• No results found

Het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium

6. Zandig Binnen-Vlaanderen (IV)

6.5.4 Het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium

nog maar dun bevolkt. Van enige uitzwerming ten zuiden van Mechelen was nog geen sprake, Hofstade was een kleine nederzetting bij “Château de l’Hopital”. Ten noor-den van de Barebeek was een open akkergebied, ten zui-den ervan een gesloten landschap met door hagen omzoomde akkertjes en een aanzienlijke aaneengesloten oppervlakte bos. Het kanaal Leuven-Rumst en de weg Leuven-Mechelen bestonden al. Het kasteel van Planckendaal eveneens, maar het Domein had nog niet zijn huidige omvang. Ten noorden van de huidige Trianondreef te Hofstade moet een soort jachtpaviljoen gestaan hebben op een omheind heideterrein. Ook ter hoogte van het toponiem “Heide”, in de buurt van het huidige station van Hofstade, was een vlek heide aanwe-zig.

In het begin van de 20ste eeuw werd het vijvercomplex van het Domein Hofstade gegraven t.b.v. de aanleg van spoorwegbermen. De huidige omvang ontstond in de jaren 1937-1939 (DEHAVAYet al. 1978).

6.6 Algemene biologische

typering

Geheel Zandig Binnen-Vlaanderen behoor t fytoge-ografisch tot het Vlaams district.

De mesofiele loofbossen bestaan vooral uit zuur eiken-bos en eiken-berkeneiken-bos (qs, qb), eiken-haagbeukeneiken-bos (qa) komt veel minder frequent voor. De valleien en natte depressies sluiten qua biotopen min of meer aan bij deze van gebied I: poldergraslanden (hpr, hpr*), eutro-fe plassen (aer, ae), populierenaanplanten (lhi, lhb) en rietlanden (mr, mru). Biotopen van voedselarmere gron-den vingron-den we vooral op de stuifzandrug te Bornem met relicten van heiden (cg, cd, cp), struisgrasvegetaties (ha), naaldbossen en eiken-berkenbossen (qb).

6.6.1 Vlaamse vallei

Typisch voor de Vlaamse vallei is het nog relatief kleinschalig, agrarische landschap met rijen van knotwil-gen, populieren en elzen. Een recente ruilverkaveling heeft echter zijn tol geëist onder de kleine landschaps-elementen. Tijdens een recente inventarisatie is tevens gebleken dat vogels zoals Veldleeuwerik en Graspieper, typisch voor zo’n landschap bijna volledig verdwenen zijn uit de streek (VANDENHOUTEN1996).

Op de kouter ten zuiden van Hamme wordt voor-al aan akkerbouw gedaan. Elders wisselen akkers en soor tenarme cultuurgraslanden (hx, hp) elkaar af. Plaatselijk bevinden zich enkele bolle akkers, die typisch zijn voor het meer noordelijk gelegen Land van Waas (LOUIS 1974). Frequent zijn knotwilgen- en/of populie-renrijen aanwezig (behalve op de open kouters). De densiteit ervan is plaatselijk laag waardoor het landschap hier een vrij open karakter heeft. Meer gesloten land-schappen met elzenkanten, bomenrijen en/of hagen bevinden zich in de lagere delen . Verspreid treffen we populierenaanplanten, zowel van het natte (lhb, lhi) als van het droge type (lsi), aan. De ondergroei is vaak rude-raal met een dominantie van Grote brandnetel.

Gebieden met een hoge ecologische waarde binnen dit agrarische gebied zijn beperkt tot enkele kleinschali-ge, natte depressies zoals het vijvergebied Hekkenhoek, De Moeren en de Gavers. Deze gebieden worden gekenmerkt door het voorkomen van vochtige, soor ten-rijke graslanden en bosjes.

In de loop van de 20steeeuw heeft het hele noordelijke en westelijke deel van het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium een uitgesproken residentieel karakter gekregen.

Het Mechelse beschikte over een grote oppervlakte “bermen”. De open ruimte tussen de rijstroken van de E19 autostrade is qua oppervlakte één van de grootste bermen in Vlaanderen. Hooilandbeheer van deze berm zorgde tot welleer voor een pracht van een bloemrijke grasland met het karakter van een mesofiel hooiland (o.a. veel Knoopkruid en Margriet) en was erg in trek bij jagende roof-vogels (NIEUWBORG & VANDENBUSSCHE 1996; mededeling E. Molenaar 1998). In 1998 werd echter de hele midden-strook van de E19 van Antwerpen tot de aansluiting op de Brusselse ring omgeploegd en beplant met vooral berken.

6.6.2 Zandig Klein-Brabant

Zandig Klein-Brabant bestaat grotendeels uit een agra-risch landschap met snippers van bosjes, kleinschalige gras-landjes en beekvalleitjes.

Het westelijke deel van Klein-Brabant is dicht bevolkt, de bewoning is geconcentreerd in grote dorps-kernen en lintbebouwing. Vooral op de noordelijke duin-rug (ver trekkend vanaf Mariekerke, grotendeels op kaar t-bladen 15) bevinden zich verschillende grote dorpsker-nen. In het zuidwesten is deze duinrug bosrijk. De niet beboste en bebouwde delen worden vooral door tuin-bouw ingenomen.

Grote industriegebieden bevinden zich langs de as Mechelen-Sint- Niklaas (Bornem-Puurs) en nabij het Zeekanaal en de Rupel (grotendeels in het alluvium gele-gen, gebied I) .

Het agrarische landschap bestaat uit een afwisseling van open kouters (vroeg middeleeuwse ontginningen) op de hogere gronden en een min of meer gesloten land-schap met een vrij dicht ontwateringsnet in de depressies (LOUIS1972, 1966). Het wordt gevormd door een afwis-seling van akker-, tuinbouw- en weilandpercelen. Typische tuinbouwteelten voor Klein-Brabant zijn asperges en kolen.

Grote delen van het landbouwgebied hebben een hoge landschappelijke en sociaal-recreatieve waarde (VAN DENBROECKet al. z.d.). De vaak vele punt- en lijn-vormige landschapselementen (houtkanten, percelen natte en/of ruige graslanden, parken, for ten, sloten, ruige-re perceelsgruige-renzen, bermen, bomenrijen, veedrinkpoe-len) zijn vaak op zich reeds biologisch waardevol tot zeer waardevol. Hun belang situeer t zich op biologisch vlak vooral op het vlak van structurele dragers van het biolo-gisch milieu in het gehele agrarische gebied. De houtkan-ten in de lagere delen bestaan zeer vaak uit knotwilgen en soms ook uit elzen en/of populieren. Meidoornhagen zijn plaatselijk goed ontwikkeld. In perceelsgrenzen van natte graslanden met sloten worden vaak Moerasspirea, Grote wederik, Wolfspoot, Rietgras, Harig wilgenroosje, Grote kattenstaar t, Riet, Rietgras, Gewone smeerwor tel, Gele lis, Echte koekoeksbloem, Koninginnenkruid en ster-renkroos aangetroffen.

Typische broedvogels in het landbouwgebied zijn Kievit, Patrijs, Kwar tel, Steenuil, Torenvalk, Veldleeuwerik, Gele kwikstaar t en de zeldzame Grauwe gors (COECKELBERGH

et al. 1990).

Het agrarische landschap is niet overal meer intact, doordat plaatselijk vele van de landschapselementen ver-dwenen zijn. Voorbeelden van agrarische gebieden rijk aan landschapselementen in Klein-Brabant zijn o.a. de omgeving van het Moer-Eikevliet en de Kleine Amer te Bornem en Puurs, de omgeving van Mariekerke-Sint-Amands (Hoge heide, Kraaienbroek, Wolfsheide, Hemelrijke, Pandgatheide, Heiken, Smissen, Larendries),

de omgeving van Lippelo (Kasteelheide, Wipheide) en van Liezele (Overheide, Achterheide en omgeving), de zone Ezendries-Hoge Heide-Steenbossen, de Pullaarse polder en de Geren evenals de verder besproken vallei-gebieden.

De bossen en struwelen in de nattere depressies bestaan uit nitrofiele alluviale elzenbossen (vn), zgn. alluvia-le essen-olmenbossen (va, met Zwarte els in de boom-laag), populierenaanplanten, eutrofe wilgenstruwelen (sf) en combinaties van deze gemeenschappen. Vaak worden ze aangetroffen in een mozaïek met grasland- en moeras-vegetaties.

In Klein-Brabant s.s. (streek van Bornem-Puurs) nemen kleinschalige agrarische gebieden een grote opper-vlakte in. Deze zijn met talrijke houtkanten, ruige kanten, kleine bosjes, verlaten forten, plassen e.d. belangrijk voor allerlei fauna-elementen, zoals diverse zangvogels en enke-le prooivogels.

Het belang van een dergelijk landschap kan o.a. geïllus-treerd worden aan de hand van het feit dat Klein-Brabant s.s. een der laatste belangrijke broedarealen van de zeer zeldzame Klapekster vormde. Er kwamen eind de jaren ‘80 nog een 5 à 7 koppels voor, wat ongeveer 20% was van de in Vlaanderen nog resterende populatie (VLAVICO

1989). Begin de jaren negentig is de Klapekster hier echter volledig als broedvogel verdwenen (DEVOS & ANSELIN

1996; ANSELINet al. 1998).

De valleien van de Grote en (Kleine) Molenbeek val-len op door hun kleinschaligheid en hoge biologische waarde. De Molenbeken en sommige van hun zijbeken kunnen meestal nog vrij door het landschap meanderen. De Grote Molenbeek en de Robbeek hebben ook nog een natuurlijk overstromingsgebied langs de linkeroever van de Grote Molenbeek ten zuiden van Steenhuffel (VAN

DEN BRANDEN & VAN RIET 1996). Langs de oevers van beide Molenbeken staan nog veel bomenrijen met popu-lieren, wilgen en soms essen of elzen. De vochtige graslan-den zijn deels omgezet tot populierenaanplanten, maar toch zijn er nog vele soortenrijke, natte graslanden te vin-den. De omgeving van Lippelo wordt gekenmerkt door de nog grote bosbestanden van vooral zuur eikenbos (qs) en aluviaal essen-olmenbos (va).

In de streek rond Sint-Amands liggen nog verschillen-de vlasrootputten en enkele poelen. Deze hebben meest-al nog een goede waterkwmeest-aliteit en zijn daardoor biolo-gisch heel interessant.

De agrarische gebieden ten oosten van Willebroek hebben een meer open karakter dan in Klein-Brabant s.s. De belangrijkste dragers van het biologische milieu zijn hier bossen (populierenaanplanten, elzenbroekbossen), kasteelparken, bomenrijen (minder dicht dan in Klein-Brabant), de vele kleine valleitjes en een gebied

(Schorheide) met soortenrijke cultuurgraslanden (hp*). Ter hoogte van Schorheide zijn tevens Fluitenkruid, Berenklauw en Gewone glanshaver aspectbepalend in een aantal graslanden (hr/hu) of in de perceelsrand (hp + k(hu)).

De meer open agrarische landschappen in dit gebied zijn minder soortenrijk dan de bovenvermelde kleinschali-ge landschappen in het westen. Nochtans herberkleinschali-gen de verspreide bosjes een aantal typische bossoorten (bv. Wielewaal, Grote bonte specht) en op de open vlakte voelt de Veldleeuwerik zich goed thuis. In de winter is de Blauwe kiekendief een regelmatige gast (BEULLENS et al.1986).

De open ruimte rond Blaasveldbroek is een agrarisch landschap. Het kasteel van Blaasveld, de bijbehorende loof-bossen, de met mooie dreven met goed ontwikkelde hout-wallen en bomenrijen nemen er een opvallende plaats in.

Bebouwde zones zijn meestal arm aan biologisch inte-ressante elementen. Uitzonderingen op deze regel zijn bij-voorbeeld zeer oude muren, gebouwd met kalkmortel. Zo treffen we op de muren van de Sint-Bernardusabdij te Bornem Muurpeper, Steenbreekvaren en de zeer zeldza-me Tongvaren en Noorse streepvaren aan (zeldza-mededeling Wielewaal, afdeling Klein-Brabant 1999).

6.6.3 Het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium

Het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium is sterk verstede-lijkt.Toch zijn er enkele grote ecologisch waardevolle gebie-den bewaard gebleven, naast de vele kleine bosjes en kas-teelparken.

Het Domein Hofstade wordt gedomineerd door grote plassen. Het omgevende bosgebied heeft kenmerken van het eiken-berkenbos. Aansluitend op dit domein ligt het Schipdallakenbos dat grotendeels uit dennen en andere aanplanten bestaat. Beide gebieden hebben een hoge fau-nistische waarde. Meer naar het zuiden situeert zich een meer natuurlijk bos, het Steentjesbos (qa).

Ten zuiden en oosten van de twee grote bosgebieden wordt een intensief landbouwgebied bijna uitsluitend door akkerbouw ingenomen.

6.7 Gebiedsbespreking

6.7.1 Gebied 21: Relicten in het Lokers