• No results found

I.

Meer dan het lezen van lange plaatsbeschrijvingen heeft het zelfaanschouwen der beschreven plaats, nut; hetgeen niet wegneemt, dat, ook al zal het getal onzer lezers, die nimmer een korter of langer bezoek brachten aan de vriendelijke plaats, wier naam hier boven te lezen staat, gering zijn, toch eene kleine herinnering aan het

verblijf aldaar niet onwelkom, en een opwekking, voor wie er nimmer waren, om er eens heen te gaan, niet ondienstig zijn zal.

Het is een vriendelijk stadje, of wil men stad, die al sedert eeuwen gebouwd is op den rechteroever van den IJsel, daar waar de Schipbeek in die rivier valt.

Stellig twaalf eeuwen telt de geschiedenis van Deventer; wel zullen er ook voor dien tijd huizen op de plek, waar thans deze stad gebouwd is, hebben gestaan, maar de geschiedenis dier vestiging verliest zich in het mythisch duister.

Daar zijn er die in Deventer Tacitus' Navalia willen terugvinden; ons is dit wel, maar de zekerheid daarvan ontbreekt ten eenenmale. Uit den stadsnaam hebben anderen de stichting van Deventer willen afleiden; uit Davo en Thur, burcht van Davo, maar het blijft de vraag of dit, zooal geen lucus a non lucendo, dan toch niet een lucus a lucendo is. Aan plaatsnamen heeft zich veeleer de sage van een volksheld vastgeknoopt dan andersom plaatsen van zoodanigen held hun naam ontvingen; en van een Davo, die een burcht te Deventer zou gehad hebben, meldt de geschiedenis niets. Men vertelt, dat de patroon van Nederland, Willebrordus, te Deventer een kerk stichtte; het is niet onwaarschijnlijk, ten minste niet dat hij er predikte; ook meldt de sage, dat Bonifacius' opvolger, Gregorius, te Wilp, bij Deventer een kerk stichtte. Wat hier van aan zij, valt niet met zekerheid uit te maken. Zeer zeker is de oude, sedert verdwenen kerk te Wilp van ouden datum geweest, maar of Lebuinus, die naar Gregorius' opdracht te Deventer een kerk moest vestigen, dit te Wilp zal gedaan hebben om de redenen, die daarvoor worden aangevoerd, mag betwijfeld worden. Authentieke bronnen hieromtrent bestaan trouwens niet; het is eene volkssage. Hoe het ook zij, omtrent Lebuinus' tijd werd er een kerk te Deventer gesticht, en wanneer men weet, dat Bonifacius in 755 bij Dokkum werd vermoord, en Lebuinus,

21

sedert door de Katholieke Kerk heilig verklaard, in 777 overleed, dan mag men aannemen, dat de kerstening van de streken aan de IJsel, reeds vroeg eene zaak was, waaraan te Rome veel gewicht werd gehecht.

De vestiging te Deventer ondervond in den beginne veel last van de Saksers, van wie men zelfs vertelt, dat zij Deventer verwoestten. Nu is er eene meening, die de oorspronkelijke inwoners van Deventer en hun tegenwoordige afstammelingen voor Saksers houdt; slechts kan dit waar zijn, indien of de Saksers Deventer niet

verwoestten, òf indien zij, na de verwoesting zich daar blijvend hebben gevestigd. Hoe het ook zij, wij kunnen hier niet langer bij de oude geschiedenis van Deventer blijven stilstaan, en richten dus

VOORGEVEL DER DOOPSGEZINDE KERK.

onzen blik op een tijdstip, dat meer zekerheid geeft, het begin der 10de eeuw, toen Deventer een tijdlang tot zetel diende van den Utrechtschen bisschop Radboud, die door de Denen uit zijne residentie verdreven, hierheen, evenals zijn opvolger Balderik, zijn zetel overbracht. Diens opvolgers verhuisden echter weer naar Utrecht en, stellig met het oog op de buitengewone voordeelen, die daaruit konden voortvloeien, wisten zij van den Duitschen keizer, een aantal privilegiën te bedingen, bestaande in tollen, keuren enz., welke langen tijd een ruime bron van inkomsten voor den Utrechtschen Stoel bleven.

Kalm vloden de jaren van 1000 tot den aanvang der reformatie voor Deventer heen, dat zich als een aanzienlijke handelsstad begon te ontwikkelen, waartoe zeker de toetreding tot het zoo belangrijke Hanzeverbond het hare heeft bijgedragen. Over

de verhouding van Deventer tot de overige Hanzesteden bevat het archief dier stad nog belangrijke bescheiden, die slechts voor een klein gedeelte zijn gepubliceerd. Naijver van net naburige Zutfen wikkelde wel nu en dan de bloeiende koopstad in ernstigen krijg, maar noemenswaard nadeel ondervond zij van die schermutselingen niet; integendeel haar aanzien werd er door verhoogd.

Toen de latere keizer Karel V het bewind over deze gewesten aanvaarde, kwam ook Deventer onder zijn gezag en daarmede was een tijdperk van groote onrust aangebroken. Het is hier de plaats niet om uitvoerig de geschiedenis der reformatie, voor zooverre die Deventer betreft, neder te schrijven; dat deze echter daar niet zonder groote offers geëischt te hebben tot stand kwam, bewijzen de halsstraffen, waartoe een aantal afgevallenen van het oude geloof, werden veroordeeld, en welke ook op hen werden toegepast. Na den overgang der regeering van deze landen op Philips II, graaf der Nederlanden en koning van Spanje zag een tijdlang de toekomst van Deventer er niet minder donker uit. De stad moest talrijke belegeringen doorstaan met al de gevolgen daaraan verbonden en kwam eerst tot rust, toen zij in 1591 voorgoed in de handen der Staatschen viel. Een tweede periode van bloei ving toen aan, niet alleen van handel, maar ook van wetenschappen. Het Atheneum werd in 1630 opgericht en maakte bijna twee en een halve eeuw den roem uit der stad, boekdrukkerijen bloeiden, bekende geleerden hadden in Deventer hunne woonplaats. Wel verscheurden onderlinge twisten van godsdienstigen aard de banden tusschen de burgerij, maar één ding vergat men hier wijselijk niet bij: het verzorgen van de tijdelijke belangen. Er werd in de 17e eeuw in Deventer veel geld verdiend, waarvan thans, voor zoover Napoleon I zich er niet over ontfermd heeft, de vruchten nog worden geplukt.

In 1672 werd Deventer in den bekenden oorlog gewikkeld en door Keulen's keurvorst en Munster's bisschop belegerd en ingenomen, doch weldra weder teruggegeven, zij het ook niet zonder dat eene belangrijke aderlating op de zakken der ingezetenen was toegepast.

De verwijfde tijd van het einde der 17e en het grootste deel der 18e eeuw leverden voor Deventer weinig merkwaardigs op; men deelde hier in de algemeene verslapping; de energie was gedood en slechts in onderling krakeel werd heil gezocht. Toen kwam de groote Fransche revolutie, die uit den aard harer gevolgen niet ongemerkt voor de IJselstad voorbijging, met name toen Napoleon ten slotte den troon bestegen had. Kisten met assignaten op de zolders van notabele ingezetenen bewaard spreken nog van de finantieele verliezen, ook door Deventer's ingezetenen geleden, die hun zwaarder nog vielen dan het gevoel gebukt te gaan onder vreemde heerschappij. Eindelijk in 1813 het beleg door de Kozakken, hetwelk eindigde met den uittocht der Fransche troepen na een zwaar tijdperk van zes maanden, en den intocht van het garnizoen van den soevereinen vorst.

Na 1813 zijn de tijden voor Deventer niet meer moeielijk geweest; van den Belgischen opstand ondervond men geen anderen hinder dan de tijdelijke

inkwartiering van een bezettingsgarnizoen uit andere plaatsen, toen de eigen troepen naar de grenzen waren getrokken, en sedert werd in Nederland het zwaard niet weder uit de scheede gehaald.

Aan een rustige ontwikkeling van de vele hulpbronnen, die de stad bezat kon men zich dan ook in het laatste drie vierde der eeuw rustig blijven wijden, en het valt niet te ontkennen, dat in dat tijdvak, en niet het minst in de laatste twintig jaar de stad belangrijk is vooruitgegaan, niet alleen in zielental, maar ook in invloed en beteekenis. De

22

plaats van eerste stad tusschen Zwolle en Arnhem in het oosten des rijks, heeft Deventer tot op het huidige oogenblik schitterend gehandhaafd.

Maar reeds te lang stonden wij stil bij eene beschrijving van Deventer's verleden. Het wordt tijd, dat wij ons gereed maken voor de taak, die wij ons stelden, het beschrijven van een wandelingetje door de stad zelve, waarbij wij gelegenheid zullen vinden om voor een merk waardig gebouw een oogenblikje te toeven.

Wat wel onmiddellijk opvalt, dat zijn de nauwe straten, nauwer dan we ze in de meeste plaatsen van Deventer's belang en grootte aantreffen: maar de ingezetenen zijn van ouds bekend geweest als zuinige menschen en zoo is het niet te verwonderen, dat zij, ook al looft het nageslacht dit niet, geen meter grond meer ‘nutteloos’ weggooiden dan noodig was. Men bouwde huis aan huis en liet lang niet altijd een stukje grond voor tuin beschikbaar. Geheel in tegenspraak met deze nauwe bouworde zijn dan ook de ruime kostelijke pleinen, die men te Deventer aantreft en waardoor het uitsteekt boven de meeste harer zustersteden.

Vorstelijk is wel het hoofdplein der stad ‘de Brink’, waarop het statige gebouw, de Waag, hetwelk men op de eerste bladzijde dezer aflevering vindt afgebeeld, een schoonen achtergrond vormt.

Wat al herinneringen zijn er aan dat gebouw verbonden. Wij maakten reeds melding van den strijd tusschen de Gelderschen en die van Deventer, welke onderdanen waren van den Stichtschen bisschop, waarmede de hertog van Gelder krijgde; in samenhang met dien strijd is men met den bouw van de Waag in het jaar 1528 aangevangen.

Op de volgende wijze droeg zich dit toe. Door Karel van Gelder, Deventer's belegeraar, waren in 1527 een tweetal blokhuizen ter observeering van deze stad opgericht, die den ingezetenen een doorn in het oog waren, gelijk wel uit de

naamsverandering, die men in de wandeling deze blokhuizen deed ondergaan, blijkt. Het eene ‘Morgenster’ noemde men ‘Kijk in de Pot’, het andere ‘Althena’, ‘Al te na’. Toen nu de Geldersche bezetting in 1528 op een valsch gerucht van het aanrukken der Stichtsche troepen, waarmede men in strijd was, de vlucht had genomen, namen de Deventerschen de kans waar om in enkele uren de beide blokhuizen te sloopen en het materiaal naar Deventer te sleepen, waar daarvan het schoone Waaggebouw werd opgetrokken, hetwelk thans nog het belangrijkste monument der stad is. Een herinneringssteen in den westelijken hoek herinnert aan het jaar, waarin de bouw werd aangevangen; de inscriptie luidt:

In 't jaer ons heren MD en de XXVIII op Sunte Mariendach

Wherd den ersten sten van dese Waghe gelacht 1528

Men vindt voorts een aantal gevelsteenen, die aan de herkomst van het materiaal, waaruit de Deventer Waag is gebouwd, herinneren. De ‘Morgenster’ en de ‘Kijk in de Pot’ vindt men in de gevellijst onder de eerste verdieping uitgebeiteld.

De laatste verzinnelijking zou men ook als op een ander feit uit Deventer's geschiedenis, waarbij de Waag een rol speelt, toepasselijk kunnen aannemen. Wanneer men n.l. de westelijke zijde van het waaggebouw bekijkt, ziet men daar een groote koperen (het is oppervlakkig niet meer te onderscheiden dat het metaal koper is)

-ziet men daar een groote koperen ketel of pot hangen, waaraan zich een barbaarsche legende vastknoopt, die vermoedelijk wel in de werkelijkheid haren grond vindt. Men vertelt n.l. dat in dezen ketel een valsche munter levend is gekookt en dat ten einde in eeuwigheid een afschrikwekkend voorbeeld te stellen, deze ketel later aan de stadswaag is gehangen. Wat hier van aan zij, valt niet met zekerheid uit te maken; wel moet omstreeks 1434 een muntmeester van den heer Van Batenburg veroordeeld zijn geworden om levend ‘gesoden’ te worden, omdat hij valsche munt had

uitgegeven, en is dat vonnis ook inderdaad aan dezen rampzalige voltrokken. Thans heeft de ketel door den tand des tijds zeer geleden en, indien men geen maatregelen neemt om de algeheele vernieling tegen te gaan, mag aangenomen worden, dat het foltertuig den langsten tijd aan de Deventer Waag heeft gehangen.

In Deventer's geschiedenis heeft de Waag verder een belangrijke rol gespeeld. Vele malen was in dit gebouw de zetel van burgerlijke of militaire regeering gevestigd en werden van daar uit de wachten betrokken, als de stad in oorlogsgevaar verkeerde. Naderhand is de bestemming der bovenlokalen een meer vreedzame geworden. Jaren lang was er het gymnasium gevestigd, totdat dit naar een ander gebouw verhuisde, door den president-curator, Mr. H.W. van Marie aan de gemeente

geschonken na zijn dood, en de meisjes H.B.S. hare tenten in de Waag opsloeg. Tot voor korten tijd vond het rijkstelegraafkantoor in de benedenzalen een onderkomen. Inwendig is overigens het gebouw zeer onbelangrijk, daar de oude betimmering, behalve op de zolders, reeds sedert lang verdwenen is.

(Wordt vervolgd.)