• No results found

11 Conclusie, discussie en aanbevelingen 11.1 Macrobenthos van het strand

11.2 Macrobenthos sublitoraal

De vooroever wordt gekenmerkt door een hoge dynamiek waardoor de aanwezige fauna eveneens aangepast moet zijn aan sterk wisselende omstandigheden. In tegenstelling tot het strand, wordt de dynamiek hier uitsluitend veroorzaakt door mariene processen.

De vooroever van de Waddeneilanden, en van een groot deel van de Hollandse kust, wordt gekenmerkt door een prominent bankensysteem met één of meer banken. Aan dit bankensysteem zijn specifieke morfologische en hydrodynamische processen gekoppeld, zodat het aannemelijk lijkt dat de macrofauna in de vooroever gestructureerd wordt door de aanwezigheid van de morfologische entiteiten. Eerder onderzoek toonde aan dat met name de buitenste trog mogelijk een hotspot voor biodiversiteit van benthos was (Janssen & Kleef et al. 2008), maar dit kon vervolgens niet worden bevestigd door het onderzoek van van Dalfsen (2005), (van Dalfsen 2009).

Om de mogelijke effecten van een vooroeversuppletie in kaart te brengen, is het in ieder geval belangrijk om na te gaan hoe de morfologie een structurerende invloed zou kunnen hebben op het macrobenthos. Vooroeversuppleties kunnen immers op verschillende manieren aangelegd worden: het opvullen van één of twee troggen, het suppleren tegen de buitenste brekerbank, etc. Indien er duidelijke verschillen zijn in voorkomen van macrobenthos binnen de troggen of banken, zou dit een motivatie kunnen zijn om een bepaalde vorm van vooroeversuppletie te prefereren.

In dit onderzoek is daarom veel aandacht besteed aan het goed in kaart brengen van de morfologie van de vooroever en het positioneren van de macrobenthosmonsters volgens de verschillende morfologische entiteiten. Hiervoor is gebruik gemaakt van de JARKUS-opnames van Rijkswaterstaat, aangevuld met specifieke acoustische opnames van de bodemmorfologie vlak voor het verzamelen van de benthosmonsters. Dit heeft geresulteerd in een gedetailleerd beeld van het vóórkomen van macrobenthos in de troggen, op de banken, op de hellingen en buiten het bankensysteem van Ameland en Schiermonnikoog in drie opeenvolgende jaren.

Vanwege de grote hoeveelheid monsters die verzameld zijn per morfologische entiteit, is de kans dat een afwijkend resultaat in één monster als representatief wordt beschouwd aanzienlijk verkleind. In het jaarverslag van 2010 (Vanagt & van de Moortel et al. 2011) werd dit namelijk als een mogelijke verklaring gezien voor de waargenomen hotspot van biodiversiteit in de buitenste trog bij het onderzoek van Janssen & Kleef et al. (2008).

11.2.1 Waargenomen verschillen kustdwars

Hoewel de hypothese voor het verklaren van een verhoogde biodiversiteit in troggen – lagere stroomsnelheden, hoger slibgehalte, minder dynamiek, aanwezigheid van Lanice, zoals beschreven in Janssen & Kleef et al. (2008) erg aannemelijk is, hebben we in het huidig onderzoek met drie jaar intensief monsteren in de vooroever, niet kunnen vaststellen dat het voorkomen van macrobenthos significant verschilt tussen troggen en banken. De potentieel verhoogde diversiteit macrobenthos in de trog wordt door Janssen & Kleef et al. (2008) verklaard uit het voorkomen van velden Lanice. Echter zijn er tijdens de vlakdekkende Side scan sonar opnames in 2010 ook geen Lanice velden waargenomen. Dit wil niet direct zeggen dat er zeer lokaal geen verhoogde diversiteit in de troggen

aanwezig kan zijn. Het bemonsteren van lokale clusters met hogere diversiteit aan bodemdieren vraagt gebiedsdekkende monitortechnieken. Het bemonsteren via bodemhappen is hiervoor niet geschikt.

Tijdens de huidige bemonstering is over het algemeen is geconstateerd dat het vooral de afstand tot de kust en de diepte zijn, die de faunasamenstelling bepalen. Een correlatie tussen diepte en benthos in de Zuidelijke Noordzee is goed gedocumenteerd (zie onder meer (van Hoey & Degraer et al. 2004)), maar niet op het detailniveau van de ondiepe kustzone.

Kijken we naar de volledige gradiënt van laagwater tot buitenste brekerbank, dan blijkt dat de monsters die kustwaarts liggen van de ondiepe brekersbank, duidelijk verschillen van alle diepere monsters. Bovendien is er binnen deze groep monsters nog eens een groot verschil tussen de monsters uit de ondiepe trog en de monsters kustwaarts hiervan (Laagwater monsters). Deze monsters rond laagwater lijken qua faunasamenstelling en vóórkomen erg op de laag strand monsters en vormen dus duidelijk de overgang tussen het strand en de vooroever.

De faunasamenstelling van de monsters bovenaan de zeewaartse helling van de buitenste brekerbank (H3) komt meer overeen met de samenstelling van het bankensysteem dan met de samenstelling van de dieper gelegen monsters (HD). De monsters verzameld onderaan de zeewaartse helling van de buitenste bank (H4), sluiten daarentegen juist weer beter aan bij de dieper gelegen monsters.

Voor het suppletieonderzoek betekent dit dat het volledige suppletiegebied (van de zeewaartse helling van de ondiepe brekerbank tot en met de zeewaartse helling van de buitenste brekerbank) samen geanalyseerd kan worden, hetgeen de power van de resultaten verhoogt.

11.2.2 Interjaarlijkse variatie

Het analyseren van de resultaten werd bemoeilijkt door de zeer grote jaar-op-jaar variatie in het voorkomen van macrobenthos in de vooroever. Vooral de dichtheden en biomassa van Ensis directus, de meest dominante benthossoort in de vooroever, schommelde sterk tussen de jaren. Van deze soort is bekend dat jaren met een grote succesvolle broedval opgevolgd kunnen worden door jaren met nauwelijks broedval (Wijsman & Goudswaard et al. 2006). Zware stormen kunnen dan weer hevig huishouden in mesheftbanken, met miljoenen aanspoelende schelpen als gevolg (Vanagt & van de Moortel et al. 2011). Maar ook andere soorten vertoonden een sterke variatie tussen opeenvolgende jaren.

Dit maakt het identificeren van een mogelijk suppletie-effect in de huidige opzet - met één meting per jaar - moeilijk, omdat bij duidelijke veranderingen in aantallen benthos na de suppletie evengoed te wijten kunnen zijn aan een (natuurlijk) jaareffect. Dit onderstreept het belang van goede referentiegebieden. Zowel Ameland Uitstraling (ten oosten van het suppletiegebied) als Schiermonnikoog bleken te voldoen aan de criteria voor een geschikt referentiegebied: de gemeenschapsopbouw van het benthos was niet wezenlijk anders, ondanks de morfologische verschillen tussen Ameland en Schiermonnikoog. Helaas zijn er in 2012 vanwege slechte weersomstandigheden geen monsters verzameld in het bankensysteem van Schiermonnikoog, enkel meer zeewaarts.

11.2.3 Waargenomen rekolonisatie

Uit de uitloding van de vooroeversuppletie blijkt dat op verschillende plaatsen meer dan één meter zand is neergelegd. Slechts enkele weken na de suppletie werd het gebied al bemonsterd. Dit kan ook goed verklaren waarom in 2011 monsters zijn verzameld waar helemaal geen macrobenthos in is gevonden (enkele monsters op de buitenste bank, B2). Toch bleken niet alle buitenste bankmonsters

(B2) uit het suppletiegebied volledig faunaloos te zijn: de meer westelijk gelegen monsters, waar de suppletie het eerste was aangelegd, vertoonden al duidelijke tekenen van herkolonisatie. Twee van de twee meest westelijke monsters bevatten meer dan 10 soorten, het derde monster telde slechts één soort. Dat een zandlaag van meer dan één meter voor volledige defaunatie kan zorgen, was reeds bekend (Speybroeck & Alsteens et al. 2007a), maar de bijzonder snelle herkolonisatie van verschillende soorten polychaeten, crustaceeën maar vooral van bepaalde molluscen is opmerkelijk.

Opvallend is ook dat één B2 monster uit het uitstralingsgebied op Ameland vrijwel faunaloos bleek te zijn. Het betreft het monster op de 7de raai, net ten oosten van de suppletie. Uit de profielmeting blijft dat de suppletie niet tot zo ver oostelijk is aangelegd, hetgeen suggereert dat er hier sprake is van een kustlangs uitstralingseffect. Toch blijkt ook dit uitstralingseffect (op deze korte termijn) ruimtelijk zeer beperkt. Het monster op de volgende oostelijke raai, bevatte alweer een normale macrobenthossamenstelling voor een B2 monster. Ook een aantal van de H3 monsters in het impactgebied, monsters zeewaarts van de suppletie op de helling van de buitenste brekerbank, vertoonden een verlaagde aanwezigheid van benthos. Het uitstralingseffect lijkt dus niet alleen kust- langs maar ook zeewaarts aanwezig te zijn, maar ook hier was de afstand van dit effect beperkt.