• No results found

Kwaliteit van natuurgebieden verbeteren

In document Natuurbalans 2004 (pagina 94-98)

5 DE ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR

5.1 Ontwikkelingen in biodiversiteit en beleid

5.2.3 Kwaliteit van natuurgebieden verbeteren

De kwaliteit van de natuur wordt niet alleen bepaald door de omvang en samenhang van natuurgebieden, maar ook door het milieu. Evenals de ruimtelijke druk is de milieudruk in Nederland hoog. De belangrijkste problemen spelen zich af rond de thema’s verzuring en vermesting. Een derde belangrijk thema als het gaat om beoog- de natuurkwaliteit is verdroging. Een groot deel van de Nederlandse natuur is afhan- kelijk van grondwater. Grote oppervlakten natuur lijden onder te lage grondwaters- tanden.

Ambities verschuiven

In de nota ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur’ is de ambitie van het beleid uit- eengezet: in 2018-2020 dient de milieukwaliteit zodanig te zijn, dat deze geen belem- mering meer vormt om de natuurdoelen binnen de EHS te bereiken. Het Vierde Natio- naal Milieubeleidsplan (VROM, 2001) neemt deze milieudoelstelling over, maar plaatst het bereiken ervan in 2030. Het plan noemt ook prioriteiten die in 2010 reeds bereikt moeten worden. Recent is aangegeven dat enkele van die prioriteiten worden getemporiseerd. De Agenda voor een Vitaal Platteland (LNV, 2004) stelt nu dat voor de gehele EHS de milieu- en waterkwaliteit in 2015 op orde moet zijn, waarbij de mogelijkheid bestaat twee maal zes jaar uitstel aan te vragen (tot 2021 en 2027). Deze jaartallen verwijzen naar de Kaderrichtlijn Water (zie hoofdstuk 6). Uitstel geldt niet voor de gebieden waarop de Habitat- of Vogelrichtlijn van de EU van toepassing is. In 2005 zal de vereiste milieukwaliteit voor alle gebieden afzonderlijk door de provincies worden vastgesteld aan de hand van de vastgelegde natuurdoelen.

Vegetatie verandert onder verzuring en vermesting

De vegetaties van de Nederlandse ecosystemen laten gedurende de afgelopen eeuw een duidelijke verandering zien. In het open duin is een toename van voedselminnen-

de soorten te zien (figuur 5.6). In plaats van de soorten van dynamische, open omstan- digheden (zoals biestarwegras, zandhaver, zeeraket) groeien er nu meer soorten van vastgelegde graslanden (zoals jacobskruiskruid, rood zwenkgras en paardebloemen). Op de heide blijken de voedselminnende soorten eveneens toegenomen te zijn, ter- wijl de zuurminnende soorten zijn afgenomen. Deze verschuiving is terug te voeren op het aantal soorten dat afnam op heischrale delen (zoals kruipbrem, stekelbrem, tandjesgras en wolverlei), terwijl de grassen (zoals pijpenstrootje en bochtige smele) juist toenamen. Onderzoek in gebieden van Staatsbosbeheer laat zien dat heischrale plekken verdwijnen als de bodem zuurder wordt en dat ze dan door pijpenstrootje en bochtige smele vervangen worden. Deze laatste soorten hebben een brede tolerantie voor zuur.

In de halfnatuurlijke graslanden op zandgrond, vaak voedselrijkere systemen dan heide of duin, blijken voedsel- en zuurminnende soorten beide toegenomen te zijn. Daarbij nemen voedselminnende grassen (zoals mannagras, geknikte vossenstaart en gestreepte witbol) toe.

Verdere meetnetgegevens van het Landelijk Meetnet Flora laten zien dat in droge struikheiden in de huidige situatie bij toenemende stikstofdepositie de bedekking door kruiden en grassen toeneemt, terwijl de bedekking door mossen afneemt. In open duin neemt eveneens de vergrassing toe met de depositie van stikstof.

Open duin Halfnatuurlijk grasland Heide -0,4 -0,2 0,0 0,2 0,4 0,6 Verandering aandeel Voedselminnende soorten Zuurminnende soorten Verandering in open vegetatie op zandgrond 1950 - 2002

Toename

Afname

Figuur 5.6. Alle open vegetaties van zandgronden laten een toename van het aandeel voedsel- minnende soorten zien. De ontwikkeling van zuurminnende soorten verschilt tussen de drie weergegeven natuurtypen (Bron: Landelijk Meetnet Flora).

Werpt het milieubeleid vruchten af voor natuur?

In 2002 kwam door atmosferische depositie nog 35 tot 40 miljoen kg stikstof neer op de natuur, 13 tot 20 miljoen kg te veel om de natuur duurzaam te beschermen. Door het ingezette milieubeleid voor 2010 neemt de overlast van stikstof (en zuur) op de natuur met ongeveer 40% af (MNP, 2004a). Hierdoor worden minder voedingsstoffen aan de bodem toegevoegd, waardoor de ophoping in de bodem minder snel toe- neemt. Andere maatregelen kunnen daarbij echter noodzakelijk zijn om de bodem verder te verschralen, zoals afgraven van de bovenste bodemlaag. In een aanvullend spoor subsidieert het Rijk via het Overlevingsplan Bos en Natuur (OBN) maatregelen om de effecten van de opgebouwde overmaat aan stikstof en zuur in bodem en water te beperken. Het ingezette generieke verzurings- en ammoniakbeleid tot 2010 zal in combinatie met optimaal natuurbeheer kunnen leiden tot meer planten van doel- soorten in heide-, grasland- en bosvegetaties ten opzichte van 1995. Naar verwach- ting gaat het om een toename met respectievelijk 160, 70 en 80%. Bij gelijkblijvende depositie zou optimaal beheer hierin vrijwel geen verandering of slechts een beperk- tere toename (tot 30%) veroorzaken.

Aanpak verdrogingsbestrijding in impasse

De meest recente cijfers over de voortgang van de verdrogingsbestrijding dateren uit het jaar 2000 en zijn gebaseerd op de tweejaarlijkse inventarisatie van de provincies. De provincies beschouwden ruim 500.000 ha natuurgebied als verdroogd, waarvan 3% (ongeveer 15.000 ha) in 2000 als ‘volledig hersteld’ werd beschouwd. De taakstel- ling was, dat in 2010 40% hersteld moet zijn. Dat is dus ongeveer 200.000 ha. Of deze

Het Rijk subsidieert via het Overlevingsplan Bos en Natuur (OBN) maatregelen zoals het plag- gen van de heide. De maatregelen zijn bedoeld om, in afwachting van voldoende resultaten van het generieke milieubeleid, tijdelijk de milieucondities in natuurgebieden te verbeteren. Sinds 1989 zijn in 50.000 tot 60.000 ha bos- en natuurgebied OBN-maatregelen uitgevoerd (Foto: Roel Hoeve).

taakstelling wordt behaald valt momenteel niet vast te stellen. De provincies zullen eind 2004 een nieuwe verdrogingskaart uitbrengen waarin ze naar verwachting inschatten in welke mate met de bestaande en geplande inspanning het tussendoel voor 2010 zal worden bereikt.

De verdrogingsbestrijding heeft zich tot nu toe vooral gericht op de relatief eenvoudi- ge projecten. De resterende verdrogingsproblemen zijn van meer structurele aard en vragen om integrale gebiedsgerichte oplossingen. Dat betekent onder meer dat ook maatregelen buiten de natuurgebieden moeten worden genomen wil de situatie bin- nen de natuurgebieden verbeteren.

De Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) constateert dat goede waterhuishoud- kundige voorwaarden voor natuur niet alleen een technisch probleem vormen, maar vooral bestuurlijke keuzes vergen (CIW, 2003). De commissie baseert dit advies op een evaluatie van de aanpak van de verdrogingsbestrijding (Van Vliet et al., 2002). Het Interprovinciaal Overleg (IPO) onderschrijft die conclusies op hoofdlijnen, maar legt tegelijkertijd een deel van het probleem bij de rijksoverheid. Het IPO wijst er onder meer op dat financiële regelingen niet optimaal werken, waarbij het IPO ook de voortdurende discontinuïteiten in de vroegere financiële regelingen als knelpunt noemt. Verder constateert het IPO dat de verdroging vaak alleen effectief te bestrijden is wanneer sprake is van grote aaneengesloten natuurgebieden, die in veel gevallen nog tot stand moeten komen door de realisatie van de EHS.

De verdroging oplossen krijgt in de Agenda voor een Vitaal Platteland prioriteit, in het bijzonder binnen de EHS en Natura 2000-gebieden. Het Rijk zal de provincies, gemeenten en waterschappen aanspreken op een voortvarende aanpak van de ver- drogingsbestrijding, zo stelt de Agenda voor een Vitaal Platteland. Dit betekent in grote lijnen een herbevestiging van de afspraken die in 1994 in de Evaluatie Nota Water al zijn gemaakt.

Ronde zonnedauw is een plantensoort die erg gevoelig is voor verdroging (Foto: Roel Hoeve).

5.3

Rolverdeling bij planologische veiligstelling EHS

In document Natuurbalans 2004 (pagina 94-98)