• No results found

Landschapsbeschrijving aan de hand van cultuurhistorische invloeden

3. Grote rivieren en alluviale vlakten (I)

3.5 Landschapsbeschrijving aan de hand van cultuurhistorische invloeden

cultuur-historische invloeden

3.5.1 Schelde-alluvium

Tijdens de Duinkerke-I-transgressie (2de eeuw v.c.-1ste

eeuw) werd de Schelde een stroom (MIJS et al. 1983). Voordien was het een zijrivier van de Maas.Ten gevolge van de Duinkerke-III-transgressie (vanaf de 11de eeuw) ont-stond de Westerschelde en nam de getijdenwerking op de Schelde, de Rupel en hun zijrivieren sterk toe. Hoewel de strijd tegen de overstromingen reeds vroeger gestart is, werden de eerste echte dijken (winterdijken) aangelegd in de 13de eeuw. Zowel wereldlijke als kerkelijke bestuurders (o.a. Sint-Bernardusabdij van Hemiksem) waren hierbij betrokken. Deze dijken dienden voor de bescherming tegen hoge waterstanden en voor het winnen van land via inpol-dering. Uitgestrekte moerassen werden hierbij drooggelegd door het graven van ontwateringssloten. Door het verder stijgende water (t.g.v. transgressie en inpoldering) dienden de dijken in de loop van de tijd versterkt en verhoogd te worden. Nabij de doorbraakpunten werden wielen gevormd. Een aantal wielen dateren uit de 20ste eeuw. In figuur 3.4 vindt men hier voorbeelden van voor de polders van Moerzeke-Kastel (WAUMANS1969; BERVOETSet al.1987). Rond 1240 veranderde de Scheldeloop van richting waardoor de Oude Schelde afgezonderd werd en een meer oostwaarts gelegen en sterk verbrede geul gevormd werd. Ook de smalle vijver ten noordoosten van Kastel en de Roggeman te Moerzeke zijn restanten van oude Schelde-armen. In de Dijlevallei is de “Oude Dijle-arm” ont-staan door afdamming van een Dijle-meander tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Andere oude waterpartijen in de valleien zijn ontstaan door (vooral 17de tot 19de eeuwse) turfwinningen. De talrijke plassen in het Broek van Blaasveld en deze in het broek te Moerzeke, te Vlassenbroek en te Grembergen zijn zo ont-staan. In de 17deen 18deeeuw werden de plassen (verder) uitgegraven voor het ophogen van dreven en weiden (Anoniem z.d.). De vijvers in de omgeving van de Biezenweiden ten noorden van Willebroek (Broek de Naeyer) werden in de 18deeeuw of vroeger uitgediept of uitgegraven voor het roten van vlas (WILLEMSEN1986). Sinds geruime tijd fungeren zij gedeeltelijk als bezinkingsbekkens voor een papierfabriek.

Recente plassen zijn ontstaan door het graven van visvijvers en door zandwinning (zie verder).

Ten tijde van DEFERRARIS(ca. 1777) waren de valleien grotendeels ingenomen door drassige hooilanden en hooi-weiden. Op vele plaatsen werden zij in de winter

gecontro-leerd overstroomd en dit tot in de 20steeeuw. De percelen in de polders hadden een lange smalle vorm (zgn. slagen of belopen) door de talrijke ontwateringsgrachten, gegraven bij de in cultuurname. Vermoedelijk werden de eerste pol-ders in de 13de eeuw ingedijkt en in cultuur gebracht (MIJS

1970).

Plaatselijk hadden de valleien een open karakter (bv. Sint-Onolfspolder, Vlassenbroekpolder, delen van de Zenne-, Dijle- en Netevallei). Elders was het uitzicht minder open door de aanwezigheid van bomenrijen. De Rupelpolders waren daarenboven plaatselijk rijk aan houtkanten, waar-door het landschap een gesloten uitzicht had. Verspreid kwamen in de valleien loofbosjes voor.

In de 18deeeuw lagen grote delen van de hier bespro-ken Scheldepolders onder akkerland: bijna de gehele polder van Moerzeke-Kastel, het westelijk deel van de Vlassenbroekpolder en de polder ten zuidwesten van Grembergen. De kleine akkers waren volledig met hout-kanten omzoomd waardoor het landschap hier een geslo-ten karakter had. Verder bestond de vallei uit het typische beemdenlandschap (zie boven).

Bewoning in de vallei was oorspronkelijk beperkt tot de donken (o.a. Kastel en Vlassenbroek). Zoals uit figuur 3.5 blijkt, ontstonden ook op de polderrand, maar dan op het interfluvium, woonsites (MIJS 1970). Later werden enkele verspreide woningen in de polders opgetrokken (bv. ten zuidwesten van Grembergen) en ontstond Dendermonde. Dendermonde was volledig omwald en omgracht en dit tot in het begin van deze eeuw (VANDENBREMT& GUILLEMIJN

1983). Een deel van deze omwalling is inmiddels tot een biologisch interessant gebied geëvolueerd. De Dender meanderde tot voor kort door het stadscentrum.

Kastel en Vlassenbroek zijn qua omvang weinig veran-derd.Wel is de bebouwing verdicht.Vlassenbroek was in de middeleeuwen belangrijker dan vele dorpen op het interf-luvium zoals Baasrode (VERBESSELT 1968). Overstromings-gevaar en een eerder moeilijke bereikbaarheid liggen aan de basis van de zeer geringe groei en van het behoud van het landelijke karakter van de polderdorpen.

Te Grembergen is de westelijke polder reeds volledig verstedelijkt en geïndustrialiseerd. Verdere recente bebou-wing in de valleien bestaat uit de talrijke weekendverblijven en vissersoptrekjes. Ten gevolge van de aanleg van een gedeelte van de ring rond Dendermonde is de eenheid van het oostelijk deel van de Grembergse polder doorbroken. Het agrarische karakter van de polder van Moerzeke is gebleven, zij het dat hier nu veel aan tuinbouw wordt gedaan (openluchtteelt en vanaf 1960 ook serreteelt) en grote delen beplant zijn met populier. In deze polder is tevens een ruilverkaveling uitgevoerd. Hierdoor zijn de per-celen vergroot, is het aantal verharde wegen toegenomen en zijn de kleine landschapselementen grotendeels verdwe-nen. Het wegennet en de waterhuishouding zijn hier gron-dig gewijzigd.

Populierenaanplanten zijn bijna overal in de Scheldevallei verschenen, waardoor het landschap gro-tendeels een gesloten karakter heeft gekregen. De bebos-sing van de valleien startte reeds in de 19de eeuw, maar toen werd vooral Zwarte els en Katwilg gebruikt. Deze bosjes werden beheerd als hakhout (schaarhout o.a. voor grote waterwerken) of als griend (wijmenteelt t.b.v. man-den- en stoelenmakerij; DURINCK 1981; DURINCK & BOOGAERTS1988). In de 20steeeuw werd overgeschakeld naar de aanplant van populier.

Ook in de schorren (buitendijkse gebieden) werd hak-hout gewonnen en werden wijmen geteelt. De meeste grienden zijn inmiddels uitgegroeid tot dichte wilgenstru-welen en/of beplant met populier. Tevens werd in de schorren Riet geoogst, o.a. voor het vervaardigen van riet-matten en het afdekken van bieten- en aardappelkuilen. In de middeleeuwen werden vele schorren uitgebaat als moerassige weide en zelfs plaatselijk als akkers (DE

VRIENDT 1987). Na de tweede wereldoorlog werden de meeste schorren in de streek verlaten.

• de aangroei van de stad Mechelen en dan vooral van de industrieterreinen in het Mechelse (bv. tussen Dijle en autosnelweg ten zuiden van de Grote Vijver).

De Zennevallei is, vooral ten zuiden van Mechelen sterk beïnvloed door deze evoluties. Ten tijde van DE

FERRARIS(ca. 1777) was de bewoning in en aan de rand van de vallei, en op de opduiking van Weerde, zeer beperkt. Het Steen van Elewijt en het kasteel van Relegem (Zemst) bestonden al. De grootste oppervlakte bos in de vallei kwam voor nabij Het Steen.Veel graslanden in de vallei zijn in de loop van de laatste honderd jaar met populier bebost.

De ecologische samenhang in de vallei is momenteel vol-komen vernietigd door de aanleg van de spoorweg Brussel-Amsterdam en de autoweg Antwerpen-Mechelen-Brussel (annex afritten), die elkaar in de vallei kruisen. De zandwinningsput van Weerde ontstond bij de aanleg van de autoweg. De woonkernen Mechelen, Hofstade, Zemst, Weerde, Elewijt en Eppegem zijn vooral na 1950 zodanig naar elkaar toe gegroeid dat de meeste overgebleven val-leirestanten als flarden verloren liggen in deze suburbane agglomeratie. Uit de laatste decennia dateren ook de opspuitingen voor industrieterreinen ten noorden van Vilvoorde en ten zuidwesten van Mechelen. De stede-bouwkundige evolutie van het Mechelse stadscentrum wordt geschetst door o.a. KENNISet al. (1984).

De Zenne is rechtgetrokken en zeer sterk vervuild omdat hij dienst doet als open riool voor het ongezuiver-de afvalwater van ongezuiver-de hele Brusselse agglomeratie. Hier zou in de toekomst verandering in komen met de bouw van twee enorme zuiveringsstations voor het Brusselse afval-water. Het eerste zuiveringsstation is in opbouw te Vilvoorde (ongeveer 14 ha) en zou tegen 2003 klaar zijn. Voor het tweede wordt nog naar een locatie stroomop-waarts van Brussel gezocht.

3.5.3 Netevallei

In de Netevallei bestaan grote wijzigingen, naast de reeds vermelde doorsnijding door de autoweg en naast de aanplant van populieren, vooral uit infrastructuurwerken ten behoeve van de drinkwaterwinning (spaarbekkens AWW en Eeckhoven).

3.5.2 Rupel-, Dijle- en Zenne-alluvium

De Rupel-, Dijle- en Zenne-alluvia hebben een gelijk-soortige evolutie gekend. Ook hier werd het open en het minder open bomenrijke hooilandschap vervangen door een meer gesloten geheel met talrijke loofbosjes en later met populierenaanplanten. De polders rond Ruisbroek en rond Heindonk hadden ten tijde van DEFERRARIS(ca. 1777) reeds een gesloten karakter doordat de vele kleine gras-landpercelen omzoomd waren door houtkanten. Bewoning was ten tijde van DEFERRARIS (ca. 1777) vooral aanwezig op de donken van Ruisbroek en Heidonk en ter hoogte van Klein-Willebroek. Inmiddels zijn hier grotere dorpskernen ontstaan.

Het kanaal Willebroek-Brussel werd tussen 1550 en 1561 aangelegd. Het stond toen te Klein-Willebroek in ver-binding met de Rupel. Voordien fungeerde de Zenne als verbindingsweg met de Brusselse haven. In de eerste helft van de 19deeeuw en in de 20steeeuw werd het kanaal een aantal keren gemoderniseerd, verbreed en verdiept. Hierbij werd het kanaaltracé tussen Willebroek en Wintam gebouwd. In 1922 werd het als Zeekanaal in gebruik geno-men. Sinds 1967 zijn nieuwe moderniseringswerken gestart met recent de realisatie van een rechtstreekse ver-binding met de Zeeschelde (ANONIEM1985).

Andere grote wijzigingen, die vooral gedurende deze eeuw en dan nog vooral na 1945 plaatsvonden, zijn: • de industrialisatie te Willebroek en Ruisbroek, waardoor

dit valleigedeelte vrijwel volledig bebouwd, opgespoten en volgestort is;

• de aanleg van de autosnelweg Antwerpen-Mechelen-Brussel, waardoor o.a. de Nete- en de Dijlevallei door-sneden werden;

• het graven van verscheidene zandwinningsputten, o.a. voor de aanleg van de autoweg Antwerpen-Mechelen-Brussel (De Grote en de Kleine vijver te Walem in 1969-1970; Eglegemvijver te Hombeek) en voor het opvullen van kleiputten in het Boomse (Hazewinkel). Deze vijvers zijn inmiddels voor recreatieve doeleinden in gebruik. Ook in de Dijlevallei ten zuidoosten van Mechelen zijn twee zandwinningsputten gegraven (1968-1970) waar-van één gebruikt wordt voor recreatie en één voor het natuurbehoud;

3.6 Algemene biologische