• No results found

Kerstmisverrassingen. Met illustratiën

Wij hadden besloten het Kerstfeest nu eens heel eenvoudig te vieren; van den zomer

hadden wij een groote reis gemaakt; bovendien waren er nog andere groote uitgaven geweest; er kon slechts een heel bescheiden feest op overschieten.

Mijn beste vrouwtje! daar had ik haar verlanglijst: allemaal heel practische dingen, geen versierseltje, zelfs geen boek!

Over zooveel zelfverloochening was ik geroerd; graag had ik haar wat gegeven, dat mij meer aan het hart lag dan die practische dingen en menig aardig cadeautje kwam mij in de gedachte, maar.... er kwam altijd een ‘maar’ bij. Het kon er niet af en - ik moest standvastig blijven.

Eindelijk op een morgen bij het opstaan - de kinderen waren al druk in de kamer naast mij in de weer - daar schoot mij een gedachte binnen: een ware uitkomst! Al vaak had mijn vrouw er over gepruild, dat ik, anders nogal royaal, maar niet kon besluiten de kinderen te laten fotografeeren. Andere ouders lieten van tijd tot tijd hun kinderen wel fotografeeren, het was altijd zoo'n aardige herinnering, en onze kinderen waren toch ook lieve bekjes. Zij waren nog maar eens bij den fotograaf geweest, toen ze een jaar waren, en Annetje was nu al twee en Oskar drie. Het werd nu toch heusch tijd.

Mijn vrouw had gelijk; de kinderen waren in den laatsten tijd gegroeid als kool en al onze kennissen wilden graag een portret hebben.

Onwillekeurig liep ik naar de kinderkamer, waaruit de stemmen der kleinen zoo vroolijk klonken. Ik deed de deur open, en met luiden jubelroep liepen ze op mij toe en wenschten mij goeden morgen. Ze zagen er werkelijk allerliefst uit: mijn vadertrots groeide. Ja, dat was het; ik wilde de kinderen stilletjes laten fotografeeren en met Kerstmis mijn vrouw verrassen.

Hoe had ik kunnen vermoeden, dat dit plan zooveel moeilijkheden zou ontmoeten. Mijn eerste schuchtere verzoek om de kinderen een uur op den middag mee te krijgen, leed schipbreuk op den onverzettelijken wil der zorgzame moeder: het weer was veel te slecht. Ook kwam haar het plotseling opgekomen plan om met de kinderen alleen te gaan wandelen, te vreemd voor dan dat zij niet tot verzet zou geprikkeld zijn. Nooit te voren had ik zoo iets gevraagd.

Maar er kwam nog meer tegenspoed.

Dag aan dag bleef de regen bij stroomen vallen; ik begon werkelijk te wanhopen. Maar daaraan stoorde het weer zich niet, integendeel het kletterde hoe langer hoe harder tegen de vensters en gudste uit de regenpijpen. Over acht dagen zou het Kerstmis zijn; als het zoo doorging moest mijn plan reddeloos mislukken.

Daar - - eindelijk!

Op een goeden morgen stond ik op en zie, de lucht was helder, het vroor. En toen ik des middags met het oog op mijn plan, een uur eerder van mijn kantoor kwam dan anders, scheen de zon zoo heerlijk, als wilde zij mijn hart met nieuwen moed vervullen.

Ik trof het; mijn vrouw was uit. Ik zocht dus het Zondagsche jasje en manteltje der kinderen op om ze te laten aankleeden, maar - het kon zoo niet. Ze hadden hun huispakjes aan, die nog daarenboven de sporen droegen van hun intimiteit met den vloer; daarbij waren ze niet behoorlijk gewasschen en gekamd. Zóó konden ze onmogelijk worden gefotografeerd; ze moesten heelemaal verkleed worden, daar hielp niets aan.

Maar hoe zou ik dit ongewone doen aan mijn vrouw ophelderen zonder mij onmiddellijk te verraden?

Daar viel mij iets in.

Bij het heerlijke weer zou mijn vrouw het begrijpelijk vinden, als ik met de kinderen een visite ging maken; nog kort geleden had ze gezegd, dat zij noodig eens naar tante Hanna, de peettante van Annetje moest, die altijd zoo lief voor de kinderen was.

Mijn aanbod, haar van deze moeite te ontlasten, zoodra het weer dat zou

veroorloven, had niet het gewenschte succes gehad - maar ik kon doen of ik dat niet bemerkt had.

Ik schelde dus de meid en verzocht haar de kinderen te willen aankleeden, en wel zoo vlug mogelijk, voor mijn vrouw thuiskwam.

En zie - de geluksster scheen heden eindelijk boven mij te zijn verrezen - daar kwam het kindermeisje al aan, bijna nog voor ik gescheld had, en als had zij mijne geheimste gedachten geraden, droeg zij het nieuwste jurkje van Annetje en het beste pak van Oskar over haren arm, en schoentjes

en kousen - alles zoo netjes en zoo aardig, als ik het nog nooit in mijn leven meende gezien te hebben. En daarbij zette zij zoo'n oolijk gezicht, dat ik er van stond te kijken.

Wat? Zou ik mij dan toch verraden hebben? Wilde ze mij te kennen geven, dat ze van mijn geheim wist?

‘Ik wilde de kinderen aankleeden - mevrouw komt direct terug; ze wilde met de kinderen een verjaarvisite maken.’

Daar stond ik, als door den bliksem getroffen. Hoor! Er werd hard gebeld - nog was ik van mijne ontzetting niet bekomen, toen mijn vrouw vriendelijk lachend de kamer binnenkwam.

‘Jij al hier, beste man? Het mooie weer heeft je zeker wat eerder van het kantoor gelokt; maar wat jammer, dat ik niet met je kan gaan wandelen, ik moet heusch met de kinderen uit.’

‘Waar moet je dan heen?’ vroeg ik, en zette het onschuldigste gezicht van de wereld.

‘Even een visite, mijn schat! Bij tante; je weet, dat ze mij verwacht.’ Daar ging mijn mooie plan; ik had geen geringe moeite om kalm te blijven.

61

En terwijl mijn beide kleinen zich buitengewoon lief al dat schoons lieten aantrekken, overlegde ik hoe het mogelijk zou zijn mijn plan ten uitvoer te brengen.

‘Je moest eigenlijk met ons meegaan,’ zeide mijn vrouw,

terwijl zij het jasje van mijn oudste dichtknoopte; ‘tante zal het erg aardig vinden.’ ‘Neen, dank je - dank je wel,’ mompelde ik verstoord. Ik moest tot een besluit komen - het is de hoogste tijd, want ook de jongste is ondertusschen klaar gekomen en ziet er met haar gouden lokken om het aardige gezichtje en het witte manteltje met vergeet-mij-nietjes allerbekoorlijkst uit. Eindelijk krijg ik een beetje moed. ‘Blijf je lang bij tante?’ vraag ik zoo onverschillig mogelijk aan mijn vrouw.

‘Neen, niet lang; hoe zoo, beste man?’

‘Het is wel grappig, vrouwtje,’ begon ik nu, ‘werkelijk zeer grappig - de zuiverste gedachtentelegrafie - onze wenschen ontmoeten elkaar vandaag. Ik wilde namelijk ook met de kinderen eene visite maken - wel niet bij tante, maar bij mijn collega Muller. Je weet, ze zijn kinderloos en eerst onlangs hierheen verplaatst’ - gelukkig was mij onder mijn vele collega's een zoodanig echtpaar te binnen geschoten - ‘ze zouden erg graag de kinderen eens zien en hun een groote verzameling buitenlandsche vogels, hun trots, laten kijken. Vandaag weer vroeg Muller er mij om, en opdat zulk een bezoek niet tot te groote intimiteit aanleiding hoeft te geven, en ik weet, dat je daar niet op gesteld bent, beloofde ik, voor het eten met de kinderen te zullen aankomen. Vindt je dat ook niet het best?’

‘Ja zeker, man, heel best, maar vandaag...’

‘Ik dacht, ik zou de kinderen van tante kunnen afhalen, omdat ze dan toch zijn aangekleed, en dan even die visite maken.’

‘Maar wat denk je toch wel, beste man, dat we zoo gauw bij tante weg kunnen, -neen ga morgen met de kinderen naar de Muller's - nu adieu, als je ten minste niet meegaat.’

***

Morgen dus!

Daarop was mijn laatste hoop gebouwd. En ja wel; als ik van mijn bureau in huis kom, zijn de kinderen dan ook al keurig aangekleed. Mijn jongen heeft het blauwe matrozenpakje aan, mijn dochtertje het manteltje met de vergeetmij-nietjes; het is toch een aardig stelletje.

En nu, gauw naar den fotograaf! Naar welken?

Er waren er zooveel; mijn vrouw roemde dien op de Groenmarkt nogal - maar neen, daar ging ik niet heen; ze zou er misschien achter kunnen komen.

Naar een anderen dus, een welvermaarde. Wij traden het ‘salon’ binnen.

Men liet ons wat wachten; mijn jongen werd ongeduldig en stak zijn handjes uit naar de portretten, die op standaardjes op de tafel stonden; met moeite zorgde ik, dat ze niet op den grond terecht kwamen. Mijn dochtertje maakte van de gelegenheid gebruik om te gaan huilen en riep maar al om mama. Ik sprak haar vriendelijk toe, troostte haar en droogde de beschreide wangetjes, maar zonder succes, het schreien hield aan; eindelijk ten einde raad beloofde ik haar de mooiste pop van de wereld, die de oogen open en dicht kon doen. Natuurlijk wilde Oskar nu ook wat hebben; ook daarin schikte ik mij. Daar verscheen als een reddende engel eene jonge dame en vroeg wat ik wenschte.

‘Ik wilde de kinderen graag laten fotografeeren.’ ‘Vandaag?’

‘Ja, nu dadelijk!’

‘Het spijt me erg, maar het is nu onmogelijk; juist is mijnheer Schrijver, de heldentenor, dien u wel zult kennen, op het atelier, die zich in tien verschillende rollen laat fotografeeren; dan zijn er nog twee heeren, die al vooruit besproken hebben; hadt u dat ook maar gedaan!’

Ja, ze had gelijk. Zoo lang en zoo vaak had ik over mijn plan gedacht en op deze eenvoudigste van alle gedachten was ik niet gekomen!

Wat hielp thans mijn berouw? Onverrichterzake moest ik naar huis; en dàt was dan het resultaat van al mijn moeite en zorg om de kinderen mee te krijgen.

Maar ik was door schade wijs geworden; ik verliet het salon niet dan nadat ik mij voor den volgenden dag had laten inschrijven.

Zoodra wij buiten waren drongen de kinderen aan op de vervulling mijner belofte. Zij toonden zich doof voor mijn verzoek om tot morgen te wachten; ik ging dus met hen naar een speelgoedwinkel en kocht, wat ik gezegd had.

Thuis droeg deze uitgaaf natuurlijk de goedkeuring mijner vrouw volstrekt niet weg; zoo kort voor Kerstmis, en nu nog wel, nu wij besloten hadden zuinig te zijn.

Bijna had ik alle schuld op Muller gegooid en gezegd dat de geschenken van hem waren, maar ik was bang voor allerlei verwikkelingen, en redde mij dus uit de verlegenheid door te zeggen, dat bij de Muller's niemand thuis was geweest, en dat ik, om de kinderen schadeloos te stellen, die paar kleinigheden had gekocht.

62

‘Je hadt toch gezegd, dat je zou komen.’

‘Ja...., ik heb me, schijnt het, in den datum vergist, - wij zijn een dag te vroeg gekomen.

Mijn vrouw verklaarde zeer beslist, dat zij de kinderen in elk geval niet gauw er weer heen liet gaan; ik veroorloofde mij van eene andere opinie te zijn - ik stond er op, - zij gaf niet toe - de lezer begrijpt, er kwam een klein huiselijk scènetje.

Wij gingen van tafel; mijn vrouw gaf mij - anders dan gewoonlijk - een koel handje. De stemming bleef gespannen. Ik kreeg genoeg van mijn martelaarschap; o, hadde ik geweten, wat mij nog te wachten stond!

***

Klokke halfeen was het den volgenden dag. Met moeite

kreeg ik de kinderen mede, terwijl mijn vrouw zich nu juist niet vleiend over de Muller's uitliet.

Toen naar den fotograaf! Honderd trappen op! Een fotograaf!

Wel honderd keer in dit uur heb ik in gedachten den man vergiffenis gevraagd voor het onrecht, dat ik zijn ambt altijd had aangedaan, zonder mij ook de minste voorstelling te kunnen maken van de moeite en de niet te beschrijven veelzijdigheid van zijn werkkring. Wie in zijn leven ooit kinderen heeft laten fotografeeren en niet sprakeloos is geworden van bewondering en hoogachting voor de kunst van zulk een

man en het hartroerende geduld door hem aan den dag gelegd, die is voor menschelijke indrukken stellig niet vatbaar.

Wat hij niet probeerde? Wat hij de kinderen niet vertelde en beloofde en vertoonde? Met welk een aangrijpende lankmoedigheid en zelfverloochening hij altijd en altijd weer hun hoofdjes recht zette en de armpjes anders trok, en zong en sprong en gesticuleerde - het is onbeschrijfelijk.

Als alles vergeefs bleek en ik, geheel radeloos, in de vaste meening was, dat ook hij de zaak glad en al opgaf, dan klonk het nog onverstoorbaar:

‘Nu opgepast, nu begint het!’

En zie, voor mijn verbaasde oogen liet hij nu uit de geheimzinnige schuilhoeken van zijn atelier een wagenvracht speelgoed aanrukken: twee kraaiende hanen, een pop, nog een pop, papegaaien, beweegbare marionetten, soldaten - een eindelooze reeks!

En met alles werkte hij en danste hij voor de kinderen, aldoor op een gunstig oogenblik om hen te fotografeeren loerend.

Maar als dat oogenblik kwam en hij juist op den gummibal, dien hij in de hand hield, wilde drukken, dan strekte mijn stamhouder verlangend zijn hand naar een begeerlijk voorwerp uit of riep mijn dochter even hebzuchtig ‘hebben’ - ‘hebben’, en met de opname was het mis.

Dit alles, dat mij langzamerhand in een toestand bracht, die aan razernij grensde, deed hem ook zelfs geen oogenblik zijn kalmte verliezen, en toen ik, na eenige vergeefsche pogingen, zijn hopeloozen arbeid met de macht van mijn vaderlijk gezag ter hulp wilde komen en mijn leedwezen uitsprak, dat ondanks zijn oprechten wil, er nog geen enkele opname gelukt was, antwoordde hij zeer bevredigd, dat hij er al vier genomen had - maar dat bij de niet te loochenen onrust der kinderen de uitkomst moest leeren, of ze waren gelukt.

***

Het was avond. Inwendig bevredigd kwam ik in opgewekte stemming van het bureau; het groote werk was gedaan en scheen gelukt. Zelfs mijn grootste vrees, dat de kinderen zich over het bezoek bij den fotograaf konden verpraten en zoo het geheim toch nog verklappen, bleek zonder grond. Het eigenlijke doel van den tocht, waarover ik met de kinderen natuurlijk niet gesproken had, was hun volkomen duister gebleven. Zij vertelden veel van tante Muller en den aardigen oom, die hun zulke mooie vogels en speelgoed hadden laten zien, en naar wie ze graag weer toe wilden.

Ook ik was heelemaal vervuld van de vriendelijkheid van mijn collega tegenover de kinderen; mijn vrouw vermoedde niets. Niemand kon gelukkiger zijn dan ik.

Daar kwam een brief. Ik open dien. Zeer geachte Heer!

Door de ongedurigheid Uwer kinderen is helaas van alle opnamen geen enkele volkomen gelukt. Ik moet U daarom verzoeken nog eens aan te komen, echter op zijn laatst morgen, omdat ik anders niet kan garandeeren, dat de portretten tijdig klaar zijn. Hoogachtend

Uwe dienstw. dien K. Brand, fotograaf.

De woorden dansten voor mijn oogen - het scheelde weinig of ik gaf het geheele plan op.

Ik kon mijn prikkelbaarheid niet verbergen en zoo kwam het, dat mijne bezorgde vrouw mij ernstig vroeg om haar toch te vertellen, wat mijn gemoed zoo in onrust bracht; ‘het was voor háar ook bijna niet te dragen.’

Hoe graag had ik gesproken, haar mijn geheim geopenbaard, maar het ging niet -nog niet.

Zoo koos ik den eenig mogelijken uitweg - ik veinsde verkouden te zijn en ging naar bed.

Maar geen verkwikkenden slaap vond ik - woeste droomen kwelden mij.

Met hanen en poppen, papegaaien en katten stond de fotograaf voor mij te dansen en te zingen en te gesticuleeren. En als hem dat niet hielp, dan gaf hij mij een groote marionet in de hand, en dan moest ik met hem springen

63

en dansen en gesticuleeren, tot ik eensklaps viel en met een luiden kreet, badend in mijn zweet, wakker werd.

Mijn vrouw boog zich over mij heen: ‘Je bent ziek, ernstig ziek,’ zeide zij met haar vriendelijke, bezorgde stem.

***

Toen ik den volgenden middag thuiskwam, hoorde ik, dat mijn vrouw naar den dokter was gegaan en wij daarom wat later aten.

Toen nam ik in mijn vertwijfeling een besluit.

Ik liet het dienstmeisje een rijtuig halen, pakte de kinderen, zooals ze waren - ze speelden juist hond en kat op den grond - mede, en voort ging het naar den fotograaf.

Natuurlijk trof ik in het ontvangsalon juist een bekende familie en moest ik duizend verontschuldigingen zoeken wegens de slordigheid der kinderen. Ook tegenover den fotograaf drukte ik mijn spijt uit, maar deze zeide lachend, dat het er werkelijk niets toe afdeed, en vóór ik op hem lette, had hij in de eene hand een borstel en in de andere een kam en bracht het haar der kleinen op eene wijze in orde, dat ik niets vuriger verlangde dan mijn kindermeisje eens een dag bij hem in de leer te sturen.

‘Maar die verschrikkelijke kleeren,’ zeide ik kleinmoedig.

‘Doet er niets toe - heelemaal niets,’ zeide hij onverschillig, geen oogenblik met zijn werk ophoudend.

En wonderlijk - hetzij dat de kinderen reeds aan hem gewend waren, hetzij dat ze in hun daagsche pakjes ongedwongener waren dan in hun Zondagsche kleeren - de opname liep veel beter van stapel dan de eerste maal.

Toen ik thuiskwam was mijn vrouw er nog niet; ik trof het dus.

Kerstavond.

Driemaal was ik in den loop van den dag bij den fotograaf geweest. Hij was overkropt met werk, maar eindelijk, juist op het nippertje, had ik de proeven toch gekregen en met den zwaar verworven schat ging ik gelukzalig naar huis.

De lichtjes aan den kerstboom branden; het is een heerlijk oogenblik.

De kinderen juichen over hun cadeautjes - het meest echter over de beide kraaiende hanen, die ‘oom Muller’ hun als herinnering aan het onvergetelijke uur heeft gestuurd.

Nu komen wij, naar oud gebruik, aan de beurt.

Mijn vrouwtje laat zich het genoegen niet ontnemen om het eerst mijn geschenk te geven, al brand ik ook van ongeduld om haar het mijne te laten zien.

Die beste vrouw; wat heeft zij zich ingespannen, wat heeft ze voor mij gehandwerkt. En nog altijd lag er iets geheimzinnigs, iets onuitsprekelijks op haar gelaat. ‘En nu,’ zeide ze, nadat ik mijn vreugde en dankbaarheid misschien wat verstrooid had geuit, ‘ontevredene, hier

is nog een kleine verrassing en misschien vindt je die nog aardiger dan al het andere.’ Ik weet niet, welk donker vermoeden zich plotseling van mij meester maakte, toen zij mij een klein pakketje overreikte; - ik weet alleen dat ik iets in de handen hield, dat mij zoo wonderlijk bekend, zoo geheel en al saamgeweven met mijn eigen geschiedenis van de laatste dagen voorkwam.

Ik verzamel mijn moed en open.

En zie - voor mij ligt het welgeslaagde portret mijner beide kinderen, elkaar goed