• No results found

Van zelf zal de Kroon genegen zijn tot het raadplegen van den Raad van State, wanneer klachten over

In document MOEDERLAND EN IN NEDERLANDSCH-INDIË. (pagina 130-144)

on-recht worden aangeheven, maar het zou vreemd zijn haar de verplichting daartoe, als bij uitzondering, in het geval waarvan thans sprake is, op te leggen.

Onverminderd hetgeen reeds is gezegd tot bestrijding

van het denkbeeld om het recht van uitzetting op

vreem-delingen met meer gestrengheid toe te passen dan op

Nederlanders, meent men nog deze aanmerking in het

midden te moeten b r e n g e n , dat eene gelijke behandeling te dezen opzichte van landgenooten en vreemden het beste antwoord zal zijn op de beschuldiging van wil-lekeur, die soms bij de uitzetting van eenen v r e e m d e l i n g , door de Regeering van zijn geboortegrond mocht wor-den v o o r t g e b r a c h t .

O m t r e n t den d u u r der verwijdering schijnt het niet noodig hier in eenige aanwijzing te treden. E l k e ontzeg-ging van verblijf, geschiedt uit den aard der zaak tot wederopzeggens toe. V i n d t de G o u v e r n e u r - G e n e r a a l het noodig eenen tijd te b e p a l e n , het a r t i k e l , zooals het i s , staat hem daartoe niet in den weg.

W a n n e e r aan iemand het verblijf in Nederlandsch-Indie w o r d t o n t z e g d , kan hij zich buiten dat gebied be-g e v e n , w e r w a a r t s hij wil. Dit volbe-gt uit den aard der zaak en behoeft niet bepaald te worden.

H e t hier aangewezen misbruik zou n o g verder uit-g e s t r e k t k u n n e n w o r d e n , men zou bijv. de mouit-gelijk- mogelijk-heid kunnen a a n n e m e n , dat de G o u v e r n e u r - G e n e r a a l iemand verwijderde met het doel om hem aan de ver-vol o-ing van schuldeischers te o n t t r e k k e n . M a a r is het noodig tegen z u l k e , wel mogelijke, m a a r toch geheel onwaarschijnlijke misbruiken voorzieningen in de wet op te nemen ? Men zou zich dan begeven op een gevaarlijk en onafzienbaar veld. M a a r er is nog meer. H e t ge-val is zeer denkbaar, dat iemand in een rechtsgeding is b e t r o k k e n , of wel door schuldeischers wordt v e r v o l g d , op het oogenblik dat men ontdekkingen d o e t , tengevolge

waarvan zijn verblijf in Nederlandsch-Indie gevaarlijk wordt geacht voor de r u s t en orde. Zou men dan uit hoofde van dat regtsgeding of van den ongunstigen toe-stand zijner geldzaken, Nederlandsch-Indie aan het gevaar

o

van zijn voortdurend verblijf moeten blootstellen? H e t zou kwalijk te verdedigen zijn.

H e t bepalen van een minimum tijd in plaats van

„een redelijken tijd" zooals in alinea 2 van het artikel s t a a t , is ongeraden. E e n e zoodanige bepaling zou ten gevolge kunnen hebben , of dat gevaarlijke personen veel langer in Nederlandsch-Indie bleven vertoeven dan voor do rust en orde wenschelijk w a r e , of dat zij in het belang der r u s t en veiligheid aan eene gerekte gevan-genschap bleven onderworpen.

V o o r alinea 3 van artikel 4 1 heeft men vruchteloos gepoogd eene andere redactie te vinden, waardoor de G o u v e r n e u r - G e n e r a a l zou worden verhinderd de o-evan-genschap van den betrokken persoon gestadig te rekken , onder het voorwendsel dat de gelegenheden tot zijne op-zending daartoe o n g u n s t i g waren. Men zal zich ten dezen op de goede t r o u w van den G o u v e r n e u r - G e n e r a a l moeten verlaten.

D o o r beteekening pleegt men steeds te verstaan , kennisgeving door een gerechtelijk beambte. Door de E e -geering is dit dan ook bedoeld: om intusschen allen twijfel weg te n e m e n , w o r d t thans het woord beteekend door de woorden bij gerechtelijke acte voorafgegaan. I n verband niet artikel 198 van het Indische reglement op de

Rechtelijke Organisatie , zal die beteekening liet ministerie van een d e u r w a a r d e r vereischen.

A r t . 40. ( a r t t . 4 3 en 44 nieuw). H e t recht van uitzetting in het algemeen, in verband tot den maat-schappelijken toestand van N e d e r l a n d s c h - I n d i e , reeds be-handeld zijnde ter gelegenheid van art. 39 (art. 4 1 en 4 2 n i e u w ) , zal daarop niet worden t e r u g gekomen bij de toelichting van dit artikel D e G o u v e r n e u r G e n e raal is ook hier, art. 26 (27 nieuw) litt, e , tot bet r a a d -plegen van den R a a d van Nederlandsch-Indië v e r p l i c h t , en het volgt ook hier uit den aard der z a a k , dat die raadpleging is voorafgegaan door het onderzoek van en eene gedachtenwisseling met een grooter of kleiner aan-tal ambtenaren.

I n Indie is derhalve de toepassing van art. 4 0 met dezelfde waarborgen omkleed als voor art. 39 (eerste O n t w e r p ) bepaald zijn.

D e reden w a a r o m aan personen in Nederlandsch-Indie g e b o r e n , bet verblijf aldaar niet voegzaam kan worden o n t z e g d , zijn reeds bij de behandeling van het vorige artikel opgegeven. De bedoeling k o m t in de thans voorgestelde nieuwe redactie duidelijker u i t , en d a a r d o o r vervallen eenige van de in het Voorloopig Ver-slag gedane vragen.

De toepassing van dat artikel zal zich wijzigen n a a r den aard der gevallen, die zich zullen voordoen. Zéér gevaarlijke personen zullen worden verwijderd n a a r een ander gedeelte van N e d e r l a n d s c h - I n d i e , dan dat waarin

zij betrekkingen en invloed hebben. Zij zullen zicli van d a a r niet mogen verwijderen. In andere minder ernstige g e v a l l e n , zal inen zich bepalen tot het ontzeggen van verblijf in een bepaald gedeelte van N e d e r l a n d s c h - I n d i e , niet vrijheid om zich overal elders op te h o u d e n , soms zal een streng toezicht der politie die maatregelen ver-sterken. I n andere gevallen kunnen sterkere maatregelen noodzakelijk zijn, zooals wanneer het S t a a t s g e v a n g e n e n geldt. In het algemeen heeft de m a a t r e g e l , om aan in-landers eene bepaalde verblijfplaats aan te wijzen, voor hen geene andere gevolgen dan d i e , welke van zelfs voor-vloeien uit deze belemming der g e w o n e vrijheid. V e r d e r e maatregelen hangen af van het maatschappelijk stand-p u n t der betrokkenen. Die van hoogeren en middelbaren r a n g , behoorende tot de eigenlijke categorie der Staats-gevangenen , worden gehuisvest en onderhouden op 's lands kosten. Die uit de lage volksklasse h e r k o m s t i g , worden in de gelegenheid gelaten of gesteld, om zich door handenarbeid onderhoud te verschaffen. D w a n c a r -beid volgt slechts op gerechtelijke veroordeeling.

H e t bepalen van straf voor rupture de ban is on-n o o d i g , vermits de G o u v e r on-n e u r - G e on-n e r a a l , vaon-n wieon-n de oorspronkelijke verwijzing u i t g i n g , bevoegd is de stren-gere maatregelen te n e m e n , wanneer het g e d r a g dei-betrokkene personen zulks vordert.

W a n n e e r maatregelen van den hier bedoelden aard worden toegepast op inlanders van hoogen r a n g , wordt daarvan geregeld kennis gegeven aan den Minister van

Kolonien. De kennisgeving heeft echter gewoonlijk niet ten doel om de handeling te onderwerpen aan eene nieuwe beoordeeling. Zij is niets meer dan eene zaak van orde. Hierin ligt de oplossing waarom de slotbe-paling van art. 3 9 , en ook de slotbeslotbe-palingen van artt.

4 1 , 42 en 4 3 , alleen toepasselijk zijn verklaard op E u r o p e a n e n en niet op I n l a n d s c h e G r o o t e n .

A r t . 4 1 (vervallen). Dit artikel van het eerste ont-w e r p , thans overbodig zijnde, ont-worden de bedenkingen daartegen g e m a a k t , met stilzwijgen voorbijgegaan.

D a a r in 1 8 5 3 de K a m e r ontbonden w a s , werd door een nieuwe Commissie van R a p p o r t e u r s , nadat het on-werp in F e b r u a r i 1854 in de afdeelingen behandeld w a s , nogmaals een V o o r l o o p i g V e r s l a g o p g e m a a k t , hetwelk den 22 April 1854 werd vastgesteld.

In dit Voorloopig V e r s l a g werd de Memorie van toelichting, bij liet O n t w e r p b e h o o r e n d e , bijna op den voet g e v o l g d , zoodat het in de meeste punten ook over-eenkomt met het eerste Voorloopig V e r s l a g .

I n één der afdeelingen w e r d , hetgeen in de M e m o -rie van toelichting voor het recht van verwijdering ge-zegd w e r d , uitdrukkelijk bestreden. W e l moest dit recht blijven b e s t a a n , doch geheel anders toegepast worden.

Zij vinden dat de macht van den G o u v e r n e u r - G e n e r a a l , als het recht op deze wijze toegepast w e r d , o v e r g r o o t zou zijn. Blijkens de uitdrukkelijke verklaring der Memorie van toelichting, kan de uitzetting plaats h e b b e n , ook dan wanneer er geen sprake is van „bepaalde en bewijsbare feiten."

Zij kan rusten op de o v e r w e g i n g , dat „ een reeks van handelingen iemand gevaarlijk maken voor de openbare rust"

Een bloot vermoeden alzoo kan tot dezen harden maatregel doen besluiten. Geenerlei bewijs behoeft te w o r -den geleverd.

D e beslissing wordt afhankelijk gesteld van één m a n , den G o u v e r n e u r - G e n e r a a l , die aan vooringenomenheid of hartstocht voet kan geven. E r wordt uitdrukkelijk in art. 4 0 gesproken van p e r s o n e n , voor de openbare orde en r u s t gevaarlijk „geacht." De G o u v e r n e u r G e n e -raal kan dus altijd ter zijner verdediging v o l s t a a n , met te zeggen : „ ik heb dien persoon gevaarlijk geacht,"

De Kegeering spreekt wel van een hooger beroep bij het O p p e r b e s t u u r in Nederland , en van de vele mid-delen , die den verongelijkte ten dienste s t a a n , om het herstel zijner grieven te bevorderen. M a a r het Reglement zwijgt, èn van dat hooger b e r o e p , èn van die vele mid-delen. De bezwaren tegen het stelsel, dat de Regeering o m t r e n t het recht van uitzetting wil h a n d h a v e n , wer-den in het oog der Lewer-den , die ze o n t w i k k e l e n , nog ver-hoogd door de lessen der ondervinding. T o t nu t o e , zeiden z i j , heeft elke plaats gehad hebbende u i t z e t t i n g , meer gestrekt om het gezag van den G o u v e r n e u r G e n e -raal te ondermijnen , dan om het op hechtere grondsla-gen te vestigrondsla-gen. Met name beriep men zich in de be-doelde afdeeling op het gebeurde met den Bisschop

G R O O I T en met V A N V L I E T . H e t was dan ook h o o g

tijd dat stelsel geheel te laten varen. D a a r v o o r behoorde

in de plaats te worden gesteld, uitzetting op g r o n d van eene uitspraak des rechters.

In de overige 4 afdeelingen is men niet in eene ontleding der redeneringen van de Memorie van toelich-ting g e t r e d e n , maar heeft men nagenoeg algemeen ver-klaard , die ophelderingen , wat de hoofdzaak betreft, met genoegen te hebben gelezen, en veel daarin te hebben gevonden , wat de overtuiging omtrent dit belangrijk p u n t beter kon vestigen. De overgroote meerderheid dier afdeelingen heeft dan ook v e r k l a a r d , gestemd te zijn voor liet blijven toekennen van het recht van uitzet-ting aan den G o u v e r n e u r - G e n e r a a l , en bet in de plaats stellen van eene uitspraak des rechters om r e d e n e n , die geen herhaling behoefden, onraadzaam en onmogelijk te achten.

V e r d e r is de v r a a g g e w e e s t , of, eenmaal aangeno-men , dat de G o u v e r n e u r - G e n e r a a l het recht tot uitzet-ting moet behouden , de uitoefening van dat recht niet met meer waarborgen kan worden omringd , dan volgens de gedane v o o r d r a c h t het geval zou zijn.

Daarbij kwam ten eerste in a a n m e r k i n g , om in plaats der verplichte, raadpleging van den R a a d van I n d i e , verplichte overeenstemming te vorderen. I n vier der af-deelingen werd dit p u n t behandeld. In twee daarvan verklaarde zich een grooter of kleiner aantal Leden voor dezen meerderen w a a r b o r g , doch gedeeltelijk onder de uitdrukkelijke bijvoeging, dat zij daarbij uitsluitend het oog op Nederlanders hadden. Zij konden niet inzien,

dat vreemdelingen in Indie meer begunstigd moeten wor-den d a n , volgens de wet van 13 A u g . 1 8 4 9 , in Neder-land het geval is. Al de overige leden g a v e n , voor zoover zij zich uitlieten, op dit p u n t aan het stelsel der B e g e e r i n g hunnen bijval, onder uitdrukkelijke bijvoeging, dat misbruik van het r e c h t tot uitzetting niet te vree-zen w a s , daar in ieder geval de R a a d van Indie werd g e h o o r d , en de weg tot herstel hier te lande open bleef.

E e n ander p u n t betrof het opleggen der verplich-ting aan den G o u v e r n e u r - G e n e r a a l , om zijn besluit tot verwijdering met redenen te omkleeden.

Dit denkbeld werd in ééne afdeeling door de g r o o t e m e e r d e r h e i d , in twee door enkele leden omhelsd.

Men beriep zich daarbij op de groote h a r d h e i d , die ei' in gelegen w a s , iemand uit het l a n d , waarin hij zich gevestigd heeft, te verdrijven, zonder dat hem de rede-n e rede-n , waarom dit plaats h a d , werderede-n bekerede-nd g e m a a k t , en al mocht nu de Begeering v e r k l a a r d h e b b e n , in h a r e Memorie van t o e l i c h t i n g , dat in den regel het besluit met redenen omkleed zou zijn, niet altijd was dit het geval , gelijk de zaak van VAN V L I E T geleerd had. W a t toch baatte een hooger b e r o e p , als men zich van geen bepaalde beschuldiging kon vrijpleiten ? D o o r de overige leden werd met de B e g e e r i n g het stellig voorschrift om het besluit tot uitzetting met redenen te omkleeden , on-r a a d z a a m geacht. Menig geval liet zich d e n k e n , waaon-r dit onmogelijk en de uitzetting echter nuttig en verdiend zou zijn.

D o o r eenige leden, die het eerstgemelde gevoelen voorstonden werd g e v r a a g d , of zoo het gemotiveerd be-sluit moest worden v e r w o r p e n , dan toch niet de ver-plichting tot het hooren van den betrokken persoon en tot overzending van het proces-verbaal van dit v e r h o o r , kon worden vastgesteld.

D e bedenkingen daartegen waren niet vrij van g e -zochtheid. W a n t waren er uit vrees voor w r a a k z u c h t , onder het zegel van g e h e i m h o u d i n g , bezwaren tegen den betrokken persoon i n g e d i e n d , dan kon deze over die feiten worden g e h o o r d , zonder dat de namen der be-schuldigers genoemd werden.

T e n opzichte van het derde p u n t , de verplichting om telkens als van de m a c h t tot uitzetting gebruik is g e m a a k t , daarvan kennis te geven aan de S t a t e n - G e n e r a a l , daaraan hechtte men in de beide afdeelingen, w a a r dit p u n t behandeld w e r d , vrij algemeen w a a r d e , niet zoo zeer omdat het in het belang van den betrokken p e r -soon , als wel in het algemeen belang w a s , hetwelk het geven der meest mogelijke zekerheid eischt, dat niemand in Nederlandsch-Indië het slachtoffer worde van willekeur. Met het oog op den tekst van dit artikel is door de l e d e n , die geheel het stelsel daarvan ver-wierpen , nog het volgende a a n g e m e r k t :

„personen niet in NederlandschIndië geboren". V o l -gens het gezegde in de Memorie van toelichting is art.

4 1 niet van toepassing op afstammelingen van E u r o p e a n e n , in Indië g e b o r e n , en heeft de E e g e e r i n g om den

maat-regel zooveel mogelijk te lenigen, ook voor deze art.

4 2 geschreven. D e bedoelde leden konden in het r a n g -schikken der E u r o p e a n e n onder deze twee c a t e g o r i ë n , geene verzachting van den maatregel zien. Menige on-verschoonbare h a r d h e i d , kon n a a r het oordeel der be-doelde l e d e n , d a a r u i t voortvloeien. Als een Nederlander bijv. drie in het moederland en drie in Indië geborene kinderen heeft, en een der eersten wordt u i t g e z e t , zal men dan k u n n e n z e g g e n , dat door de verwijdering van den uitgezette n a a r een ander werelddeel, in zijn be-l a n g gehandebe-ld w o r d t ? Zabe-l in het a be-l g e m e e n , zoo be-luidt het oordeel der l e d e n , de gedwongene verwijdering uit Indië van een p e r s o o n , die wel in N e d e r l a n d g e b o r e n , m a a r in Indië al zijn b e t r e k k i n g e n , al zijne bezittingen heeft, ooit gezegd kunnen worden meer in zijn belang te zijn, dan wanneer hem in Indië een bepaald verblijf werd aangewezen ? V e r d e r vroegen zij of de uitgezette persoon op kosten van den lande n a a r Nederland wordt v e r v o e r d , en of er eveneens vrije overtocht voor zijn gezin plaats heeft? Dit waren alle vragen , w a a r v a n eene ontkennende beantwoording n a a r hun oordeel , weinig strekken zou om aan de redenering van de Memorie over leniging van den m a a t r e g e l , k r a c h t bij te zetten.

V e r d e r werd ook a a n m e r k i n g g e m a a k t op het ver-anderen van de woorden „ rust of veiligheid " in „ rust en orde". De R e g e e r i n g gaf hier voor als reden o p , dat zoodoende p e r s o n e n , die een on teeren de straf

heb-ben ondergaan of geen middelen van bestaan h e b b e n , onder de werking van den maatregel zouden k u n n e n vallen.

M a a r is het dan werkelijk de bedoeling, dat beide deze categorien van personen dadelijk zullen worden uitgezet? Zoo j a , ligt dan daarin niet eene eigen-dunkelijke v e r z w a r i n g van een vroeger uitgesprokene ondergane straf? I n allen gevalle konden deze leden de noodzakelijkheid van eene verandering der gebezigde woorden op dien grond', niet wel bevroeden.

„ De Gouverneur- Generaal brengt het besluit tot ver-wijdering onverwijld ter kennis van den Minister van Ko-loniën." U i t de M e m o r i e van toelichting moet men o p m a k e n , dat de kennisgeving ten doel heeft de han-deling aan eene nieuwe beoordeeling te o n d e r w e r p e n , ook dan wanneer daartegen geen klachten zijn ingediend.

M a a r is dit werkelijk de bedoeling, wearom het dan niet niet zooveel woorden in de wet u i t g e d r u k t ?

A r t . 4 2 . De v r a a g is gedaan of in het stelsel der R e g e e r i n g , ook hier niet de bevoegdheid tot voorloopige in hechtenisneming moet worden toegekend.

„ Europesche bevolking." Die u i t d r u k k i n g ook elders in het volgende artikel bijv. gebezigd, schijnt in het za-menstel der wet minder j u i s t , ten minste waarin daar-onder met E u r o p e a n e n gelijk gestelden begrepen zijn, en dus a r t . 105 van het reglement toepasselijk is.

Men geeft in overweging o m , in verband met a r t . 1 0 5 , overal van E u r o p e a n e n te spreken. D a a r d o o r zou

ook de bedenking opgeheven zijn van enkele l e d e n , vol-gens welke onder de E u r o p e s c h e b e v o l k i n g , in liet tegenwoordige artikel 4 2 v e r m e l d , de Amerikanen dui-delijker moeten begrepen worden.

A r t . 4 3 . In eene afdeeling beeft men bevreemding aan den d a g gelegd over de toelichting van dit artikel.

Men spreekt daar van strengere maatregelen , die nood-zakelijk zouden zijn als het Staatsgevangenen geldt.

E r is hier echter geen s p r a k e van S t a a t s g e v a n g e n e n , maar van gevaarlijk geachte p e r s o n e n , aan wie een be-paalde verblijfplaats w o r d t aangewezen. Evenzoo schijnt de Memorie aan den G o u v e r n e u r - G e n e r a a l het recht toe te k e n n e n , om straf in geval van rupture de ban op te leo-o-en. Moet men uit een en ander o p m a k e n , dat de

' Ö O

G o u v e r n e u r - G e n e r a a l n o g veel verder kan gaan dan de letter van het artikel m e d e b r e n g t ?

A r t . 4 4 . D e l e d e n , die bij de toepassing van art.

4 1 verplicht verhoor van den betrokken persoon nood-zakelijk vinden en dien w a a r b o r g ook tot de gevallen der a r t t . 4 2 en 4 3 wenschen uitgestrekt te zien, dron-gen hier aan op de weglating der woorden „ hetzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten ". Daarentegen wilde men in eene der afdeelingen algemeen dat de clausule behouden bleef, onder bijvoeging echter van het uitdrukkelijk voorschrift, dat waar opzending der stukken aan den Minister van Koloniën plaats heeft, de r e d e n e n , die het hooren van den betrokken persoon hebben belet, tevens worden medegedeeld. Het O p p e r

-b e s t u u r , zeide m e n , moet in elk geval de geldigheid dier redenen kunnen beoordeelen.

D e op dit Voorloopig V e r s l a g volgende M e m o r i e van beantwoording (11 J u l i 5 4 ) zullen we t h a n s in hoofdtrekken behandelen. Zoo de R e g e e r i n g met genoegen heeft gezien dat men erkend heeft dat het middel moet bestaan om p e r s o n e n , die men gevaarlijk acht voor de openbare r u s t en o r d e , te k u n n e n verwijderen, heeft zij met leedwezen b e s p e u r d , dat in eene der afdeelingen, die erkenning is gepaard gegaan met bedenkingen en voor-stellen , geschikt om alle waarde daaraan te o n t n e m e n , aangezien zij strekken om het middel zelf te ontzenuwen.

Men zal de redenering d a a r o m t r e n t in het Voorloopig V e r s l a g , namens die leden o p g e t e e k e n d , niet op den voet volgen, doch zich bepalen tot de a a n m e r k i n g , dat men hier weinig meer aantreft dan eene herhaling van de in het Voorloopig V e r s l a g van 12 M a a r t 1 8 5 3 voorkomende r e d e n e r i n g , meestal g e k e n m e r k t door on-juiste waardeering van den waren toestand van Neder-landsch-Indië.

Men zal zich bepalen tot de beantwoording der \ ol-gendc meer of min geheel nieuwe denkbeelden.

I. Het eischen van verplichte overeenstemming in stede van overleg met den R a a d van I n d i ë , is niet vrij van bedenking. De R e g e e r i n g heeft echter gemeend dit p u n t te kunnen toegeven, vooral o m d a t de wijziging thans in het slot van art. 3 3 ( 2 2 oud) g e m a a k t , de aanleiding tot v e r t r a g i n g wegneemt , die bij verschil

9

van gevoelen had kunnen ontstaan, namelijk de

In document MOEDERLAND EN IN NEDERLANDSCH-INDIË. (pagina 130-144)