• No results found

Op je kop in de prullenbak (1977) door Guus Kuijer

In document Samen sterk in het primair onderwijs? (pagina 46-51)

4. Ouders, kinderen en leerkrachten: een drie-eenheid?

4.2. Op je kop in de prullenbak (1977) door Guus Kuijer

Op je kop in de prullenbak gaat over het schoolleven van Madelief. Madelief begint na de

herfstvakantie op een nieuwe school, met nieuwe leerlingen en een nieuwe meester. Ze noemt haar nieuwe leerkracht meester Cowboy, omdat ze hem gek vindt. Hij neemt de klas graag in de maling, maar kan ook op een serieuze toon met ze praten. Mede hierdoor heeft Madelief het erg leuk op school en kan ze het goed vinden met haar meester. Zo goed zelfs, dat ze haar meester probeert te koppelen aan haar moeder.

4.2.1. ‘Ik kan het heel goed lezen, zonder bril zelfs’

Op je kop in de prullenbak begint met de ontmoeting tussen Madelief en haar nieuwe meester. Er is sprake van een auctoriële vertaler. Madelief is de focalisator. De lezer krijgt inzicht in haar

gedachten. Ze vindt haar nieuwe meester een beetje lijken op een cowboy. Ook zegt hij rare dingen die Madelief in eerste instantie niet lijkt te begrijpen.

‘Heb je ook zo’n hekel aan kinderen?’ ‘Ikke?’ vraagt Madelief verschrikt. ‘Jij niet zeker hè,’

bromt hij. ‘Ik wel hoor. Allemaal apen en konijnen.’ Madelief kan haar lachen niet meer inhouden. (…) ‘Jij bent zelf een aap,’ gilt een meisje dat helemaal vooraan zit. De meester zucht alsof hij verschrikkelijk moe is. ‘Hoor je wel Madelief,’ zegt hij schuddend met zijn hoofd. ‘De hele dag gekrijs aan je kop en nog onbeleefd ook.’ Hij trekt zijn bovenlip op een snuffelt met zijn neus. ‘Zie ik eruit als een aap?’ (1977, pp. 7, 8).

Hier is een meester aan het woord die zijn leerlingen graag voor de gek houdt. Madelief heeft dat aanvankelijk niet door, omdat ze nieuw is op school. De reactie van de andere kinderen maakt dat ze al snel begrijpt dat de meester van geintjes houdt: ‘‘Ze knikt braaf. Maar echt snappen doet ze niet.

47

Ze hoort een paar kinderen giechelen. ’t Waren zeker grapjes allemaal…’ (1977, p. 8). De andere kinderen in de klas kennen hun meester al langer en zij begrijpen dat de meester hen voor de gek houdt. Madelief kan de humor van haar meester steeds beter waarderen. Volgens Paul Mathieu, hoogleraar bij het instituut voor Onderwijs- en Informatiewetenschappen van de Universiteit van Antwerpen, is humor een belangrijke eigenschap van een leerkracht. In zijn boek De school, de lacht en de lagg (2009) beschrijft hij dat humor de band tussen de leerkracht en zijn leerlingen versterkt en zorgt voor een goede sfeer in de klas (Mahieu, 2009). De meester van Madelief heeft humor en gebruikt die om een goede relatie met zijn leerlingen te krijgen.

De meester van Madelief doet meer om de band met zijn leerlingen te versterken. Hij gaat ook op huisbezoek en maakt daarmee duidelijk dat school en thuis voor hem geen gescheiden werelden zijn.

Hij wil inzicht krijgen in de thuissituatie. Uit onderzoek van Veen en anderen (2009, p. 2) blijkt dat schooldirecties huisbezoeken belangrijk vinden. De belangrijkste doelen zijn: meer inzicht krijgen in hoe de situatie van leerlingen thuis is, bevorderen dat ouders school raadplegen bij vragen of moeilijkheden en een snellere aanpak van problemen van een kind. In Op je kop in de prullenbak versterkt het ook de relatie tussen leraar en leerling. Madelief kijkt uit naar dit bezoek: ‘Eindelijk is de meester bij Madelief thuis. Op bezoek. Daar heeft ze zich heel lang op verheugd’ (1977, p. 18).

Eenmaal terug op school, vraagt Madelief aan de meester of hij in haar poesiealbum wil schrijven.

Zon, maan en sterren, die schijnen van heel verre, maar madeliefje, altijd blij, die schijnt van heel dichtbij

‘He,’ zegt ze blij, ‘Dat is een mooie. Die ken ik niet eens.’ ‘Zelf bedacht,’ zegt de meester trots.

‘Dan kan ik het beter onthouden’ (1977, pp. 85, 86).

Met dit versje onderstreept de meester zijn waardering voor Madelief.

De meester heeft met alle leerlingen een goede band. Dat blijkt tijdens het bezoek van de

onderwijsinspecteur aan de klas. De man kraakt het handschrift van Peter af en wil met de meester praten over de gang van zaken in zijn klas. De meester loopt achter de inspecteur aan naar de gang en spreekt de klas kort toe: ‘Werken jullie rustig door?’ vraagt de meester. Hij herstelt het gevoel van eigenwaarde van Peter door hem over zijn hoofd te aaien: ‘Ik kan het heel goed lezen,’ zegt hij.

‘Zonder Bril zelfs‘ (1977, p. 24). Hij steunt Peter en geeft daarmee aan dat voor hem de leerling als individu centraal staat. Dat benadrukt hij nog eens door in de pauze met Peter in gesprek te gaan over pesten. Ze fantaseren over wat ze zouden doen als ze president waren. De meester zegt:

‘Ik zou ze es lekker pesten. Iedereen die me vroeger had gepest zou ik es lekker terug pesten,’ De meester kijkt héél gemeen en hij grinnikt. (…) ‘Nou, ik zou ze ook wel pesten hoor,’ geeft Peter toe. ‘Wie bijvoorbeeld?’ ‘Die meneer van gisteren.’ De meester kijkt hem verrast aan. ‘De inspecteur? Hè ja! Daar heb ik ook wel zin in! Wat zullen we met hem doen?’

Hij lacht hardop. ‘We gooien hem met zand. Of eh, we spuiten hem nat,’ zegt Peter (1977, pp. 26, 27).

Het gesprek maakt duidelijk dat de meester te allen tijde solidair is met zijn leerlingen, naast hen staat in plaats van boven hen. Hij brengt hier feitelijk in praktijk wat Guus Kuijer drie jaar later schreef in zijn essay Het geminachte kind (1980): volwassenen moeten zich niet gedragen als

‘pedante zekerweter’, ‘want we leven allemaal voor het eerst en weten niet hoe dat moet’ (124).

48

Leerlingen en leerkrachten zijn mensen die in hun waarde gelaten moeten worden. De meester toont begrip voor zijn leerlingen en omgekeerd. Dat blijkt bijvoorbeeld wanneer de meester vanwege slaapgebrek slecht gehumeurd is. Madelief vraagt subtiel naar de reden:

Bah, wat heeft die man een nare bui. Ze vindt hem niks aardig vandaag. Ze wordt er zenuwachtig van. (…) voorzichtig strekt ze een papiertje uit haar la. (…) Dan schrijft ze: Heb uw slecht geslapen? Op haar tenen loopt ze naar de meester toe. Ze geeft hem het papiertje, en sluipt weer terug naar haar tafel (1977, p. 202). Een tijdje later komt de meester langs. Hij legt een papiertje voor haar op tafel. Ze vouwt het open en er staat: Goed geslapen. Alleen een beetje kort. Over een uurtje ben ik weer gewoon (1977, p. 36).

De reactie van de meester is persoonlijk en eerlijk. De kwetsbaarheid van de meester en de interesse van Madelief laat een evenwichtige relatie tussen leerling en leerkracht zien. Het volgende gesprek tussen Madelief en de meester op het schoolplein, onderstreept nog eens het onderlinge

vertrouwen:

‘Ik krijg wel es de zenuwe,’ vertelt hij. ‘Snap je dat?’ ‘Nee,’ zegt Madelief. ‘Dat snap ik niet.’

‘O,’ zegt de meester. (…) ‘Vroeger,’ begint hij, ‘toen ik zo oud was als jij, wilde ik avonturen beleven…’ (…) ‘Nu ben ik groot,’ zegt de meester droevig. ‘En wat doe ik? Ik sta op, ik ga naar school, ik ga naar huis, ik kijk televisie, ik ga naar bed en ik sta weer op. Dat doe ik elke dag.

(…) ‘Soms hé, vertelt hij dan, ‘soms krijg ik ’t opeens op me zenuwe. Dan wil ik weg. Dan denk ik: ik ga naar Amerika, kan mij ’t schelen. (…) ‘Maar ach,’ zegt de meester. ‘Die zenuwen gaan over. Dan sta ik op en ga naar school. En dan vind ik ’t nog lollig ook (1977, pp. 110, 111, 112).

De meester vertelt hier een persoonlijk verhaal aan Madelief en laat op deze manier iets van zichzelf zien. Een persoonlijk verhaal van een leerkracht nodigt leerlingen uit om ook openheid te tonen.

Openheid van zowel de leerkracht als de leerlingen is een belangrijke factor voor het creëren van een goede sfeer en een goede band tussen beide partijen (Roos, 2016). Madelief luistert, terwijl de meester openhartig vertelt over zijn zenuwen. Het fragment laat opnieuw zien dat volwassenen en kinderen in de kern niet van elkaar verschillen. De meester steekt ook graag de draak met zichzelf en met zijn autoriteit als leerkracht:

‘Goed onthouden. Geen rare dingen vertellen thuis. Op meesters valt nooit iets aan te merken. En ze peuteren zeker niet in hun neus. ‘Hihihi,’ giechelt Madelief. De meester probeert streng te kijken. Maar het lukt hem niet best. ‘Madelief’ zucht hij vermoeit, ‘geloof je me niet?’ Madelief schudt haar hoofd. ‘Thuis bent u gewoon… eh… gewoon…’ ‘Zeg maar Gijs,’ zegt de meester. ‘Gewoon Gijs,’ besluit Madelief. ‘Nou goed, zegt de meester. ‘Je hebt gelijk. Ik ben ook maar een mens, maar zul je ’t niet verder vertellen?’ Madelief schudt haar hoofd. En de andere kinderen óók (1977, p. 65).

De meester haalt het stereotype van de onberispelijke leerkracht onderuit door te vertellen dat hij in zijn peutert. Madelief stelt daarop vast dat hij thuis dus ‘Gewoon Gijs’ (p. 227) is. Op je kop in de prullenbak is doorspekt met situaties die een evenwichtige verhouding tussen leerkracht en

leerlingen laten zien en die tonen dat een dergelijke relatie de goede sfeer in de klas bevordert. Deze situaties vinden meestal plaats op school en een enkele keer ook in de thuisomgeving van Madelief.

Daarbij fungeert de setting enkel als achtergrond.

49

4.2.2. ‘Dat begrijp ik mevrouw. Maar daar gaat ’t nu even niet om’

De meester van Madelief gaat vrij snel op bezoek bij de moeder van Madelief. In het hoofdstuk

‘Thuisbezoek’ is Madelief de focalisator. Dat de meester en de moeder van Madelief dezelfde humor hebben, blijkt wanneer ze het over Madelief hebben:

‘Mevrouw, ik vind Madelief een kakafonisch kind, maar dat kantelen we wel,’ zegt de meester. ‘Fijn,’ antwoord Madeliefs moeder. ‘Geen konfertafeltjes?’ ‘Niks hoor!’ vertelt de meester. ‘Ik mag haar graag zien boventoeren.’ ‘Nou ik ben blij dat te horen,’ zucht Madeliefs moeder. ‘Ik was al bang voor fletsjes. ‘Hahahah,’ lacht de meester hartelijk. ‘Fletjes! Bij zo’n ongedekseld meisje? Nee, gewoon dóórknopen, dan is er niks aan de hand’ (1977, p. 18).

Beiden steken hier de draak met het ouder-leerkrachtgesprek dat ze niet serieus nemen. Opmerkelijk is dat Madelief daarbij wordt buitengesloten. Haar moeder vraagt haar zelfs buiten te gaan spelen zodat zij rustig kan praten met de meester. ‘Maar daar heeft Madelief geen zin in. Het is juist spannend als er over je wordt gepraat’ (1977, p. 18). Madelief luistert toch mee, maar is benieuwd wanneer het leuk gaat worden. Ze heeft weinig geduld en besluit zich te mengen in het gesprek: ‘Wilt u m’n kamer zien?’ fluistert ze. Maar de meester hoort haar niet en praat verder met Madeliefs moeder: ‘Vroeger werden ze gewoon ingeklept en verder niks,’ vertelt hij. Madeliefs moeder lacht luid. (…) ‘O ja,’ knikt de meester. ‘In mijn tijd werden we rustig overgedokt hoor! Meer dan eens.’

Moeder lacht nog harder. ‘Hoe is het mo-mo-mogelijk,’ hikt ze ertussendoor. De meester buldert óók van het lachen (1977, p. 19). Het gesprek gaat in tegen het idee van de gelijkwaardigheid van

volwassenen en kinderen dat verder in het verhaal zo benadrukt wordt. De twee volwassenen maken grapjes over het hoofd van Madelief heen.

De verhouding tussen de meester en de moeder van Madelief is echter niet altijd zo goed. Madeliefs moeder lijkt in eerste instantie goed overweg te kunnen met de meester, maar door een

verschillende onderwijsvisie zijn beide partijen het niet altijd met elkaar eens. Dit blijkt wanneer Madelief thuis schooltje speelt met Tineke en Rob. Madeliefs moeder vraagt wat ze aan het doen zijn: ‘We spelen schooltje,’ zegt Tineke. Madeliefs moeder kijkt rond. Ze ziet Robbie. ‘Sta jij in de hoek?’ vraagt ze verwonderd. ‘Doen ze dat nog bij jullie op school?’ (…) ‘Nee hoor,’ zegt Tineke. ‘Wij gaan gewoon op onze kop in de prullenbak’ (1977, pp. 62, 63). De moeder reageert hier verder niet op, maar komt hier in een volgend gesprek met Madelief op terug. Madelief begint over een situatie die ze diezelfde dag op school heeft meegemaakt:

‘De meester heet Gijs, wist je dat?’ vraagt Madelief aan haar moeder. ‘Nee,’ zegt die. ‘Dat wist ik niet.’ ‘Leuk hè?’ ‘Ja. Erg leuk. Maar is ie ook aardig?’ ‘Tuurlijk!’ roept Madelief verbaasd uit. ‘Dat wéét je toch wel?’ ‘Nou ik vind het niet aardig dat ie jullie met je hoofd in de prullenbak…’ ‘Ach, dat doet ie toch niet echt!’ zegt Madelief boos. ‘Nee. Maar ik vind ’t niet leuk dat ie ’t zegt!’ ‘Nou, ik wel,’ bromt Madelief’ (1977, p. 66).

In deze fragmenten komt de onderwijsvisie van Madeliefs moeder aanbod. Deze is gebaseerd op wat Madelief zegt over school. Madeliefs moeder heeft een ander idee over hoe het onderwijs moet zijn dan de meester van Madelief. Zij kan het grapje van ‘op je kop in de prullenbak’ niet waarderen. Ze vindt de opmerking bedreigend. Madelief probeert de uitspraken van haar moeder te weerleggen door voorbeelden te bedenken waarin haar moeder ook dreigementen toepast:

50

‘Even dooreten Madelief, anders kom ik te laat op m’n werk.’ ‘Jáá,’ moppert haar moeder, ‘da’s héél wat anders!’ ‘Ik weet er nog een!’ schreeuwt Madelief. ‘Krijs niet zo,’ roept haar moeder, ‘anders praat ik niet meer met je.’ ‘Hé,’ zegt Madelief verbaasd. ‘Die had ik ook’. Ze moet erom lachen. Haar moeder heeft opeens een hoofd als een tomaat (1977, p. 68).

In dit fragment doet Madeliefs moeder datgene wat ze bij de meester niet kan waarderen: dreigen.

Madelief probeert haar moeder echter te laten inzien dat de leerlingen juist veel plezier beleven aan wat de meester zegt en doet.

De meester op zijn beurt lijkt op basis van het eerste gesprek het goed te kunnen vinden met Madeliefs moeder, maar tegelijkertijd houdt hij er niet van als ouders zich veel met hem en de gang van zaken op school bemoeien. Tijdens een tentoonstelling op school loopt de meester zenuwachtig rond, terwijl de ouders en de kinderen samen eten koken: ‘‘Alle mensen, wat een stank,’ zegt hij snuivend boven een dampende pan. ‘Dat stinkt niet!’ lacht Madelief. ‘Dat is soep.’ ‘Ja, ja,’ bromt de meester. (…) ‘En we doen nog wel zó ons best,’ zegt Madeliefs moeder. ‘Dat begrijp ik mevrouw,’

mompelt de meester verstrooid. ‘Maar daar gaat ’t nu even niet om’ (1977, p. 79). Deze korte conversatie in de klas van de meester heeft een negatievere lading dan het eerdere gesprek tussen de meester en Madeliefs moeder in het huis van Madelief. De verteller gebruikt de woorden ‘bromt’

en ‘mompelt’ om te illustreren dat de meester op een ontevreden toon praat tegen Madeliefs moeder. Deze toon zet zich door in verdere conversatie tussen de meester en Madeliefs moeder:

De meester wordt steeds vrolijker: ‘Het lijkt wel een feestje hier,’ zegt hij. ‘Wat heb ik dat toch weer goed bedacht. Echt iets voor mij.’ ‘Ik heb het bedacht,’ schreeuwt Madelief. ‘Ja, jij ook een beetje,’ zegt de meester. ‘Maar wie heeft ’t allemaal voor elkaar gekregen?’ ‘Wij,’

zegt Madeliefs moeder. ‘De vader en de moeders.’ De meester knippert met z’n ogen. ‘Zo,’

zegt hij. ‘Vindt u? Maar ik heb ’t goedgevonden, nietwaar? Madeliefs moeder zegt niks. ‘Ik heb ’t goedgevonden,’ zegt de meester nog een keer. ‘En dat is niet mis’ (1977, p. 81).

Madeliefs moeder is het niet eens met de meester. Zij vindt het niet eerlijk dat de meester alle eer voor zichzelf opeist, terwijl de ouders een belangrijke bijdrage hebben geleverd. De meester schat hier de ouderbetrokkenheid niet op waarde. Het lijkt erop dat de meester graag grip heeft op de schoolse situaties. Tijdens een huisbezoek heeft de meester zelf de controle; hij kan het contact met Madeliefs moeder zelf sturen. Dit heeft de meester echter niet als de ouders meehelpen op school.

Uit het theoretisch kader blijkt dat leerkrachten en ouders gezamenlijke verantwoordelijkheid moeten nemen voor zowel de thuis- als de schoolontwikkeling van het kind (Ruebens & De Ruytter, 2011). De meester lijkt zijn regie over de schoolontwikkeling van het kind niet te willen delen met ouders. Op je kop in de prullenbak geeft hierdoor tegenstrijdige aanwijzingen wat betreft de relatie tussen leerkracht en ouders. Enerzijds vinden Madeliefs moeder en haar leerkracht elkaar in de humor, daarmee Madelief als kind buitensluitend. Anderzijds verschillen ze in onderwijsvisies en vindt de meester het moeilijk wanneer ouders op zijn terrein komen.

4.2.3. ‘Ze wil niet dat Madelief verlegen wordt’

De verhouding tussen Madelief en haar moeder krijgt weinig diepte. Madeliefs moeder heeft het beste met haar dochter voor. Dat blijkt wanneer Madelief haar moeder en haar meester aan elkaar wil koppelen. Ze vertelt dat de meester niet getrouwd is en alleen woont. Madeliefs moeder heeft al snel door waarom haar dochter dit vertelt. Ze legt Madelief uit dat ze net als Madelief de meester graag mag, maar dat als mensen elkaar aardig vinden dat ze dan nog niet met elkaar hoeven te

51

trouwen. Haar uitleg laat zien dat ze Madelief serieus neemt. Net als in de verhouding tussen leerkracht en leerling is hier sprake van gelijkwaardigheid: Madeliefs moeder ziet haar dochter niet als een onmondig kind, maar als een individu dat recht heeft op antwoorden.

4.2.4. Vormen Madelief, haar moeder en de meester een eenheid?

Op je kop in de prullenbak gaat over de gebeurtenissen die Madelief thuis en op school meemaakt en haar gedachten daarover. Lezers krijgen voornamelijk inzicht in de verhouding tussen Madelief en haar meester vanuit het oogpunt van Madelief. Deze blijkt in evenwicht te zijn: beide partijen tonen openhartigheid, wat resulteert in een vertrouwensband.

De leerkracht-ouder relatie tussen de meester en Madelief moeder is niet consistent. In de thuisomgeving van Madelief lijken zij het goed met elkaar te kunnen vinden en delen ze dezelfde humor. In de schoolomgeving botsen zij met elkaar, omdat de meester de bemoeienis van Madeliefs moeder niet kan waarderen. Madeliefs moeder heeft op haar beurt kritiek op zijn manier van

lesgeven, terwijl ze overigens in de opvoeding van haar dochter op een vergelijkbare manier handelt.

De relatie tussen leerkracht en ouder is door de inconsistenties enigszins onevenwichtig.

Madelief en haar moeder hebben een gelijkwaardige relatie; Madeliefs moeder vertelt veel aan haar dochter en laat op deze manier blijken dat zij haar dochter serieus neemt.

De verhoudingen tussen Madelief, haar moeder en de meester vanuit het perspectief van Madelief heeft de meeste overeenkomsten met model 2 (Geerts & Van Kralingen, 2014). In dit model is de leerkracht-leerling relatie en de leerling-ouder relatie in balans. De verhouding tussen

leerkracht en ouder is onevenwichtig. Madeliefs moeder heeft een iets andere kijk op onderwijs dan de meester en de meester kan de inbreng van ouders in de schoolomgeving moeilijk respecteren.

Hoewel de nadruk in Op je kop in de prullenbak ligt op de relatie tussen leerkracht en leerling, is ook sprake van ouderbetrokkenheid. Dit boek is in 1977 gepubliceerd, een jaar nadat het boek Die rotschool met die fijne klas is uitgegeven. In de analyse van Die rotschool met die fijne klas heb ik al

Hoewel de nadruk in Op je kop in de prullenbak ligt op de relatie tussen leerkracht en leerling, is ook sprake van ouderbetrokkenheid. Dit boek is in 1977 gepubliceerd, een jaar nadat het boek Die rotschool met die fijne klas is uitgegeven. In de analyse van Die rotschool met die fijne klas heb ik al

In document Samen sterk in het primair onderwijs? (pagina 46-51)