• No results found

2. De Context

2.2 Maatschappelijke ontwikkelingen in de verslavingszorg

2.2.1 De gereguleerde marktwerking in de zorg

Sinds 2006 is het zorgstelsel gewijzigd in een systeem van gereguleerde marktwerking. Dit betekent dat de concurrentie tussen zorginstellingen bevorderd wordt, waardoor de kwaliteit van de zorg zal worden verbeterd en de kosten hiervan minder snel zullen stijgen. Een belangrijke rol in dit nieuwe stelsel is weggelegd voor de zorgverzekeraars. Deze partijen contracteren instellingen op basis van goede kwaliteit en scherpe prijs (Bes, Wendel & de Jong, 2012). Wat kwaliteit inhoudt, wordt hierdoor steeds meer bepaald door de verwachtingen en eisen van de verzekerden (dus de mogelijke cliënten). Dit maakt het nieuwe zorgstelsel meer vraaggestuurd dan voorheen. De cliënten kiezen immers ieder jaar hun zorgverzekeraar op basis van prijs, maar ook speelt het geboden aanbod van de verzekeraars (zoals ook de instellingen waarvan verzekerden gebruik kunnen maken) hierin een rol. Voor zorginstellingen wordt het hierdoor steeds belangrijker om te weten wat hun cliënten verstaan onder kwaliteit en op basis van welke aspecten zij hun keuze voor een instelling maken. Uit het onderzoek van Bes et al. (2012) blijkt dat mensen cliëntgerichtheid, effectiviteit, ervaring met de aandoening9 en wachttijd het meest belangrijk vinden bij het kiezen van een GGZ instelling. Hierin werd cliëntgerichtheid het vaakst als (zeer) belangrijk aangegeven. Hoewel dit onderzoek slechts vergelijkbaar is met een deel van de doelgroep waar Victas zich op richt (de respondenten betroffen cliënten van GGZ instellingen die zelf in staat zijn om te kiezen, dus niet de cliënten die kampen met een aandoening van zodanig ernstige aard dat zij zelf geen keuze kunnen maken), is het niet ondenkbaar dat deze aspecten ook van waarde zijn voor de overige populatie waar de instelling zich op richt.

2.2.2 Vraagsturing en dialoogsturing

Door de marktwerking in de zorg neemt de vraagsturing in deze sector toe. Dit principe is te herleiden uit de benadering volgens New Public Management (NPM), waar vraaggerichtheid en vraagsturing de belangrijkste pijlers zijn voor de inrichting van de zorg, waardoor de democratisering

26

niet alleen het centraal stellen van de vraag van de cliëntgroep, maar met name een betere dialoog tussen de professionals en cliënten. Zij pleit dan voor dialoogsturing in de zorg, waarbij instellingen en hun professionals hun visie en procedures zo veel mogelijk aan cliënten dienen voor te leggen. Hierdoor erkennen zij de eigen kennis van cliënten en komen via een dialoog tot een gemeenschappelijke visie op problemen en oplossingen. Door Friele, Verhaak en Andela (2000) wordt eveneens naar dialoogsturing verwezen wanneer het gaat om het winnen van het vertrouwen van clienten door een instelling. Zij stelden vast dat het vertrouwen in de GGZ samenhangt met de zeggenschap van de cliënt in de behandeling. Hoe beter het met de zeggenschap van de cliënt is gesteld, des te meer vertrouwen men stelt in de GGZ (Friele, Verhaak & Andela, 2000). De keuze van de cliënt voor een zorginstelling wordt vanuit deze invalshoek bepaald door de mate van democratisering in het behandelaanbod. Cliënten kiezen namelijk eerder voor een instelling waarin ze vertrouwen hebben, dan wanneer dit niet het geval is. Ook in de Meerjarenvisie van GGZ Nederland, wordt gepleit voor meer regie bij de patiënt in het zorgproces. Shared decision making wordt hierin aangedragen als een antwoord op de nieuwe opvatting over wat goede zorg zou moeten zijn. In deze context betekent goede zorg dat behandelaar en cliënt samen tot beslissingen komen over de behandeling op basis van een gezamenlijke afweging tussen medisch- wetenschappelijke inzichten en de persoonlijke wensen en voorkeuren van de cliënt (GGZ Nederland, 2013b). De cliënten worden vanuit deze optiek beschouwd als deelnemers, niet als afhankelijke ontvangers. Hierbij wordt het maatschappelijk belang en de intrinsieke roeping van de professionals gewaarborgd, maar blijft, zoals Duyvendank, Hoijtink & Tonkens (2009) beschrijven, er ook ruimte voor optimaal gebruik van kennis en vaardigheden van de betrokkenen, zowel van profesionals als van patienten.

Ook het beeld dat men heeft van mensen met psychische problemen blijkt samen te hangen met het vertrouwen in de GGZ. Mensen die een negatief beeld hebben van mensen met psychische problemen hebben ook minder vertrouwen in de GGZ, benoemen Friele et al. (2000). Vanuit deze invalshoek zal destigmatisering van deze doelgroep, een bijdrage leveren in de toename van het vertrouwen in instellingen die in deze sector werkzaam zijn.

2.2.3 De participatiesamenleving

Met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007, is er een belangrijke stap gezet in de verandering van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. Hoewel deze wet regelmatig beschouwd wordt als enkel een maatregel om de kosten van de zorg te verlagen, omvat deze verandering een belangrijk inhoudelijk of maatschappelijk doel. Sociale cohesie, als resultaat van participatie of ‘meedoen’, wordt in dit verband als hoogste maatschappelijk doel genoemd (Kwekkeboom & Vreugdenhil-Jager, 2009).

De belangrijkste financieringsbron van het behandelaanbod van Victas, is niet de Wmo maar de zorgverzekeringswet (Zvw). Hierdoor is de organisatie niet direct afhankelijk van de veranderingen binnen de Wmo. Desondanks zijn deze veranderingen wel duidelijk merkbaar voor Victas. De gemeentelijke gefinancierde ondersteuning en zorg op basis van de Wmo, raakt immers aan de zorg die geboden wordt op basis van de Zvw. Daar waar de Wmo gericht is op de participatie en de begeleiding van de mensen thuis, biedt de Zvw een verzekerd recht op lijfgebonden zorg, gericht op genezing, behandeling en verpleging. Zo pleit de gemeente Utrecht (2014) voor intensieve samenwerking tussen gemeente en zorgverzekeraars vanwege het gezamenlijke belang: ‘Het vergroten van de kwaliteit van de dienstverlening, het beheersen van de kosten en het delen van

informatie over de zorg- en ondersteuning van cliënten. De samenwerking is erop gericht dat er een continuüm ontstaat tussen ondersteuning en begeleiding op basis van de Wmo en verzorging, verpleging en behandeling op basis van de Zvw.

Ook de participatiewet, die in werking is getreden per januari 2015, betreft een verandering die samenhangt met de vorming van de participatiesamenleving. Deze wet zal gelden als een vervanging van de Wet Werken naar Vermogen (WWNV). De doelstelling van deze wet is om iedereen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar reguliere banen. Op deze manier levert de Participatiewet een bijdrage aan de ambitie van het kabinet om zoveel mogelijk mensen mee te laten doen in de maatschappij. Meedoen biedt kansen op zelfontplooiing, geeft mensen eigenwaarde en zorgt voor sociale contacten.

De doelgroep van de wet bestaat uit mensen met arbeidsvermogen die zijn aangewezen op, al dan niet tijdelijke, ondersteuning om in hun bestaan te voorzien en/of op ondersteuning om aan het werk te komen (Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid [SZW], 2013). Deze wet doet niet alleen een beroep op de toekomstige werknemers, maar ook op de werkgevers. De werkgevers nemen in het sociaal akkoord verantwoordelijkheid met de garantstelling (vastgelegd in een quotum) voor extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Hieruit kan geconcludeerd kan worden dat participatiesamenleving mogelijkheden biedt voor de inzet van ervaringsdeskundigen in de zorg. Op de eerste plaats zullen door deze ontwikkeling, de hulpvragen van de cliënten veranderen en kunnen ervaringsdeskundigen mogelijk een rol spelen in de beantwoording hiervan. Daarnaast dient de organisatie (vanuit het sociaal akkoord) extra banen te bieden voor mensen met een arbeidsbeperking en biedt dit vacatureruimte voor ervaringsdeskundigen.

2.2.4 Effectiviteit in de verslavingszorg

In de GGZ, waaronder ook Victas valt, is het belang van effectiviteit van de behandeling toegenomen. Een concreet recent voorbeeld waarin dit toenemende belang tot uiting komt is de vraag die Minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport [VWS] stelt aan het college voor Zorgverzekeringen omtrent de effectiviteit en efficiëntie van de verslavingszorg in januari 2014. De aanleidingen voor deze vraag zijn de vermeende kostengroei sinds 2008 in deze sector, de toename van het aantal zorgaanbieders en de toename van soorten therapie. De beantwoording hiervan, door het Zorginstituut Nederland, heeft geleid tot het rapport ‘Verslavingszorg in beeld – alcohol en drugs’10 (2014). In dit rapport wordt de aanname van de Minister over de kostenstijging genuanceerd. Er wordt aangetoond dat er juist sprake is van een dalende tendens in de kosten van de verslavingszorg sinds 2009. Daarnaast worden de kosten in verband gebracht met de maatschappelijke baten van deze sector waardoor de opbrengsten van de hiervan in een breder perspectief wordt geplaatst. Verslaving houdt namelijk verband met slechtere gezondheid, toename van agressie en geweld, uitval van school en arbeid (World Health Organization, 2011). De verslavingszorg levert vanuit dit perspectief een positieve bijdrage aan de maatschappelijke problemen en indirect dus een kostenbesparing voor de hele samenleving. Ondanks deze nuancering blijft het signaal van de Minister dat de verslavingszorg effectiever en efficiënter ingericht dient te

28

Evidence based werken

De toenemende aandacht voor evidence based werken hangt nauw samen met de behoefte aan het aantonen van effectiviteit van de geboden zorg. Garretsen et al. (2005) pleiten voor transparantie in het werk en het streven naar optimale effectiviteit. Volgens hen helpt evidence-based werken hierbij en bestaat dit uit een wetenschappelijke basis en evaluaties van de ondernomen interventies. Ook in het Nederlands zorginstituut doet de aanbeveling voor nader onderzoek naar de effectiviteit en kosteneffectiviteit van verslavingsbehandelingen, waarbij bewezen effectieve behandelingen in aanmerking zullen komen voor vergoeding vanuit de zorgverzekeringswet (2014).

In de huidige vergoedingssystematiek voor de verslavingszorg is het belang van effectiviteit van de behandeling eveneens te herleiden. Het uitgangspunt voor de financiering van de verslavingszorg (met name door de zorgverzekeraars) is de diagnose-behandelcombinatie (DBC). Voor iedere cliënt wordt bij de intake een diagnose (D) gesteld volgens de criteria vanuit de DSM IV12. Gebaseerd op de diagnose wordt een behandeling of behandelmethode (B) gekozen op basis van wetenschappelijke effectiviteit. Deze combinatie (C) zal er toe moeten leiden dat de cliënt het best, evidence based, geholpen zal worden met zijn probleem en er kostenefficiënt gehandeld wordt. Niet iedere professional wordt in staat geacht om deze behandelinterventies uit te voeren. Enkel de zogenaamde CONO-erkende beroepen kunnen hun inspanningen, ten behoeve van een DBC, declareren bij de zorgverzekeraars. Het Centraal Orgaan voor Nascholing en Opleiding GGZ [CONO GGZ], hanteert een beroepenschema met als oorspronkelijk doel om helderheid aan te brengen in de verschillende opleidingsrichtingen in de GGZ (CONO GGZ, 2014). Als reactie hierop heeft Victas onder andere sinds 2013 het productenboek ontwikkeld en geïmplementeerd. In dit document staan alle producten omschreven die door Victas aan de cliënten worden geboden. Enkel evidence based behandelingen zijn hier in opgenomen. Wanneer de startdiagnose passend is, zal een evidence based behandeling aan een cliënt worden toegekend en door een professional met een CONO-erkende opleiding worden uitgevoerd (Victas, 2013b).