• No results found

Het historische jaar 2002 en verder

2 De verschillen van toen tot nu

2.3. Het historische jaar 2002 en verder

In het jaar 2002 vonden twee historische wijzigingen plaats, in de rechterlijke orga-nisatie en in het procesrecht. In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) werden wijzigingen opgenomen ter vereenvoudiging en versnelling van de procedu-re, waarmee de verschillen tussen de kantonprocedure en de civiele procedure verder werden geëcarteerd, in die zin dat ze feitelijk alleen nog verschillen op het punt dat bij de kantonrechter mondeling verweer kan worden gevoerd en dat er geen bijstand van een advocaat hoeft te worden ingeroepen. Op deze procesrechtelijke wijzigingen wordt in paragraaf 3.2. nader ingegaan.

De organisatorische wijziging hield in dat de kantongerechten werden geïntegreerd in de rechtbank en daarmee onderdeel werden van de rechtbankorganisatie, zoals de Staatscommissie Herziening Rechterlijke Organisatie in haar eindrapport uit 1984

35 Bosch (2002), p. 7.

36 MvT, 32 021, nr. 3, p. 16 en p. 18.

37 Ten Raa (1970), p. XXXII.

2 De verschillen van toen tot nu

al had voorgesteld.38 Vanaf dat moment waren er dus geen separate kantongerech-ten meer, maar vormden de kantonrechters een (separate) sector in de rechtbank.

Daarmee droeg het historische jaar 2002 bij aan de (organisatorische) convergentie tussen kantonrechters en civiele rechters.

Onder meer kantonrechter Fruytier heeft deze organisatorische wijzigingen later ge-duid als het begin van het einde van de echte kantonrechtspraak. Die onderscheidt zich volgens hem doordat snelheid en praktische oplossingen meer van belang zijn, door een procedure ‘zo veel mogelijk zonder bewijsincidenten om de vaart erin te houden’ en doordat de kantonrechter zijn eigen praktijk heeft waarbij geen werk-voorraden zijn.39 Rechtbankrechters, zoals de civiele rechter, zijn volgens hem ‘wat trager, wat formeler en meer bedachtzaam’.40 In 2004 concludeerde de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) in lijn met Van Raa jaren eerder dat de kanton-rechter en civiele kanton-rechter zodanig naar elkaar toe waren gegroeid ‘dat er geen heldere criteria voor het bestaande, historisch gegroeide onderscheid tussen kantonzaken en andere rechtbankzaken zijn, anders dan het ontbreken van verplichte procesverte-genwoordiging.’41

De organisatorische integratie van de kantonrechters in de rechtbank werd in 2006 geëvalueerd en dat lokte toen de nodige reacties uit waarin ook op de taak van de kantonrechter werd gereflecteerd. De werkgroep Bestuurlijke Onderbrenging Kantongerechten (BOK) constateerde mede naar aanleiding van een klanttevreden-heidsonderzoek dat de waardering door de klanten van de kantonsector onvermin-derd positief was met als pluspunten de laagdrempeligheid, toegankelijkheid en de eenvoudige, strakke en snelle procedure.42 Hier komen dus weer de (plus)punten te-rug die de aanzet hadden gevormd tot het in het leven roepen van de ‘juge de paix’.

Over de deskundigheid van kantonrechters en hun bejegening ter zitting waren de klanten meer tevreden dan over die van andere rechters; de kantonrechter vond men beter in staat de zaak binnen de gereserveerde tijd af te handelen en hij gaf partijen meer ruimte ter zitting.43

Die tevredenheid was volgens de werkgroep BOK onder meer te danken aan het feit dat kantonrechters altijd vice-presidenten (tegenwoordig senior rechters) waren.

De werkgroep BOK concludeert dat ‘deze tevredenheid het kennis en (vooral) erva-ringsniveau van kantonrechters op het niveau van vice-presidenten weerspiegelt’.44

38 Eindrapport van de Staatscommissie Herziening Rechterlijke Organisatie, deel I, ’s-Gravenhage, 1984.

39 Fruytier (2009), p. 146-147.

40 Fruytier (2009), p. 146.

41 Advies NVvR (2004), p. 91.

42 Contourennota modernisering rechterlijke organisatie (1998), p. 9; Werkgroep BOK (2006), p. 141.

43 Werkgroep BOK (2006), p. 145.

44 Werkgroep BOK (2006), p. 145.

28

De eigen(aardig)heid van de kantonrechter

Het belang dat wordt toegekend aan het feit dat de kantonrechter een vice- president is, blijkt wel uit het feit dat de werkgroep BOK schrijft dat als de koppeling tussen het kantonrechterschap en het vice-presidentschap wordt losgelaten ‘zonder dat daarvoor andere waarborgen in de plaats komen, dan zal jegens het publiek een te-ruggang in de kwaliteit van kantonrechtspraak voor lief genomen moeten worden’.45 Kantonrechter Knaapen opperde, in reactie op de gerezen discussie of het wel nodig was dat een vice-president zich over de kantonzaken boog, de mogelijkheid om de lichtere, gemakkelijker zaken te laten behandelen door jonge rechters, niet zijnde vice-president in de rol van substituut-kantonrechter of fungerend kantonrechter

‘of in ieder geval met een aanduiding die recht doet aan het verschil met de kan-tonrechter in klassieke zin in ervaring en positie’.46 De kennis en ervaring die bij de kantonrechter aanwezig werd verondersteld vanwege het feit dat alle kantonrechters vice-president waren, werd kennelijk als belangrijke reden en voorwaarde voor kwa-liteit gezien.

Het verband dat wordt gelegd tussen de ervaring, rang en kwaliteit, en de opvatting dat ervaring als een positief onderscheidende eigenschap van de kantonrechter wordt gezien, is ook zeer recent nog benadrukt. Waar in relatie tot de civiele procedure rechters, advocaten en hoogleraren worden betiteld als proces-fetisjisten die ervoor zorgen dat burgers de weg kwijtraken als ze de procedure worden ‘binnengezogen’,47 wordt de kantonrechter omschreven als ‘een geoefende rechter, ervaren in het orde scheppen in andermans problemen met aandacht voor de menselijke kant …’, die de ongelijkheid tussen partijen in kennis en kunde compenseert.48 De kritiek op de civiele rechter lijkt op die uit 1790 – rechtsgeleerde rechters die alles veel te inge-wikkeld maken, te zeer formaliseren en er te lang over doen om tot een uitspraak te komen – en ook de oplossing is dezelfde als destijds: de vrederechter toen, nu de kantonrechter.49

Ook in het meest recente klanttevredenheidsonderzoek uit 2014 (van na de com-petentiegrensverhoging) wordt de behandeling van kantonzaken landelijk gezien significant hoger gewaardeerd dan de behandeling van bijvoorbeeld civiele handels-zaken.50 Ondanks de gebleken tevredenheid over kantonrechters, werden er ook ri-sico’s van de werkwijze van de kantonrechter genoemd en kritische kanttekeningen geplaatst. Van Dijk, het latere lid van de Raad voor de rechtspraak, merkte op dat het klantwaarderingsonderzoek dan wel positief is, maar dat de kantonsectoren bepaald

45 Werkgroep BOK (2006), p. 145.

46 Knaapen (2006).

47 Von Schmidt Auf Altenstadt (2012), p. 92.

48 Von Schmidt Auf Altenstadt (2012), 93; Vranken (2010), p. 152-156.

49 Von Schmidt Auf Altenstadt (2012).

50 Klantwaarderingsonderzoek 2014, p. 39.

2 De verschillen van toen tot nu

niet voorop lopen bij het vormgeven van kwaliteitsbeleid.51 De werkgroep BOK wijst op het risico dat wegens de grote tijdsdruk en instroom in de kantonsector ook de snelle en praktische aanpak wordt gehanteerd in zeer complexe zaken.52 Dat risico zou groter worden als het pleidooi van de werkgroep BOK om de bevoegdheid van de kantonrechter (verder) uit te breiden ‘uit het belang van de burger bij snelle, goed-kope en daarmee goed toegankelijke rechtspraak’ zou worden gehonoreerd.53 Die verhoging van de competentiegrens van de kantonrechter van € 5.000,- naar

€  25.000,- kreeg uiteindelijk zijn beslag in juli 2011, zoals in het voorgaande al genoemd. Bij die wetswijziging verdween ook de verplichting om een aparte kan-tonsector in de rechtbank te handhaven. Dat betekende dat de civiele sector en kantonsector konden worden samengevoegd (zoals bijvoorbeeld in de rechtbank Midden-Nederland is geschied) en dat, wanneer dit onderscheid werd gehandhaafd, ook buiten de kantonsector kantonzaken kunnen worden afgehandeld. Immers, ie-dereen die kantonzaken doet is volgens de wet kantonrechter (artikel 48 Wet RO).

De beslissing hoe met de wetswijziging organisatorisch werd omgegaan, was voor-behouden aan de rechtbanken zelf. Daarmee werd de competentiegrensverhoging in 2011 tevens een belangrijke stap in het (verder) naar elkaar toegroeien van kanton-rechters en civiele kanton-rechters.

Het is opvallend dat kort na deze stap juist ook weer een roep ontstond om nieu-werwetse ‘vrederechters’. Zo werd in december 2016 in de Tweede Kamer een mo-tie aangenomen die de regering oproept om een onderzoek in te stellen naar de haalbaarheid, (maatschappelijke) kosten en baten en inpasbaarheid in de reguliere rechtspraak van een vrederechter, die regelmatig in iedere gemeente zitting heeft, een klein bedrag aan griffiekosten rekent en zich richt op juridisch gezien eenvou-dige zaken.54 De minister heeft toegezegd dit onderzoek te laten uitvoeren door het WODC.55 Vlak na de financiële en organisatorische opschaling van het instituut van de kantonrechter, ontstaat dus (wederom) de roep om een goedkope, laagdrempelige rechter in de buurt voor eenvoudige zaken.