• No results found

5.3.1 Uitgangspunt

In methode #1 wordt het uitgangspunt gevormd door de regulatorische boekwaarde (de GAW) zoals die door de Energiekamer is vastgesteld.

5.3.2 Te volgen proces

De pijp en leiding gerelateerde kosten worden afgeleid uit de GAW. De methode bestaat erin dat de boekwaarde wordt opgesplitst in de boekwaarde van de pijpen en leidingen en de boekwaarde van de overige assets. Uit de eerste waarde kan eenvoudig de aan pijp en leiding gerelateerde capex worden afgeleid.

30 Zie Appendix A, §A.2.3 en §A.2.4. De door The Brattle Group onderzochte urbanisatiegraad betreft hetzelfde verschijnsel als het urbanisatie-effect aan de rechterzijde van de zogenaamde U-curve. Het betreft de hogere resulterende netwerkkosten ten gevolge van hogere eenheidskosten voor netwerkaanleg in stedelijk gebied. De vraag is welke rol dit aspect na de studie van The Brattle Group nog kan/moet spelen en vervolgens ook of dit effect niet een orde van grootte kleiner is dan het effect van de aansluitdichtheid. Op dit moment is er bij D-Cision geen studie bekend waaruit blijkt dat het urbanisatie-effect in Nederland zodanig groot is dat deze zichtbaar wordt in stijgende kosten per aansluiting bij toenemende aansluitdichtheid (d.w.z. de rechterzijde van de zogenaamde U-curve).

31 De spreiding in de door Frontier Economics en Consentec gemodelleerde kosten per aansluiting als functie van de postcode is heel groot terwijl nauwelijks een effect van de urbanisatie zichtbaar lijkt. Zie Frontier Economics en Consentec, Report, op.cit, p. 40v. Afgezien of dit model in al zijn details klopt, kan het wellicht wel als referentie worden gebruikt om een indruk te verkrijgen van de mate van significantie van bepaalde omgevingsvariabelen.

Methoden om de pijp en leiding gerelateerde kosten te bepalen

7 juli 2009 pagina 37 van 94

5.3.3 Noodzakelijke en beschikbare data

Voor de boekwaarde zijn ondermeer de volgende waarden beschikbaar: 1. Activawaarde conform de Start-GAW

De activawaarde zoals vastgesteld aan het begin van de regulering. Voor de waardering zijn de activa opgesplitst naar de verschillende assets (zie §4.2). Deze activawaarde weerspiegelt de waarde van de assets op 1 januari 2000 voor elektriciteit en op 1 januari 2004 voor gas. Een bijbehorende opgave van de pijp en lijnlengte is voor elektriciteit beschikbaar, maar niet voor gas.

2. Activawaarde conform de GAW ultimo 2006

Eveneens kan de activawaarde gekozen worden zoals die gold op 31 december 2006, het moment waarvoor de meest nauwkeurige gevalideerde opgave van pijp en lijnlengtes beschikbaar is (op basis van de 2006-inventarisatie). Informatie over investeringen en afschrijvingen voor de elektriciteitsnetten sinds de start van de regulering is weliswaar niet op assetniveau aan de Energiekamer gerapporteerd maar gedifferentieerd naar afschrijvingstermijn. Wel kan dit redelijk herleid worden naar de investeringen in leidingen.32 Voor gas ontbreekt een gedetailleerde opsplitsing van de GAW op assetniveau.33 3. Activawaarde conform de waardering Troostwijk

Tenslotte kan de waardering van de assets zoals verricht door de firma Troostwijk als uitgangspunt voor de assetwaarde worden genomen. Voor deze waardering zijn in de rapportages wel eenheidsprijzen beschikbaar, maar niet de precieze combinatie van lijnlengtes in combinatie met levensduur (die samen de boekwaarde hebben bepaald).34

5.3.4 Beoordeling van het onderscheidend vermogen van de methode

5.3.4.1 Betekenis van de assetwaarde

Een nadeel van het gebruik van de boekwaarde is dat deze (per categorie) de resultante weerspiegelt van het gevolgde waarderingsproces, waarin allerlei aspecten zijn verdisconteerd, zoals (zie ook Tabel 5):

– Waarderingsmethode: De waarderingsmethode ziet op de gehanteerde methode om de bij de activa behorende nieuwwaarde te bepalen. Dit kan bijvoorbeeld de historische aanschafwaarde betreffen, een regulatorisch vastgestelde waarde, de vervangingswaarde of een marktwaarde. Van belang is dat waardering voor alle assets en bij de verschillende netbeheerders op een onderling consistente wijze heeft plaatsgevonden.

32 Aangezien voornamelijk voor kabels en leidingen op laag-, tussen- en middenspanningsniveau een afschrijvingstermijn van 50 jaar wordt gehanteerd, kan als benadering hiervoor de onder deze categorie jaarlijks opgegeven investeringsopgave worden gehanteerd (zie §4.2.4). Voor laagspanning bevat deze opgave ook de het niet direct door afnemers betaalde deel van de investeringen in aansluitleidingen alsmede laagspanningskasten. Strikt genomen worden aansluitleidingen op laagspanningsniveau en laagspanningskasten niet in het voorliggende onderzoek meegenomen. Echter, gegeven de relatief beperkte meetfout die dit met zich meebrengt, adviseert D-Cision om toch uit te gaan van deze reeds geïnventariseerde waarden.

33 De mutatie in de asset base ten gevolge van nieuwe investeringen voor elektriciteit in de periode 2000-2006 is (uitgaande van een technische afschrijvingstermijn van 50 jaar en enige uitbreiding) is maximaal 20 %. Voor gas is dit circa de helft, aangezien de start-GAW op basis van data voor 2004 is opgesteld.

34 Het is mogelijk dat deze informatie nog bij KEMA en Gastec beschikbaar is, die de onderliggende analyses hebben uitgevoerd.

– Detailniveau: Tevens is van belang op welk detailniveau de waardering heeft plaatsgevonden, waarmee gedoeld wordt op de differentiatie naar type assets (per type assets, geaggregeerd of gezamenlijk voor alle pijpen respectievelijk leidingen; zie §2.4.3.5). Vooral bij marktwaarderingen hoeft de relatie met de specifieke assets niet heel direct te zijn.

– Lengte: De lengte van de pijpen en leidingen waarop de waardering ziet, is niet in alle gevallen voor de betreffende waarderingsdatum (in gevalideerde vorm) te achterhalen. – Leeftijd: Aangezien de boekwaarde met de leeftijd afneemt. Oude assets dragen daarom

minder bij aan de boekwaarde dan nieuwe assets.

– Gehanteerde economische levensduur: De economische levensduur is van belang omdat deze bepaalt over welke periode de assets worden afgeschreven. Voor de onderlinge vergelijkbaarheid dienen alle netbeheerders dezelfde levensduur te hebben gehanteerd. – Afschrijvingsmethode: Idem is de afschrijvingsmethode relevant. Meestal geschiedt deze

lineair (vast afschrijvingen per jaar gedurende de economische levensduur). Voor de onderlinge vergelijkbaarheid dienen alle netbeheerders dezelfde afschrijvingsmethode te hebben gehanteerd.

– Kapitalisatie van opex: Het is voor de onderlinge vergelijkbaarheid van de netbeheerders eveneens van belang dat de verschillende netbeheerders hun initiële waardering conform dezelfde uitgangspunten hebben uitgevoerd. Dat wil onder meer zeggen dat zij op dezelfde wijze met de aanlegkosten zijn omgegaan.35

– Andere factoren: De initiële waardering kan verder beïnvloed zijn door andere factoren, zoals de locatie van de assets of specifieke omgevingsfactoren. Gedacht kan worden aan de hogere aanlegkosten in stedelijk gebied.

– Historische consistentie: Tenslotte is het van belang dat de data consistent is met de regulatorische data zoals die op dit moment in het reguleringssysteem wordt gehanteerd. Bij de bepaling van de start-GAW voor elektriciteit hebben de netbeheerders de aantallen leidingen aangeleverd met (voor zover deze bekend was) de datum van de investering en de historische investeringskosten. Voor sommige netbeheerders die alleen de aantallen hebben opgeleverd, heeft de toenmalige DTe de historische prijzen (en leeftijd?) geschat. Hierbij zijn de waarderingen door Troostwijk als uitgangspunt gebruikt, hoewel de uiteindelijke samenhang tussen de GAW-vaststelling en de door Troostwijk uitgevoerde waardering niet geheel duidelijk is.

Echter, gegeven dat de GAW in de regulering wordt gehanteerd, is een bepaalde waarde van de pijp en leiding gerelateerde kosten op basis van een opsplitsing van de GAW in ieder geval consistent met het reguleringsmodel.

35 In tegenstelling tot de huidige praktijk om alle met de aanleg verbonden kosten (planning, vergunningen, ontwerp, aanleg, etc.) te kapitaliseren, zijn de historische aanlegkosten door de verschillende netbeheerders soms verschillend behandeld. Sommige netbeheerders hebben de aanlegkosten als opex behandeld, anderen hebben delen hiervan gekapitaliseerd en in de boekwaarde opgenomen.

Methoden om de pijp en leiding gerelateerde kosten te bepalen

Tabel 5. Aspecten die in de verschillende boekwaarden verdisconteerd lijken te zijn.

Start-GAW GAW-2006 Troostwijk

Waarderingsmethode Aantallen maal historische kosten voor elektriciteit;

onbekend voor gas

GAW vorige jaar (met inflatiecorrectie) +

investeringen − afschrijvingen

Historische kosten i.c.m. leeftijd voor Troostwijk

(KEMA, Gastec)

Detailniveau Hoog voor elektriciteit;

laag voor gas Laag voor elektriciteit; laag voor gas Hoog (per asset type)

Lengte Uitgangspunt voor

vaststelling boekwaarde; voor gas niet bekend

Voor elektriciteit vormt lengte een uitgangspunt bij

start-GAW; lengtes niet onderscheiden bij jaarlijkse

mutaties; voor gas niet bekend

Uitgangspunt voor vaststelling boekwaarde

Leeftijd Voor elektriciteit is het leeftijdsprofiel meegenomen in de bepaling

van de GAW; voor gas is dit niet bekend

Voor elektriciteit en gas zijn de jaarlijkse mutaties t.o.v. de start-GAW bekend

Verdisconteerd volgens opgave netbeheerders; getallen niet bekend

Levensduur O.b.v. berekening van de assetleeftijden is een restlevensduur vastgesteld

op ca. 30 jaar

Start-GAW heeft restlevens-duur van ca. 30 jaar; pijpen

en leidingen na 2000 heb-ben levensduur van 50 jaar

Consistente benadering voor de assetlevensduur (waarde voor pijpen en leidingen niet bij D-Cision

bekend)

Afschrijvingsmethode Lineair Lineair Niet-lineair (?)

Kapitalisatie opex Sommige netbeheerders

wel, andere niet kapitalisatie conform RAR Sinds start-GAW consistent meegenomen Naar verwachting (maar methode niet in detail bekend bij D-Cision)

Andere factoren Onbekend Onbekend Onderscheid

stedelijk/landelijk in waardering meegenomen

Historische consistentie

In principe consistent In principe consistent Relatie met GAW voor elektriciteit niet per definitie inconsistent; voor

gas twijfelachtig

5.3.4.2 Differentiatie naar stedelijke en landelijke assets

Bij de waardering heeft Troostwijk rekening gehouden met het relatieve percentage assets in stedelijke en landelijk gebied en hiervoor afzonderlijke eenheidsprijzen gehanteerd. Dit onderscheid is derhalve impliciet aanwezig in de boekwaarde zoals door Troostwijk bepaald. Voor de bepaling van de GAW voor elektriciteit lijken ook lengtes vermenigvuldigd te zijn met waarden voor verschillende assettypen. D-Cision heeft echter niet kunnen vaststellen of andere waarden zijn gehanteerd voor pijpen en leidingen in stedelijke respectievelijk landelijke gebieden. Het is daarom onduidelijk in hoeverre de GAW rekening houdt met hogere of lagere kosten voor specifieke gebieden.

De bepaling van de GAW voor gas lijkt niet te zijn gebaseerd op een asset-inventarisatie. Onduidelijk is in hoeverre een onderscheid gemaakt tussen assets in stedelijk en landelijk gebied wel een rol hebben gespeeld (hoewel dit D-Cision niet heel waarschijnlijk lijkt).

5.3.4.3 Vervuiling van de GAW

De GAW voor gas en elektriciteit is in de jaren 2000-2004 mede in onderhandeling tot stand gekomen. De GAW lijkt dan ook allerlei specifieke verschillen te accommoderen zoals verschillende waarderingsmethoden per netbeheerder, historische verschillen in accounting

grondslagen, efficiencyverschillen en dergelijke.36 Bij het aangaan van de overeenkomsten hebben sommige netbeheerders, naar eigen zeggen, de GAW slechts geaccepteerd in combinatie met de overige elementen uit de overeenkomst. Er zou zijn afgesproken dat de data waaruit de GAW is samengesteld alleen gebruikt mocht worden voor uitvoering van de overeenkomsten. Sommige netbeheerders hebben dan ook bezwaar geuit tegen het gebruiken van deze data voor de bepaling van de pijp en leiding gerelateerde kosten.