• No results found

Wat is kwaliteit?

onderzoeksresultaten voor de kwaliteit van het civiele proces

8.2. Wat is kwaliteit?

De kantonrechter heeft lof geoogst vanwege de snellere afdoening dan de civiele rechter en mede om die reden is de competentiegrens van de kantonrechter ver-hoogd. Snelheid is een aspect van kwaliteit, doch niet allesomvattend. Sterker nog, snelheid kan ook afbreuk doen aan andere kwaliteitsaspecten, zoals bijvoorbeeld het doen van grondig onderzoek. De vraag is welke betekenis de hiervoor geschetste resultaten van het onderzoek hebben voor de kwaliteit van de civiele procedure bij de kantonrechter en bij de civiele rechter. Om dat te kunnen nagaan, dienen eerst kwaliteitscriteria te worden geformuleerd. Waar anders begint een jurist zijn po-ging kwaliteit van rechtspraak handen en voeten te geven, dan in het recht zelf en de daaraan ten grondslag liggende beginselen? Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM) waarvan wel is gezegd dat het ‘het wezen van de rechtspraak in één synthese samenvat’, vormt daarbij een vertrekpunt.1 In dat

ar-1 Dommering (1983), p. 234.

148

De eigen(aardig)heid van de kantonrechter

tikel zijn – expliciet of impliciet – een aantal minimumnormen of wel procedurele garanties opgenomen. Deze garanties behelzen de volgende: het recht op toegang tot de burgerlijke rechter (waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen externe en interne toegankelijkheid), het recht op een eerlijke behandeling (waaronder het recht om gehoord te worden, gelijkheid der wapenen en motivering van uitspraken), openbaarheid, het recht op berechting binnen een redelijke termijn en de onafhan-kelijkheid en onpartijdigheid van de rechter.2

Deze minimumnormen en procedurele garanties sluiten – gelukkig en niet ge-heel verrassend – aan bij de (geschreven en ongeschreven) beginselen van het Nederlandse burgerlijk procesrecht. In het door Giesen daaraan gewijde Asser-deel schrijft hij dat artikel 6 EVRM daarbij voor hem geen vertrekpunt is, maar dat hij bij de analyse van die beginselen wel uitdrukkelijk de aansluiting zoekt bij dat artikel.3 De aan artikel 6 EVRM ontleende minimumnormen en procedurele garanties zijn daar duidelijk in terug te zien. Zo onderscheidt Giesen als beginselen van burgerlijk procesrecht: de toegang tot de rechter, onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter, hoor en wederhoor, openbaarheid, berechting binnen een redelijke termijn, de motiveringsplicht en (partijautonomie en) de actieve rechter. De meeste van deze beginselen komen letterlijk overeen met de aan artikel 6 EVRM ontleende normen, zij het dat hij het recht op een eerlijke behandeling uitsplitst in hoor en wederhoor en de motiveringsplicht. Ook voegt hij nog het beginsel van (partijautonomie en) de actieve rechter eraan toe. Hoewel Giesen de beginselen van burgerlijk procesrecht zelf ook wel benoemt als kwaliteitscriteria kan het laatste – door hem toegevoeg-de – criterium naar mijn idee hier niet als kwaliteitscriterium worden meegenomen, aangezien zijn keuze om ‘verder die kant’ van een actieve rechter op te gaan, onvol-doende handvatten biedt om aan te kunnen toetsen.4 De grens is daarvoor te vaag.

Omdat dit laatste beginsel aldus niet goed bruikbaar is als criterium, zal dat in het vervolg buiten beschouwing worden gelaten.

Door de beginselen van burgerlijk procesrecht als kwaliteitscriteria te benoemen, zorgt Giesen voor een concrete(re) invulling van het veel besproken – doch daarbij in het algemeen vrij abstract blijvende – begrip ‘kwaliteit van rechtspraak’. De Bock heeft recentelijk ook gepoogd dat ongrijpbare en abstracte begrip nader te concreti-seren. Zij beperkt zich daarbij tot de inhoudelijke kwaliteit en laat bewust organisato-rische kwaliteit en toegang tot de rechter buiten beschouwing.5 Zij onderscheidt drie kwaliteitseisen – te weten ambachtelijkheid, rechtvaardigheid en effectiviteit – die zij

2 Smits (2008).

3 Asser Procesrecht/Giesen 1 (2015), nr. 6.

4 Asser Procesrecht/Giesen 1 (2015), nr. 75 en 530.

5 De Bock (2011), p. 29.

8 De betekenis van de onderzoeksresultaten voor de kwaliteit van het civiele proces

vervolgens nader uitwerkt in een aantal concrete(re) eisen.6 Onder ambachtelijkheid verstaat zij de juridisch-professionele eisen, rechtvaardigheid legt zij uit als mate-riële rechtvaardigheid (en dus geen procedurele rechtvaardigheid, die acht zij begre-pen onder ambachtelijkheid) en onder effectiviteit verstaat zij de praktische waarde.

Aangezien het onderhavige onderzoek zich beperkt heeft tot de hantering van het procesrecht en de taakopvatting van de rechter en zich dus niet richt op de materiële rechtvaardigheid van zijn oordeel of de praktische waarde daarvan, kunnen (met name) de eisen van ambachtelijkheid dienen als toetsingskader voor de kwalitatieve betekenis van de in dit onderzoek geconstateerde verschillen tussen de kantonrechter en de civiele rechter en de gerechten en de gedane constateringen met betrekking tot het procesverloop.

Als eisen van ambachtelijkheid identificeert De Bock deugdelijk feitenonderzoek (waarheidsvinding), een volwaardige mondelinge behandeling, deskundige toe-passing van de rechtsregels en een begrijpelijke en overtuigende motivering. Twee daarvan vertonen (enige) overlap met de kwaliteitscriteria voortkomend uit artikel 6 EVRM en de beginselen van burgerlijk procesrecht, voor de andere twee geldt dat niet of minder. De kwaliteitseis van een begrijpelijke en overtuigende motivering correspondeert met het door Giesen (zo) genoemde beginsel en sluit ook aan bij de motiveringsplicht die onderdeel is van het recht op een eerlijk proces op basis van artikel 6 EVRM. De Bock’s kwaliteitseis van een volwaardige mondeling behande-ling ligt in het verlengde van het recht om gehoord te worden, dat valt onder het op artikel 6 EVRM gebaseerde recht op een eerlijk proces en het beginsel van hoor en wederhoor. De eisen van een deugdelijk feitenonderzoek (waarheidsvinding) en een deskundige toepassing van de rechtsregels vallen niet direct te relateren aan enig beginsel van burgerlijk procesrecht of een uit artikel 6 EVRM voortvloeiend recht.

Giesen noemt waarheidsvinding wel en overweegt ook dat het belang daarvan de afgelopen jaren is toegenomen, maar acht het nog te vroeg om waarheidsvinding tot beginsel te verheffen. Hij stelt het belang van waarheidsvinding echter niet ter discussie. Raadsheer bij de Hoge Raad De Groot heeft in haar preadvies voor de NJV – waarin zij probeert waarheidsvinding met partijautonomie te verzoenen – een wetswijziging voorgesteld, waarmee zij beoogt de rechter te stimuleren in de waar-heidsvinding en te verlossen van zijn vrees daarmee feitelijke gronden in strijd met artikel 24 Rv aan te vullen.7 Ook de Hoge Raad heeft meermalen het belang van waarheidsvinding benadrukt.8 Gezien het voorgaande – het feit dat het belang van waarheidsvinding breed wordt gedeeld – wordt waarheidsvinding in het navolgende wel als kwaliteitscriterium meegenomen. Hierop zal dieper in worden gegaan in de navolgende paragraaf over dit onderwerp.

6 De Bock (2011), p. 57.

7 De Groot (2012), p. 100.

8 O.a. HR 11 juli 2008, NJ 2009/451; HR 18 maart 2011, NJ 2012/315; HR 18 april 2014, NJ/2015/20.

150

De eigen(aardig)heid van de kantonrechter

De eis van een deskundige toepassing van rechtsregels – waaronder De Bock ook rechtseenheid en rechtszekerheid noemt – vindt aansluiting bij kwaliteitseisen die Rutten-van Deurzen heeft genoemd in haar proefschrift over kwaliteit van rechts-pleging, waarin zij poogt het begrip kwaliteit van rechtspraak op macro-, meso- en microniveau invulling te geven. Daarbij heeft zij zich niet uitsluitend gericht op ju-ridische kwaliteit – die zij minder dan De Bock heeft geconcretiseerd – maar ook op organisatorische kwaliteit.9 In aansluiting op De Bock’s eis van een deskundige toepassing van rechtsregels noemt Rutten-van Deurzen onder meer rechtseenheid en rechtszekerheid en deskundigheid als kwaliteitseisen. In het navolgende zullen rechtseenheid en rechtszekerheid in navolging van De Bock onder de noemer van deskundigheid worden geschaard. Deskundigheid in de zin van kennis van de wet, de parlementaire geschiedenis, de jurisprudentie en beleidsafspraken is immers noodzakelijk om rechtseenheid en rechtsgelijkheid te kunnen bereiken.

Daarnaast identificeert Rutten-van Deurzen (op verschillende niveaus) onafhan-kelijkheid, onpartijdigheid, acces to justice (processuele toegankelijkheid), snelheid (redelijke termijn), openbaarheid en een overtuigende motivering.10 Zij geeft daarbij zelf aan dat bij de invulling van het juridisch kwaliteitsbegrip artikel 6 EVRM tot uit-gangspunt heeft gediend en dat is in haar kwaliteitseisen ook duidelijk terug te zien.

Haar eisen van acces to justice, onafhankelijkheid en onpartijdigheid en openbaar-heid corresponderen immers met de gelijkluidende rechten die voortvloeien uit artikel 6 EVRM en met beginselen van burgerlijk procesrecht. Een overtuigende motivering correspondeert met de gelijkluidende kwaliteitseis van De Bock en sluit aan bij het beginsel van de motiveringsplicht en motivering als onderdeel van het recht op een eerlijk proces als opgenomen in artikel 6 EVRM. Snelheid valt onder het recht op berechting binnen een redelijke termijn, zowel een beginsel als een recht op grond van artikel 6 EVRM. Ook De Bock benoemt overigens tijdigheid als aspect van kwaliteit, maar schaart dit niet onder ambachtelijke kwaliteit maar onder de eis van effectiviteit.

Op verschillende punten refereert De Bock aan aspecten van procedurele rechtvaar-digheid. Procedurele rechtvaardigheid heeft de afgelopen jaren aan belangstelling gewonnen, omdat procedurele rechtvaardigheid – die ziet op de door partijen er-varen rechtvaardigheid van de civiele procedure – zou bijdragen aan de acceptatie van de beslissing.11 Het gaat daarbij om aspecten als hoor en wederhoor, consistente rechtstoepassing, mogelijkheid tot beroep, respectvolle bejegening, heldere, tijdige en op de ontvanger toegesneden communicatie over het verloop van de procedure

9 Rutten (2010), p. 77.

10 Rutten (2010), p. 142 en 145.

11 Eshuis (2012), p. 152.

8 De betekenis van de onderzoeksresultaten voor de kwaliteit van het civiele proces

en de uiteindelijke beslissing.12 Een aantal daarvan is in het kader van dit onderzoek minder relevant, zoals bejegening en communicatie, omdat dit niet direct betrekking heeft op het procesrecht maar tot uitdrukking komt ter zitting. De meeste aspecten vormen evenwel de ervaringskant, ofwel de spiegel, van de hiervoor genoemde kwa-liteitscriteria, zoals hoor en wederhoor, rechtseenheid en rechtszekerheid en motive-ring. Indien relevant zal daarom bij de kwaliteitscriteria aan de ervaringskant, aan de procedurele rechtvaardigheid, aandacht worden besteed.

Uit het voorgaande komen de volgende (breed gedeelde) kwaliteitscriteria naar voren: (1) toegankelijkheid, (2) het recht op een eerlijke behandeling – waaronder begrepen het recht om gehoord te worden (waaronder mede wordt verstaan het be-ginsel van hoor en wederhoor en de eis van een volwaardige mondelinge behan-deling), het recht op gelijke behandeling en de motiveringsplicht (waaronder mede wordt verstaan een begrijpelijke en overtuigende motivering) –, (3) openbaarheid, (4) berechting binnen een redelijke termijn/tijdigheid, (5) onafhankelijkheid en on-partijdigheid, (6) deskundigheid (waaronder mede wordt verstaan het deskundig toepassen van rechtsregels en rechtseenheid en rechtszekerheid) en (7) deugdelijk feitenonderzoek/waarheidsvinding.

Artikel 6 EVRM Kwaliteit (Rutten) Beginselen van burgerlijk procesrecht

rechter acces to justice (processuele

152

De eigen(aardig)heid van de kantonrechter

Deze kwaliteitscriteria zullen tot uitgangspunt worden genomen in dit onderzoek.

In de volgende paragraaf zal per kwaliteitscriterium een korte samenvatting – toege-spitst op die aspecten die voor dit onderzoek het meest relevant zijn en soms daarom ook op sommige punten meer detaillistisch – worden gegeven van hetgeen onder het betreffende criterium moet worden verstaan.

8.3. De inhoud van de kwaliteitscriteria