderen van de materiële baten en inter-venties die de voorwaardelijke kosten verhogen, met name de pakkans en de strafgrootte. Binnen de interventies gericht op het verhogen van de materiële

kosten hebben we effectevaluaties van een aantal situationele preventietechnie-ken bespropreventietechnie-ken: target hardening (betere/veiligere sloten, deuren en ramen in een woonwijk en kogelvrije ruiten in banken en postkantoren), het afsluiten van straten voor autoverkeer en de invoering van de avondklok voor jongeren. Voor de interventies met als doel het reduceren van de materiële baten werden een aantal voorbeelden aangereikt, maar slechts één interventie geëvalueerd, met name property marking. Ten slotte ging binnen de categorie van interventies gericht op het vergroten van de voorwaardelijke kosten de aandacht uit naar twee aspecten: de pakkans en de strafgrootte. Met betrekking tot het verhogen van de pakkans werd een aantal situationele preventietechnieken besproken, meer bepaald CCTV in verschillende contexten, verbeterde straatverlichting op openbare plaatsen, een vergelijking van de effectiviteit van CCTV en verbeterde straatverlichting, defensible space design en metaaldetectoren op school. Daar-naast werden acht hypotheses geëvalueerd met betrekking tot hoe politieel op-treden kan leiden tot minder criminaliteit. Tot slot werden overzichten van verschillende onderzoekers aangereikt aangaande de effectiviteit van strafrech-telijke interventies. In de samenvatting worden de hier besproken onderzoeks-resultaten geïntegreerd met de bevindingen uit de leertheorie binnen het alge-mene kader van het rationele keuzemodel.

Literatuur

Adams, K. (2003). The effectiveness of juvenile curfews at crime prevention. The

ANNALS of the American Academy of Political en Social Science, 587, 136-159.

Allat, P. (1984). Residential security: Containment and displacement of burglary.

Howard Journal of Criminal Justice, 23, 99-116.

Armitage, R. (2000). An evaluation of secure by design housing within West

Yorkshire. Home Office Briefing Note 7/00. Londen: Home Office.

Aussems, A., & Zwaan, E. (1991). Straffen in de opvoeding. Leuven: Acco. Baas, N.J. (2005). Wegen naar het rechte pad: Strafrechtelijke interventies voor

delinquente jongeren, inclusief verplichte nazorg, en naar het effect van interventies die zich voor een strafrechtelijk kader zouden kunnen lenen, alsmede naar interventieconditieis die dat effect beïnvloeden. Den Haag:

WODC. Cahier 2005-10.

Bartels, A.A.J., Schuursma, S., Slot, N.W. (2001). Interventies. In R. Loeber, N.W. Slot, J.A. Sergeant (Eds.), Ernstige en gewelddadige jeugddelinquentie.

Houten: Bohn Stafleu Van Loghum,

Bednar, R.L., Zelhart, P.F., Greathouse, L., & Weinberg, S. (1970). Operant conditioning principles in the treatment of learning and behaviour problems with delinquent boys. Journal of counseling psychology, 17, 402-407.

Bennett, T. (2006). Situational burglary and housing interventions. In A.E. Perry, C. McDougall & D.P. Farrington (Eds.), Reducing crime. The effectiveness of

criminal justice interventions (pp. 115-142). Chichester: John Wiley & Sons,

Ltd.

Berk, L.E. (2003). Emotional and social development in adolescence. In L.E. Berk (Ed.), Development through the lifespan (pp. 380-409). Boston: Allyn and Bacon.

Blackburn, R. (1993). The psychology of criminal conduct. Theory, research and

practice. Chichester: Wiley.

Bol, M.W. (1995). Gedragsbeïnvloeding door strafrechtelijk ingrijpen. Een

litera-tuurstudie. Arnhem: Gouda Quint. Onderzoek en beleid 140.

Braga, A. (2005). Hot spots policing and crime prevention: a systematic review of randomized controlled trials. Journal of Experimental Criminology, 1, 317-342.

Brantingham, P.L., & Brantingham, P.J. (2005). Situational crime prevention as a key component in embedded crime prevention. Canadian Journal of

Criminology and Criminal Justice, 271-292.

Brennan, P.A., & Mednick, S.A. (1994). Learning theory approach to the deter-rence of criminal recidivism. Journal of Abnormal Psychology, 103, 430-440. Carroll, J., & Weaver, F. (1986). Shoplifters’ perceptions of crime opportunities:

a process-tracing study. In D.B. Cornish & R.V. Clarke (Eds.), The reasoning

criminal: Rational choice perspectives on offending. New York:

Springer-Verlag.

Casella, R. (2003). Zero tolerance policy in schools: rationale, consequences, and alternatives. Teachers College Records, 105, 872-892.

Catalano, R.F., Arthur, M.W., Hawkins, J.D., Berglund, L., & Olson, J.J. (1998). Comprehensive community- and school-based interventions to prevent antisocial behavior. In R. Loeber & D.P. Farrington (Eds.), Serious & violent

juvenile offenders. Risk factors and successful interventions (pp. 248-283).

Thousand Oaks: SAGE Publications.

Chamlin, M. (1991). A longitudinal analysis of the arrest-crime relationship: A further examination of the tipping effect. Justice Quarterly, 8, 187-199. Cook, T.D., & Campbell, D.T. (1979). Quasi-experimentation: Design and analysis

issues for field settings. Chicago: Rand McNally

Cornish, D.B. & Clarke, R.V. (2003). Opportunities, precipitators and criminal decisions: A reply to Wortley’s critique of situational crime prevention.

Crime Prevention Studies, 16, 41-96.

Corredo, R., Cohen, I.M., & Marino, F. (2003). Violent and non-violent young offenders. In M. Vanderhallen, G. Vervaeke, P.J. van Koppen & J. Goethals (Eds.), Much ado about crime. Chapters on psychology and law. Leuven: Politeia.

Eck, J.E. (2002). Preventing crime at places. In L.W. Sherman, D.P. Farrington, B.C. Welsh & D.L. MacKenzie (Eds.), Evidence-Based Crime Prevention (pp. 241-294). New York: Routledge

Eelen, P., & De Houwer, J. (2003). Leerpsychologie. Leuven: Acco.

Ekblom, P. (1987). Preventing robberies at sub-post offices: An evaluation of a

security initiative. Vol. 9. Londen: Home Office

Erikson, E.H. (1950). Childhood and society. New York: Norton. Erikson, E.H. (1968). Identity, youth, and crisis. New York: Norton.

Felson, M., & Clarke, R.V. (1998). Opportunity makes the thief: Practical theory

for crime prevention. Police Research Series, 98. Londen: Home Office.

Ferwerda, H.B., Leiden, I.M.G.G. van, Arts, N.A.M., & Hauber, A.R. (2006). Halt:

Het Alternatief? De effecten van Halt beschreven. WODC, Onderzoek en

Beleid, 244.

Fowles, D.C. (1998). Psychophysiology and psychopathology: A motivational approach. Psychophysiology, 25, 373-391.

Fried, C.S. (2001). Juvenile curfews: are they an effective and constitutional means of combatting juvenile violence? Behavioral Sciences and the Law,

19, 127-141.

Gendreau, P., & Andrews, D.A. (1990). Tertiary prevention: what the meta-analyses of the offender treatment literature tell us about ‘what works’.

Canadian Journal of Criminology, 32, 173-184.

Genoves, V.G., Morales, L.A., & Sanchez-Meca, J. (2006). What works for serious juvenile offenders? A systematic review. Psicothema, 18, 611-619.

Ginsberg, C., & Loffredo, L. (1993). Violence-related attitudes and behaviours of high school students – New York City 1992. Journal of School Health, 63, 438-439.

Goris, P., & Walgrave, L. (2002). Van kattenkwaad en erger. Actuele thema's uit

de jeugdcriminologie. Leuven: Garant.

Gottfredson, M.R., & Hirschi, T. (1990). A general theory of crime. Stanford, CA: Stanford University Press.

Grandjean, C. (1990). Bank robberies and physical security in Switzeland: A case study of the escalation and displacement phenomena. Security Journal, 1, 155-159.

Grasmick, H.G., & Bursik, R.J.Jr. (1990). Conscience, significant other and rational choice. Law and Society Review, 24, 837-861.

Grasmick, H.G., & Byrjak, G.J. (1982). The deterrent effect of perceived severity of punishment. Social Forces, 59, 471-491.

Graubard, P.S. (1968). Use of indigenous groupings as the reinforcing agent in teaching disturbed delinquents to learn. Proceedings of the 6th Annual

Convention of the American Psychological Association, 613-614.

Gray, J.A. (1982). The neuropsychology of anxiety: An inquiry into the function of

the septohippocampus system. New York: Oxford University Press.

Grotevant, H.D., & Cooper, C.R. (1985). Patterns of interaction in family relation-ships and the development of identity exploration in adolescence. Child

Development, 56, 415-428.

Hermans, D., Eelen, P., & Orlemans, H. (2007). Behandelmethoden. In D. Her-mans, P. Eelen, & H. Orlemans (Eds.), Inleiding tot de gedragstherapie (pp. 197-224). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Hermans, D., Eelen, P., & Orlemans, H. (2007). Klassieke conditionering: het leren van betekenissen. In D. Hermans, P. Eelen, & H. Orlemans (Eds.),

Inleiding tot de gedragstherapie (pp. 105-126). Houten: Bohn Stafleu Van

Loghum.

Hermans, D., Eelen, P., & Orlemans, H. (2007). Operante conditionering: leren handelen in functie van consequenten. In D. Hermans, P. Eelen, & H. Orle-mans (Eds.), Inleiding tot de gedragstherapie (pp. 127-150). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum

Hessing, D.J., & Donker, A.G. (2002). Biologische factoren bij antisociaal gedrag. In P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H.L.G.J. Merkelbach & H.F.M. Crombag (Eds.) Het recht van binnen (pp. 109-137). Deventer: Kluwer.

Hessing, D.J., & Elffers, H. (2002). De psychologie van antisociaal en crimineel

gedrag. In P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H.L.G.J. Merkelbach & H.F.M.

Crombag (Eds.) Het recht van binnen (pp. 255-277). Deventer: Kluwer. Hessing, D.J., & Koppen, P.J. van (2002). Straffen. In P.J. van Koppen, D.J.

Hes-sing, H.L.G.J. Merkelbach & H.F.M. Crombag (Eds.) Het recht van binnen (pp. 947-961). Deventer: Kluwer.

Hessing, D.J., & Koppen, P.J. van (2002). Straffen. In P.J. van Koppen, D.J. Hes-sing, H.L.G.J. Merkelbach & H.F.M. Crombag (Eds.) Het recht van binnen (pp. 947-961). Deventer: Kluwer.

Holmbeck, G.N., Paikoff, R.L., & Brooks-Gunn, J. (1995). Parenting adeloscents. In M.H. Bornstein (Ed.), Handbook of Parenting: Volume 1 Children and

parenting. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates, Publishers.

Howell, J.C. (2003). What doesn’t work in preventing and reducing juvenile de-linquency. In J.C. Howell (Ed.), Preventing & reducing juvenile dede-linquency.

A comprehensive framework. Thousand Oaks: SAGE Publications.

Howell, J.C. (2003). What doesn’t work in preventing and reducing juvenile de-linquency. In J.C. Howell (Ed.), Preventing & reducing juvenile dede-linquency.

A comprehensive framework. Thousand Oaks: SAGE Publications.

Ince, D., Beumer, M., Jonkman, H., & Vergeer, M. (2004). Veelbelovend en

effectief. Overzicht van preventieprojecten en -programma’s in de domeinen Gezin, School, Kinderen en jongeren, Wijk. Tweede volledig herziene editie CtC-

gids. Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. Heerhugowaard:

Plan-tijnCasparie.

Jongste, W.M. de (2005). Het Nederlandse strafrechtsysteem — een beschrijving op de hoofdlijnen. In A.TH.J. Eggen, W. van der Heide (red.), Criminaliteit

Keijser, J.W. de (2002). Straftheorieën in de praktijk. In P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H.L.G.J. Merkelbach & H.F.M. Crombag (Eds.) Het recht van

binnen. Deventer: Kluwer.

Kemper, T.D. (1993). Reason in emotion or emotions in reason. Rationality and

society, 5, 275-282.

Klooster, E.M., Hoek, C.A. van, & Hoff, A.J.E. van ’t (1999). Allochtonen en

straf-beleving. Een onderzoek naar de strafbeleving van Antilliaanse, Surinaamse, Marokkaanse en Turkse jongens. Directie Preventie, Jeugd en Sanctiebeleid.

Knaap, van der L.M., Nijssen, L.T.J., & Bogaerts, S. (2006). Geweld verslagen. Een

studie naar de preventie van geweld in het publieke en semi-publieke domein.

WODC, Onderzoek en beleid, 239.

Kohlberg, L. (1976). Moral stages and moralization: A cognitive-developmental approach. In T. Lickona (Ed.), Moral development and behavior (pp. 31-53). New York: Holt.

Koppen, P.J. van, Hessing, D.J., Crombag, H.F.M., & Merkelbach, H. (2002). Over de rechtspsychologie. In P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H.L.G.J. Merkelbach & H.F.M. Crombag (Eds.) Het recht van binnen. Deventer: Kluwer.

Laan, P.H. van der (2001). Politiële en justitiële interventies bij gewelddadige en ernstig delinquente jongeren. In R. Loeber, N.W. Slot, J.A. Sergeant (Eds.),

Ernstige en gewelddadige jeugddelinquentie. Houten: Bohn Stafleu Van

Loghum.

Laan, P.H. van der (2002). Wat werkt? In P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H.L.G.J. Merkelbach & H.F.M. Crombag (Eds.) Het recht van binnen (p. 962-975). Deventer: Kluwer.

Laycock, G. (1985). Property marking: A deterrent to domestic burglary? Vol. 3. Londen: Home Office.

Laycock, G. (1991). Operation identification, or the power of publicity? Security

Journal, 2, 67-72.

Light, R., Nee, C., & Ingham, H. (1993). Car theft: The offender’s perspective. Londen: HMSO. Home Office Research Study, 130.

Lloyd, C., Mair, G., & Hough, M. (1994). Explaining reconviction rates: a critical

analysis. Londen: HMSO.Home Office Research Study, 136.

MacKenzie, D.L. (2002) Reducing the criminal activities of known offenders and delinquents. Crime prevention in the courts and corrections. In L.W. Sher-man, D.P. Farrington, B.C. Welsh & D.L. MacKenzie (Eds.), Evidence-Based

Crime Prevention (pp. 330-404). New York: Routledge.

Marcia, J.E. (1980). Identity in adolescence. In J. Adelson (Ed.), Handbook of

adolescence psychology (pp. 159-187). New York: Wiley.

Markstrom-Adams, C., & Adams, G.R. (1995). Gender, ethnic, group and grade differences in psychosocial functioning during middle adolescence? Journal

of Youth and Adolescence, 24, 397-417.

McGuire, J. (2002). Criminal sanctions versus psychologically-based