• No results found

Actoren en Europees beleid

In document Natuurbalans 2004 (pagina 120-124)

6 EU-BELEID VOOR NEDERLANDSE NATUUR

6.3 Actoren en Europees beleid

Vooral de overheid en de terreinbeherende organisaties zijn eigenaar van of verant- woordelijk voor het beheer van Natura 2000-gebieden.

De rijksoverheid laat kansen liggen bij het benutten van Europese gelden voor natuur en landschap. Dit komt doordat ze de gelden aan bestaande rijksregelingen koppelt.Europese subsidiegelden vanuit het LIFE-fonds kunnen een aanzienlijke bijdrage leve-

ren aan de projecten in Natura 2000-gebieden. Slechts weinig organisaties maken ech- ter gebruik van deze mogelijkheid.

Terreinbeherende organisaties en overheid spelen hoofdrol bij beheer

De Tweede Kamer heeft bepaald dat er beheersplannen moeten worden opgesteld voor de Natura 2000-gebieden. De Habitat- en Vogelrichtlijn verplichten wel beheers- maatregelen, maar geen beheersplannen. Desondanks is een kamermeerderheid het erover eens dat beheersplannen wel bestuurlijk van belang zijn. Zo kan namelijk meer duidelijkheid ontstaan over welke activiteiten in en rondom de gebieden toegestaan zijn. In het wetsontwerp voor de aangepaste Natuurbeschermingswet staat dat een beheersplan voor ten hoogste zes jaar wordt vastgesteld.

Bij het opstellen van de beheersplannen en bij het beheer van de gebieden spelen de eigenaren een belangrijke rol. Alle grote wateren, ongeveer 65% van de Habitatricht- lijngebieden en rond 75% van de Vogelrichtlijngebieden, vallen onder beheer van Rijkswaterstaat. Circa 45% van de gebieden op het land is eigendom of onder beheer van de overheid (Staatsbosbeheer, Domeinen, Rijkswaterstaat en Defensie) en onge-

Kust/duin Moeras/ open water Agrarisch gebied Bos/heide Stad 0 10 20 30 40 50 %

Biotopen van broedvogels van de Vogelrichtlijn 2003

Figuur 6.5 De Nederlandse Vogelrichtlijngebieden zijn vooral van betekenis voor soorten die gebonden zijn aan wetlands, kust en duin. De figuur heeft betrekking op broedvogelsoorten die op bijlage 1 van de Vogelrichtlijn staan.

veer 20 % van de gebieden is eigendom of onder beheer van de Provinciale Land- schappen en Natuurmonumenten (figuur 6.6). Particulieren en boeren spelen momen- teel een beperkte rol bij het beheer van Natura 2000-gebieden (zie kadertekst).

Waterleidingbedrijven Provinciale Landschappen Natuurmonumenten Staatsbosbeheer Defensie Domeinen Overige eigenaren Onbekend 0 10 20 30 40 Oppervlakte (%) Habitatrichtlijn- gebieden Vogelrichtlijn- gebieden Eigenaren en/of beheerders van Natura 2000-gebieden 2003

Figuur 6.6 Het merendeel van de Natura 2000-gebieden is eigendom of onder beheer van de overheid of de particuliere terreinbeherende organisaties. Gebieden merendeels bestaande uit grote meren en zee zijn niet meegenomen in deze figuur.

Boeren en het beheer van Natura 2000-gebieden Vlak boven Amsterdam liggen de Natura 2000- gebieden Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en het Twiske. Deze gebieden zijn voor een groot gedeelte eigendom van natuurbeschermingsor- ganisaties. Ze zijn aangemeld voor de noordse woelmuis, meervleermuis, rivierdonderpad, klei- ne en grote modderkruiper en de bittervoorn, evenals voor het hoogveenverbond van de Noord-Atlantische vochtige heide, en voor de overgangs- en trilvenen. Daarnaast is het gebied aangewezen als Vogelrichtlijngebied voor vier broedvogels (grutto, roerdomp, krakeend, smient) en tien trekkende watervogels (waaronder grau- we gans, wulp en kleine zwaan).

Agrariërs spelen een rol in het beheer, niet alleen als eigenaar van land in het gebied, maar ook als pachter van land van Staatsbosbeheer, het Noord-Hollands Landschap en Recreatie- schap Het Twiske.

Vanwege de aard van deze veenweidegebieden is de landbouw in dit gebied in het algemeen

extensief. In de huidige situatie doen de meeste bedrijven aan natuurbeheer (bijna 96% van de ondervraagde boeren), vastgelegd in beheers- of pachtovereenkomsten of op niet-contractuele basis. De maatregelen in de huidige overeen- komsten van Programma Beheer zijn vooral gericht op weidevogels, met de nadruk op nest- markering en –bescherming, het gebruik van ruige mest en uitgestelde maaidata. Daarnaast heeft bijna de helft van de agrariërs een over- eenkomst voor bloemrijke slootkanten. Veel van de overeenkomsten worden afgesloten via de agrarische natuurvereniging in het gebied, VAN Waterland. Driekwart van de boeren is dan ook lid van deze vereniging.

Hoewel bijna driekwart van de agrariërs de maatregelen in de overeenkomsten weinig beperkend en voldoende flexibel vindt, sluiten ze de meeste contracten slechts voor een klein aantal hectares af. Dit doen ze om flexibel te kunnen blijven in de bedrijfsvoering. Op een mogelijke verplichtstelling van beheersovereen-

Europa: niet alleen richtlijnen, ook geld

De Europese Commissie is zowel beleidsmaker als regelgever en co-financier op het gebied van natuur en landschap.

Het EU-geld is verdeeld over drie beleidsterreinen: het gemeenschappelijke landbouw- beleid, het structuurbeleid en het interne beleid. Voor Nederland gaat het in de perio- de 2000-2006 om gemiddeld ruim twee miljard euro per jaar. Het meeste EU-geld voor Nederland (60%) is beschikbaar voor het gemeenschappelijke landbouwbeleid, in het bijzonder het marktbeleid voor landbouwproducten. Voor Natura 2000-gebieden en -soorten is er het co-financieringsinstrument LIFE-Natuur (zie kadertekst).

In alle drie de geldstromen zijn bijdragen voor natuur en landschap aan te wijzen, al zijn deze soms, gemeten in euro’s, beperkt. Het merendeel van het geld dat beschik- baar is voor natuur en landschap valt echter onder de fondsen die bedoeld zijn voor plattelandsontwikkeling. Die fondsen zijn een onderdeel van het gemeenschappelijke landbouwbeleid. Dit geld wordt via het Plattelands Ontwikkelingsprogramma (POP) besteed.

Bij de ontwikkeling van het POP bracht Nederland bestaande rijksregelingen onder in het programma, waardoor het POP complex werd. Onder het POP vallen ook een aan- tal provinciale programma’s. Deze programma’s zijn specifiek voor de doelstellingen van de EU ontwikkeld.

komsten in het kader van Natura 2000 en moge- lijk strengere maatregelen in die overeenkomst, reageert bijna 80% van de boeren negatief. De belangrijkste voorwaarde voor het afsluiten van overeenkomsten is dan ook dat hierbinnen vol- doende ruimte is voor eigen inbreng en de agra- rische bedrijfsvoering. Daarnaast is de vergoe- ding belangrijk, evenals deelname op basis van vrijwilligheid. Onder deze voorwaarden kan vol- gens 95% van de agrariërs natuur een onderdeel (blijven) vormen van hun bedrijf.

Naast beheersmaatregelen ten gunste van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden, kun- nen agrariërs ook te maken krijgen met de ver- plichte toetsing van bepaalde activiteiten binnen hun bedrijfsvoering. De agrariërs zijn pessimis- tisch over de mogelijke gevolgen van de toet- singsplicht: 83% van hen heeft een negatieve tot zeer negatieve kijk hierop. Zij geven aan dat ze bij het vergunningstelsel eventuele extra kosten gedekt willen zien. Ook verwachten ze een snelle toetsingsprocedure (Kenbeek & Van Wingerden, 2004).

De grote modderkruiper is een van de soorten waarvoor het gebiedencomplex Ilperveld, Var- kensland, Oostzanerveld en het Twiske is aangemeld als Natura 2000-gebied (Foto: Fabrice Ottburg – Alterra).

De Europese POP-middelen voor Nederland bedroegen gemiddeld 58 miljoen euro per jaar over de periode 2000-2003. Twee derde hiervan kan toegerekend worden aan maatregelen die gericht zijn op natuur- en landschap (circa 40 miljoen). Ruim 20% van de middelen van natuur en landschap wordt besteed aan de provinciale regelingen. De subsidieregelingen Natuurbeheer, Agrarisch Natuurbeheer maar ook de Stimule- ringsregeling Gebiedsgericht Beleid (onderdeel waterbeheer) zijn enkele van de Nederlandse rijksregelingen voor natuur die mede worden gefinancierd met Europe- se POP-gelden. In totaal levert de EU-geldstroom via het POP een bijdrage van ruim 9% van de eigen Nederlandse LNV-begroting aan de financiering voor natuur- en land- schapsbeleid (exclusief apparaatskosten).

De mid-term evaluatie van het POP over de periode 2000-2002 laat zien dat er sprake is van een onderuitputting van het geld voor natuur en landschap (ECORYS-NEI, 2003). De onderbesteding is vooral het gevolg van de koppeling van EU-geld aan Nederlandse rijksregelingen. Als er niet genoeg vraag is naar deze regelingen, leidt dit automatisch tot een onderbesteding. Een grotere onderbesteding in de toekomst wordt verwacht omdat onderbesteding tot nu toe werd voorkomen door grondaanko- pen voor natuur. Voor de resterende programmaduur kan dit middel echter nog slechts beperkt worden aangewend, omdat het budget voor grondaankopen voor natuur bijna is uitgeput.

Met ingang van 2007 zullen de beschikbare middelen voor het plattelandsbeleid opnieuw over de lidstaten worden verdeeld. Over de omvang en de voorwaarden waar- onder die middelen kunnen worden aangewend voor ‘Groene Diensten’ kan nu nog niet veel worden gezegd, zo stelt de Agenda voor een Vitaal Platteland (LNV, 2004).

In 1992 werd het Europese LIFE- fonds (L’Instrument Financier pour l’En- vironnement) opge- richt om natuur- en milieuprojecten binnen de Europese Unie finan- cieel te ondersteunen. LIFE-Natuur is voorname- lijk bedoeld als co-financieringsinstrument om habitattypen en soorten uit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn te beschermen. Hierbij gaat het in het bijzonder om Natura 2000-gebieden. Activi- teiten die in dat kader meegefinancierd kunnen worden, zijn onder andere duurzame maatrege- len voor natuurherstel en -behoud, inrichtings- maatregelen, natuurontwikkeling, grondaankoop, voorlichting en projectcoördinatie.

Tot nu toe zijn acht Nederlandse projectaanvra- gen voor LIFE-Natuur gehonoreerd over de perio- de 1992-2003. De projectaanvragen werden inge-

diend door It Fryske Gea, Natuurmonumenten en het Noord-Hollands Landschap. In de projecten zelf participeren vaak ook andere organisaties zoals Staatsbosbeheer. Van het totale budget van 25 miljoen euro heeft LIFE-Natuur 11,8 miljoen euro (47%) gefinancierd. De toekomst van het LIFE fonds na 2006 is echter onzeker, de beslis- sing over al of niet verlengen moet nog genomen worden.

Hoewel in Nederland alleen terreinbeherende organisaties gebruikmaken van LIFE-Natuur kun- nen ook andere organisaties zoals overheden (alle niveaus), waterschappen en stichtingen aanvragen indienen. Met een projectaanvraag is veel tijd gemoeid, wat voor kleinere organisaties een belemmerende factor kan zijn. Ook blijft honorering van de aanvraag onzeker. Het minis- terie van LNV adviseert bij de aanvragen en is het Nederlandse coördinatiepunt voor de EU (European Commission, 2003b; LNV, 2003b). LIFE-Natuur: het co-financieringsinstrument voor Natura 2000

In document Natuurbalans 2004 (pagina 120-124)