• No results found

10 Evaluatie onderzoeksopzet

10.4 Bemonstering in de tijd 1 Moment van bemonsteren

De strandfauna is in 2010 t/m 2012 telkens in dezelfde periode in het najaar bemonsterd. In 2011 en 2012 zijn bijkomende bemonstering uitgevoerd in het voorjaar en het najaar. Hoewel de spreiding over het jaar onvoldoende was om een seizoenaal patroon te kunnen identificeren is het beeld over de mate van herstel na een strandsuppletie versterkt.

Het vooroevergedeelte is slechts eenmaal per jaar bemonsterd. Deze keuze was vooral ingegeven door de hoge kosten die gepaard gaan met monsternames vanaf een schip, in vergelijking met de kosten voor strandmonsternames. Eventuele verschillen in kolonisatie en overleving gedurende het jaar kan met een eenmalige bemonstering niet worden vastgesteld.

Op het strand zijn twee suppletie gebieden opgevolgd, een suppletie uitgevoerd in de zomer en een uitgevoerd in de winter. Dit had tot doel om eventuele verschillen tussen de zomer- en wintersuppletie te kunnen achterhalen. De keuze om extra te bemonsteren in 2011 en 2012 is erg zinvol gebleken gezien de resultaten i.v.m. zomer- versus wintersuppletie.

10.4.2 Dag en/of nacht bemonsteren

Het is bekend dat de aanwezigheid van sommige epibenthossoorten en demersale vissen een relatie vertoont met het getij of de wisseling van dag en nacht (Gibson & Burrows et al. 1998). Dit geldt ook voor de zeer ondiepe kustzone (Beyst & Buysse et al. 2001, Beyst & Hostens et al. 2002). De uitvoering van verschillende bemonsteringen voor zowel sublitorale macrofauna, epifauna en vis is vooral ingestoken om zo efficiënt mogelijk te werken rond het getij waardoor er regelmatig lange dagen is gewerkt. Hierdoor is mogelijk een fout geïntroduceerd door onvoldoende rekening te houden met verschillen in aanwezigheid gedurende de dag of de nacht.

Op het strand is er voor verschillende soorten ook sprake van een dag/nachtritme (McLachlan & Brown 1990). Aangezien de bemonsteringen van het strand altijd overdag zijn uitgevoerd is deze variabele hier uitgesloten.

Om inzicht te krijgen in de mogelijke effecten van dag/nacht op de aanwezigheid van epifauna en juveniele vis is in 2010 een kleine vergelijkende studie uitgevoerd waarbij zowel overdag als in de avond en nacht is gevist. Vissen zijn ‘s nachts actiever dan overdag en zouden daardoor gedurende de avond/nacht makkelijker te vangen zijn. Het resultaat van deze studie liet zien dat binnen een gebied de verschillen tussen dag en nacht niet dermate groot (lees significant) waren dat bij de analyse van de data hier rekening mee gehouden moest worden. De studie was echter beperkt in omvang en mede door de lage dichtheid van de soorten moet deze uitkomst met enige reserve worden gehanteerd. Het blijft dan ook de voorkeur hebben om de verschillende bemonsteringen gedurende een zelfde periode van de dag aan te houden.

10.5 Materiaal

10.5.1 Steekbuis vs steekframe

Tijdens het onderzoek is uitvoerig gediscussieerd over de methodiek van het bemonsteren van de intertidale strandfauna. In dit onderzoek is gekozen voor het gebruik van een steekframe. De belangrijkste reden hiervoor was dat deze methodiek zou aansluiten bij de methodologie zoals die bij overeenkomstig onderzoek gebruikt wordt (zie bijv. Speybroeck & Alsteens et al. (2007b).

Tevens komt het monsteroppervlak van 0,1 m2 overeen met monsteroppervlak van de Van Veen

Happer die is gebruikt voor de bemonstering van de sublitorale macrofauna waardoor de resultaten van het strand gekoppeld konden worden aan die van de vooroever.

Nadelen aan het gebruik van een frame zijn onder meer de beperkte werkdiepte waardoor een deel van de bodemfauna mogelijk niet wordt bemonsterd en het risico dat organismen zoals strandvlooien relatief eenvoudig uit het frame kunnen ontsnappen. Door nauwgezet te werken is geprobeerd het laatste te minimaliseren. Door juist met afgaand water en op de vloedlijn te monsteren is geprobeerd om onderschatting van de aanwezige fauna door niet diep genoeg te steken te ondervangen. Hier is echter geen controle experiment op uitgevoerd.

Het gebruik van een steekbuis heeft als voordeel dat gemakkelijker op een grotere diepte gestoken kan worden. Echter ook hier zit een grens aan. Daarnaast moeten meerdere monsters gestoken om een zelfde monsteroppervlak te verkrijgen.

10.5.2 Maaswijdte

In dit onderzoek is onder andere gekeken naar de kinderkamerfunctie van de kust door te vissen op de juveniele demersale vis. Om deze te bemonsteren is gekozen voor het werken met een kleine, 3 meter brede boomkor en een net met een gestrekte maaswijdte van 22 mm (in de kuil). Een dergelijk net is gangbaar is voor dit type onderzoek (De Backer & Hostens 2013). Uit testen die in dit onderzoek zijn uitgevoerd met een net met een kleinere maaswijdte blijkt dat dit invloed heeft op de vangst doordat er meer grondels worden gevangen. In de praktijk blijkt het vissen met een dergelijk tuig erg lastig omdat het moeilijk is om het net goed aan de grond te houden. Hierdoor is de daadwerkelijke visinspanning onzeker wat een weerslag heeft op de betrouwbaarheid van de data.

10.5.3 Side scan sonar (SSS)

Opnames met SSS zijn ingezet om aanvullende informatie te verkrijgen over het (patchy) voorkomen van bodemfauna, in het bijzonder concentraties van kokerwormen (vnl Lanice conchilega). Informatie hierover kan relatief gemakkelijk worden gemist wanneer niet vlakdekkend maar via een puntbemonstering wordt geïnventariseerd. De techniek is met succes toegepast langs de Nederlandse kust (van Overmeeren 2007, van Overmeeren & Craeymeersch et al. 2009) maar blijkt niet echt geschikt voor de detectie van deze structuren in dit ondiepe gebied vanwege de gevoeligheid van de opnames voor golf en stromingscondities.

10.5.4 Bepaling biomassa

In dit onderzoek is de biomassa van het macrobenthos bepaald aan de hand van conversiefactoren die gebruik maken van vastgestelde waarden voor de verschillende soorten. Het asvrijdrooggewicht wordt daarbij bepaald op basis van lengtematen of natgewicht van de soorten. Voor Polychaeten is de biomassa per soort bepaald door weging. Deze methodiek wordt ook gehanteerd in het MWTL zoute benthos (Rijkswaterstaat 2012).

Het voordeel van deze methodiek is dat er in het laboratorium geen tijdrovende verassing van de organismen hoeft plaats te vinden waarbij juist bij kleine organismen een behoorlijk grote foutenmarge in de metingen kan plaatsvinden omdat de drooggewichten per individu de grenswaarde van het meetinstrument benaderen. Een nadeel aan deze methode is dat op deze wijze jaarfluctuaties in de conditie van de dieren niet even goed wordt meegewogen. De resultaten geven daarmee een schatting van de biomassa op basis van standaardwaarden maar weerspiegelen minder goed de werkelijke aanwezige biomassa en houden daarmee geen rekening met een jaarlijkse natuurlijke variatie. Op zich kan de eerste methode nog worden verbeterd door voor elke bemonstering opnieuw biomassa relaties vast te stellen. Dit is echter tijdrovend en vraagt per soort en lengtegroep om voldoende individuen. Daarnaast wordt ervanuit gegaan dat door steeds op dezelfde periode in het jaar te monsteren de conditie van het macrobenthos vergelijkbaar is.

De biomassabepaling voor vis heeft plaatsgevonden door middel van directe weging aan boord en geeft daarmee een goed beeld van de aanwezige biomassa tijdens de bemonstering.

De gehanteerde methodiek voor het bepalen van de biomassa volgt weliswaar de voorschriften van Rijkswaterstaat, maar geven een schatting van de aanwezige biomassa waarbij mogelijk onvoldoende inzicht wordt verkregen in natuurlijke fluctuaties van de biomassa binnen soorten.

11 Conclusie, discussie en aanbevelingen