• No results found

6.3.1 Globale beoordeling

Hieronder wordt een afweging gepresenteerd van de voorgestelde methoden op basis van de criteria zoals benoemd in hoofdstuk 3. Voor de gehanteerde definities wordt tevens naar dat hoofdstuk verwezen. Voor sommige aspecten is de beoordeling wellicht persoonsafhankelijk. De onderstaande beoordeling is die van D-Cision, op basis van eigen expertise en inschattingen. Voor methode #1 (opsplitsing van de boekwaarde) wordt een afzonderlijke beoordeling gegeven voor gas en elektriciteit. Om de complexiteit van de verschillende varianten enigszins te beperken, wordt voor methode #2 (building block) alleen de aanpak op basis van de Troostwijk-eenheidsprijzen en de nieuwprijs onderscheiden. Als uitgangspunt voor de beoordeling van de Troostwijk-methodiek wordt uitgegaan van middeling van de eenheidsprijzen (over de assets en urbanisatiegraad) om overeen te komen met de data uit de inventarisatie-2006. Voor de nieuwprijs-methodiek wordt uitgegaan van een combinatie van variant Nieuwprijs-3, waar nodig aangevuld met Nieuwprijs-1 en Nieuwprijs-2 (zie §5.4).

Methode #0 Constante eenheids-kosten Methode #1 Opsplitsing van de boekwaarde Methode #2 Building block aanpak Methode #3 Herwaarde-ring van de asset base Methode #4 Referentie-groep Methode #5 Modelmatige vaststelling

Elektri-citeit Gas Nieuw-prijs Troost-wijk

KOSTEN Kosten voor de Energiekamer

☺ ☺ ☺

Kosten voor netbeheerders

☺ ☺ ☺ ☺

UITVOERBAARHEID Complexiteit

☺ ☺

Objectiviteit

☺ ☺ ☺ ☺

DOORLOOPTIJD Model-ontwikkeling

☺ ☺ ☺

Dataverzameling & modelruns

☺ ☺

DOELGERICHTHEID Datakwaliteit

☺ ☺

Bruikbaarheid van uitkomsten

☺ ☺ ☺ ☺ ☺

DATAVALIDATIE Verificatie van de invoerdata

☺ ☺

Validatie van de uitkomsten

☺ ☺

CONSISTENTIE Regulatorische consistentie

☺ ☺

Juridische consistentie

☺ ☺ ☺ ☺

6.3.2 Toelichting op de beoordeling

In deze paragraaf zal de beoordeling per categorie op hoofdlijnen worden toegelicht.

6.3.2.1 Kosten

De kosten van de methoden worden vooral beïnvloed door de datakeuze. Als de analyse op basis van bestaande data kan worden uitgevoerd, zullen de kosten beperkt zijn. Als veel nieuwe data nodig is, zijn de kosten hoger.

Methoden om de pijp en leiding gerelateerde kosten te bepalen

7 juli 2009 pagina 57 van 94

Voor methode #1 kan de start-GAW voor elektriciteit redelijk eenvoudig op basis van de gerapporteerde investeringsopgaven worden bijgewerkt naar het jaar 2006. Voor gas moet evenwel nog een volledige detaillering van de GAW plaatsvinden, hetgeen veel werk met zich zal meebrengen.

Voor methode #3 geldt hetzelfde: een volledige herwaardering vraagt een gedetailleerde waardering van alle assets. Ook model #5 is, vanwege de complexiteit van de aanpak, tijdrovend en dus duur, zowel voor de Energiekamer als voor de netbeheerders.

Methoden #0 en #2-Troostwijk gaan beide uit van beschikbare netwerkdata in de inventarisatie-2006 en een snel te bepalen kostenreferentie. Methode #2-Nieuwprijs vraagt veel data, niet alleen voor de bepaling van de eenheidsprijzen op basis van de aanneemsommen maar ook voor de oplevering van leeftijd van de pijpen en leidingen. De kosten van methode #4 liggen vooral in het selecteren van een referentiegroep en het opstellen van een matchingssystematiek, wat D-Cision als minder duur inschat dan genoemde berekeningen van de boekwaarde op assetniveau.

6.3.2.2 Uitvoerbaarheid

Het criterium ‘uitvoerbaarheid’ is onderscheiden naar complexiteit en objectiviteit. Complexiteit ziet (in de definitie van D-Cision) op de mate van ‘uitdagendheid’ van de methode. Objectiviteit heeft te maken met de mate van vrijheid waarmee de methode kan worden toegepast.65

Met betrekking tot de complexiteit scoren methoden #1-gas, #2-nieuwprijs, #3, #4 en #5 slecht. Bij methode #3 ligt dit aan de omvang van een waarderingsexercitie, bij methode #4 aan de uitdaging om buitenlandse netbeheerders te karakteriseren en de vergelijkbaarheid te meten met Nederlandse netbeheerders en bij methode #5 aan het complexe proces om bottom-up de kosten te identificeren. Ook voor methode #1-gas en #2-nieuwprijs is veel nieuwe data nodig die niet eenvoudig zal zijn om op te leveren. Alleen voor methoden #0 en #1-elektriciteit is de relevante data reeds voorhanden. Ook methode #2-Troostwijk is weinig complex behalve met betrekking tot de vaststelling van de eenheidsprijzen voor de niet door Troostwijk gewaardeerde netbeheerders. Als differentiatie naar urbanisatiegraad wordt meegenomen, stijgt overigens de complexiteit van methode #1-elektriciteit en #2-Troostwijk.

Methoden #0, #1-elektriciteit, #2-Troostwijk en #5 zijn redelijk rechttoe-rechtaan. Bij methode #1-gas en methode #2-nieuwprijs zijn er verschillende mogelijkheden met betrekking tot de te volgen aanpak – vandaar dat deze methoden gemiddeld scoren op objectiviteit. Bij methoden #3 en #4 zijn volledig verschillende benaderingen mogelijk die ook tot verschillende waarden voor de pijp en leiding gerelateerde kosten kunnen leiden. Vandaar dat deze slecht scoren op objectiviteit.

6.3.2.3 Doorlooptijd

Voor methoden #0, #1-elektriciteit en #2-Troostwijk is redelijk duidelijk hoe implementatie kan plaatsvinden. Voor de overige modellen is een zorgvuldige nadere uitwerken (‘model-ontwikkeling’) nodig, die in alle gevallen naar verwachting tussen de 3 en 6 maanden in beslag kan nemen (mede omdat de beschikbaarheid van de betreffende data nader moet worden uitgezocht). Zo moet voor methode #2-nieuwprijs eerst nog nader worden uitgewerkt hoe de eenheidsprijzen worden gedestilleerd uit de aanbestedingsinformatie, hoe informatie over de urbanisatiegraad uit het GIS kan worden verkregen en welke methodiek gehanteerd wordt om de leeftijdsopbouw voor het hele net af te leiden uit de beschikbare leeftijdsinformatie.

65 Zie §3.2.2.

Methode #0 en #1-elektriciteit kunnen waarschijnlijk ook snel worden uitgewerkt. Voor methode #2-Troostwijk moet data berekend of geschat worden voor de netbeheerders waarvoor geen waarderingen conform deze systematiek zijn uitgevoerd. Het alsnog berekenen van de betreffende eenheidsprijzen vraagt enige tijd (hoewel de methodiek reconstrueerbaar is).66 Implementatie van de overige methoden gaat langer duren. Voor methode #1-gas is een volledige inventarisatie nodig om de boekwaarde op assetniveau vast te stellen. Voor de overige methoden moet veel nieuwe informatie worden opgevraagd, hetgeen veel tijd in beslag zal nemen. De meeste tijdrovende methode is waarschijnlijk de asset-herwaardering (methode #3).

6.3.2.4 Doelgerichtheid

De methoden scoren eveneens verschillend op het criterium ‘datakwaliteit’. Waarderingen die nog niet eerder zijn verricht maar alsnog moeten plaatsvinden (ergo methoden #1-gas en #3) scoren slecht op datakwaliteit. Ditzelfde geldt voor methode #4, aangezien nog onvoldoende zicht is op hoe de Nederlandse netten met buitenlandse netten vergeleken kunnen worden en wat voor eventuele correctie of schaling hierbij benodigd is.

Vanwege de grote databehoefte van methode #5 scoort deze gemiddeld op datakwaliteit. Aangezien de GAW-waarde en de beschikbare gedetailleerde data voor elektriciteit redelijk consistent en geaccepteerd lijken te zijn, scoort methode #1-elektriciteit goed op datakwaliteit. Voor methode #2 is de kwaliteit van de Troostwijk data redelijk geaccepteerd. Over de juistheid van de eenheidskosten zoals die uit aanbestedingscontracten wordt afgeleid (methode #2-nieuwprijs) zal naar verwachting net als bij de te hanteren gemiddelde eenheidsprijzen bij methode #0 discussie over de kwaliteit van de data ontstaan.

Methoden #3 en #5 zullen bijna per definitie bruikbare uitkomsten opleveren. Bij methode #3 ligt dit in het feit dat een volledige financiële herwaardering plaatsvindt op basis van de actuele situatie. Bij methode #5 is dit het gevolg van de gehanteerde aanpak en het feit dat alle relevante omgevingsfactoren worden meegenomen. Hoewel methode #1-gas een soortgelijke aanpak vraagt als methode-#3 zal hierbij het mogelijke gebrek aan consistentie met de huidige GAW waarschijnlijk een probleem gaan vormen. Als deze relatie niet inzichtelijk is, zal immers getwijfeld worden aan de waardering.

De uitkomsten van methode #0 zullen eveneens als over-gesimplificeerd beschouwd worden. Onduidelijk is immers in hoeverre de opgeleverde waarden echt representatief zijn voor de pijp en leiding gerelateerde kosten. De overige methoden leveren naar verwachting dusdanig concrete en betrouwbare waarden voor de pijp en leiding gerelateerde kosten dat een uitspraak over de relatie met de aansluitdichtheid kan worden gedaan.

6.3.2.5 Validatie

Methoden die geen nieuwe data vereisten maar voldoende hebben aan reeds gevalideerde datasets scoren goed op het criterium verificatie. Dit betreft methoden #1-elektriciteit en #2-Troostwijk (behalve wellicht met betrekking tot de eenheidsprijzen van de niet eerder door Troostwijk gewaardeerde netbeheerders). De overige methoden scoren gemiddeld (aangezien er wel methoden lijken te bestaan om althans enig inzicht in de datakwaliteit te verkrijgen) uitgezonderd methode #4. Bij deze laatste methode zal het vrijwel onmogelijk zijn om de juistheid van de door buitenlandse partijen aangeleverde kosteninformatie op juistheid te controleren).

66 Dit betreft dan toepassing van de methode zonder differentiatie naar urbanisatie. Als hiervoor wel wordt gedifferentieerd, is een nader dataverzoek nodig, waarmee de doorlooptijd voor uitvoering vergelijkbaar wordt met methode #2-nieuwprijs (zie 5.4.3.2).

Methoden om de pijp en leiding gerelateerde kosten te bepalen

7 juli 2009 pagina 59 van 94

Het criterium ‘validatie van de uitkomsten’ heeft D-Cision geïnterpreteerd als de beschikbaarheid van (consistente) mogelijkheden om inzicht te verkrijgen in de juistheid van de uitkomsten. Methoden #3 en #5 scoren het hoogste vanwege de gekozen aanpak. Bij een algehele herwaardering (methode #3) zijn de resultaten per definitie consistent met de omgeving. Bij de bottom-up aanpak (methode #5) zitten er verschillende validatiemomenten in het proces). Methoden #1-gas en #4 scoren het slechtst. Bij methode #1-gas maakt een eventuele discrepantie met de vastgestelde GAW validatie onmogelijk. Bij methode #4 lijken er teveel vrijheidsgraden aanwezig om met enige zekerheid iets over de juistheid van de uitkomsten te kunnen zeggen.

6.3.2.6 Consistentie67

Van de onderzochte methoden lijkt alleen methode #1 regulatorisch consistent te zijn, aangezien wordt aangesloten bij de in het reguleringsmodel gehanteerde GAW-waarde. Voor alle overige methoden kan regulatorische consistentie echter wel via een argumentatie worden onderbouwd. Qua methodiek zijn ze immers consistent met eerdere besluiten in het dossier regionale verschillen, hoewel de berekeningswijze niet per definitie consistente uitkomsten oplevert met de in het reguleringsmodel gehanteerde GAW-waarden.

Methoden #0 is juridisch niet consistent, aangezien geen goede argumentatie bestaat waarom een zo simpele aanpak betrouwbare resultaten zou opleveren.

Bij methode #1 bestaat er twijfel over de onderbouwing voor de GAW voor de gasnetten, zodat toepassing van deze methode een juridisch risico met zich meebrengt. Voor elektriciteit is dit risico in mindere mate ook aanwezig.

Methode #2 is juridisch consistent, tenminste voor de situatie dat uitgegaan wordt van de daadwerkelijke netwerklengte, aangezien beargumenteerd kan worden dat de pijp en leiding gerelateerde kosten in principe op de daadwerkelijke assets moeten zijn te herleiden. Als gebruik wordt gemaakt van modelnetwerken zal nader onderbouwd moeten worden waarom de resultaten toepasbaar zijn.

Methode #3 is juridisch consistent, maar regulatorisch lijkt deze risicovoller. Dit laatste is gerelateerd aan de mogelijkheid dat andere boekwaarden worden bepaald dan tot nu toe in het reguleringssysteem zijn gehanteerd. Dit kan ertoe leiden dat de nieuwe waarden in het vervolg ook voor het reguleringsmodel moeten worden gehanteerd.

Methode #4 lijkt juridisch en regulatorisch risicovol om een aantal redenen. Zo is het aannemen van gelijksoortige kostenstructuren voor Nederlandse en buitenlandse netbeheerders niet zonder meer verdedigbaar. Ook kan de vergelijking discussie opleveren over andere verschillen tussen Nederlandse netbeheerders en buitenlandse netbeheerders, of over andere aspecten die toch als regionaal verschil zouden moeten worden gezien.

Tenslotte is methode #5 goed juridisch verdedigbaar. Regulatorisch zit er een mogelijke inconsistentie met eerdere besluitvorming over regionale verschillen, aangezien verschillende aspecten waarvan is geconcludeerd dat deze geen objectiveerbaar regionaal verschil behelzen, in het model weer impliciet worden meegenomen.

67 De gegeven beoordeling voor de juridische consistentie vormt een inschatting door D-Cision. Vanzelfsprekend is het oordeel hierover aan de Energiekamer (in bezwaar) en de rechter (in beroep).

6.4 Gebruik van de methoden voor nader onderzoek naar het effect van de