• No results found

De driehoekrelatie tussen ouders, leerkracht en het kind

In document Samen sterk in het primair onderwijs? (pagina 19-22)

2. Ouderbetrokkenheid en schoolverhalen

2.4. De driehoekrelatie tussen ouders, leerkracht en het kind

2.4.1. Een goede relatie als voorwaarde voor ouderbetrokkenheid

Om ouderbetrokkenheid te creëren en te voldoen aan bovengenoemde standaarden is een goede relatie tussen ouders, leerkrachten en kinderen noodzakelijk (SLO, 2019). Ouders en leerkrachten hebben namelijk een gezamenlijk belang: het welbevinden van het kind en het stimuleren van de ontwikkeling van het kind (Klaasen, 2008). De leerkrachten zijn eindverantwoordelijk om dit belang te handhaven in de school en ouders zorgen dat dit belang thuis wordt behartigd (Van Mulligen, Gieles, & Nieuwenbroek, 2001). Een goede relatie tussen ouders, leerkracht en kind is nodig om dit gezamenlijke belang te realiseren. Als de relatie tussen ouders, leerkracht en kind uit balans is, kan dit de ouderbetrokkenheid bemoeilijken en de ontwikkeling van het kind negatief beïnvloeden (CAOP, 2020). In dit geval spreken onderwijssociologen niet van ouderbetrokkenheid, aangezien ouderbetrokkenheid in de onderwijssociologische literatuur altijd positief gedefinieerd wordt. Dit komt doordat onderwijssociologen een goede verhouding tussen ouders, leerkracht en kind, een gedeelde verantwoordelijk over de ontwikkeling van het kind en een positieve samenwerking beschouwen als cruciale voorwaarden om ouderbetrokkenheid te creëren (CAOP, 2020).

De verhouding tussen de ouders, leerkracht en kind wordt geïllustreerd door de dynamische driehoek (Van Mulligen, Gieles & Nieuwenbroek, 2001; Geerst & van Kralingen, 2014)

Elke zijden van de driehoek dienen als contact- en communicatielijnen tussen de partijen (Van Mulligen, Gieles, & Nieuwenbroek, 2001). Het gezamenlijke veld te midden van de driehoek stelt de groeimogelijkheden van het kind voor (Van Mulligen, Gieles, & Nieuwenbroek, 2001).

Afbeelding 1: dynamische driehoek door Ard van Mulligen, Wim Gieles en Piet Nieuwenbroek uit Tussen thuis en school; over contextuele leerlingbegeleiding.

In de dynamische driehoek staat het kind centraal. Ouders en leerkrachten werken samen om de ontwikkeling van het kind te stimuleren (De Rooij & Baartmans, 2019). De verhoudingen binnen de driehoek zijn in balans als de relaties tussen de drie partijen onderling goed is. In deze ideale situatie is er een goede communicatie tussen de drie partijen en krijgt het kind van zowel ouders als

leerkracht de ruimte om zich optimaal te ontwikkelen. Het functioneren van het kind is dus de bepalende factor voor het behoud van evenwichtige verhoudingen (Geerts & Van Kralingen, 2014).

De ideale relatie tussen ouders, leerkracht en het kind kenmerkt zich door de componenten vertrouwen, openheid en gelijkwaardigheid (Heldoorn, Hogeboom, De Vries, & De Vrije, 2011).

Vertrouwen betekent in dit model het delen van eerlijke en goede intenties met als doel de

ontwikkeling van het kind te bevorderen. Ouders, leerkrachten en kinderen moeten erop vertrouwen dat elk van hen iets belangrijks te bieden heeft en dat gemaakte beslissingen worden nageleefd (Heldoorn, Hogeboom, De Vries, & De Vrije, 2011). Openheid heeft in dit model betrekking op het

20

uiten van meningen, gedachtes, suggesties of zorgen over onderwerpen gerelateerd aan de ontwikkeling van het kind, bedoeld om de ontwikkeling van het kind te verbeteren (Heldoorn, Hogeboom, De Vries, & De Vrije, 2011). Ouders, leerkrachten en kinderen moeten open zijn naar de andere partijen. Gelijkwaardigheid betekent in dit model dat zowel ouders, leerkrachten als kinderen zich niet beter voelen ten opzichte van de ander en dat de drie partijen het recht hebben op inspraak en het uiten van hun mening (Heldoorn, Hogeboom, De Vries, & De Vrije, 2011).

De specifieke relatie tussen ouders en leerkracht speelt een belangrijke rol in de ideale situatie. Beide partijen hebben immers een gedeelde verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van het kind. De ouder, in de ideale situatie, kenmerkt zich door zijn betrokkenheid en onderwijzende vermogen (Geerts & Van Kralingen, 2014). Dit houdt in dat de ouder betrokken is bij de schoolse activiteiten en bereid is het kind te ondersteunen bij het begrijpen van de leerstof (Geerts & Van Kralingen, 2014).

Deze kenmerken zijn alleen van toepassing als de verhoudingen tussen ouders, leerkracht en kind in evenwicht zijn. Er ontstaan andere kenmerken van de ouder als de verhoudingen binnen de ideale situatie uit balans raken.

2.4.2. Overige relaties tussen ouders, leerkracht en kind

In de praktijk is de ideale verhouding tussen ouders, leerkracht en het kind in de dynamische driehoek niet altijd van toepassing. Deze driehoek kan uit balans raken wanneer de verhoudingen tussen de drie partijen niet in evenwicht zijn (Van Mulligen, Gieles, & Nieuwenbroek, 2001). Het uit balans raken van de driehoek kan in verband worden gebracht met het ontbreken van de

componenten vertrouwen, openheid en gelijkwaardigheid. Als de verhoudingen uit balans zijn, krijgt het kind niet de gewenste groeimogelijkheden om zichzelf optimaal te ontwikkelen (Van Mulligen, Gieles, & Nieuwenbroek, 2001). Ouders kunnen bijvoorbeeld het kind te veel willen controleren of ouders en leerkrachten kunnen niet op één lijn liggen als het gaat om wat het beste is voor het kind (Van Mulligen, Gieles, & Nieuwenbroek, 2001). Hierdoor wordt de ontwikkeling van het kind beperkt en raakt deze, in het uiterste geval, zelfs gestagneerd.

Ik heb zeven modellen ontwikkeld die illustreren op welke manieren de verhouding tussen ouders, leerkracht en het kind uit balans kan raken. De dynamische driehoek, zoals onder meer beschreven door Wim van Mulligen, Piet Gieles en Ard Nieuwenbroek (2001), is leidend geweest voor het creëren van deze modellen. De dynamische driehoek wordt om deze reden beschouwd als model 1.

De verhouding tussen ouders en andere partijen in de zelfontworpen modellen 2 tot en met 8 kunnen in sommige gevallen worden verbonden aan de verschillende vormen van oudercontact die worden genoemd door Walter Geerts en René van Kralingen (2014).

Model 2: Er bestaat een goede relatie tussen de

leerkracht en kind en tussen de ouders en het kind, maar de verhouding tussen de ouders en de leerkracht is uit balans. De ouder kenmerkt zich in dit model door onderwijzend vermogen, maar geen betrokkenheid. Dit betekent dat de ouder niet betrokken is bij de school en dat er nauwelijks contact bestaat tussen ouders en leerkracht (Geerts & Van Kralingen, 2014). De ouder biedt daarentegen wel thuisbegeleiding aan het kind tijdens het maken van huiswerk (Geerts & Van Kralingen, 2014).

21 Model 3: Er bestaat een goede relatie tussen ouders en de leerkracht en tussen ouders en het kind, maar de verhoudingen tussen de leerkracht en het kind zijn uit balans. De leerkracht neemt geen verantwoordelijkheid over de schoolse ontwikkeling van het kind. Hierdoor kunnen gezamenlijke afspraken in het belang van de schoolse ontwikkeling van het kind niet verwezenlijkt worden (Geerts & Van Kralingen, 2014).

Model 4: De verhouding tussen het kind en de ouders is uit balans, terwijl de verhouding tussen leerkracht en kind en leerkracht en ouders nog in balans is. De ouder

kenmerkt zich in dit model door betrokkenheid en luistervermogen (Geerts & Van Kralingen, 2014). Dit houdt in dat de ouder betrokken is bij de school, maar niet bij de schoolse leeractiviteiten (Geerts & Van Kralingen, 2014). De ouder biedt bijvoorbeeld geen begeleiding bij het huiswerk van het kind.

Model 5: Er bestaan een goede relatie tussen de leerkracht en de ouders. De ouders en de leerkracht maken samen beslissingen over de ontwikkeling van het kind, zonder de medewerking van het kind. De ouder in dit model is niet betrokken, maar heeft wel

luistervermogen (Geerts & Van Kralingen, 2014). Dit houdt in dat de ouder zich niet betrokken voelt bij de school of de schoolse activiteiten (Geerts & Van Kralingen, 2014). Ook biedt de ouder geen

thuisondersteuning aan het kind. Wel luistert deze ouder naar de leerkracht (Geerts & Van Kralingen, 2014).

Model 6: Er bestaan een goede relatie tussen de leerkracht en het kind. De leerkracht en het kind maken samen beslissingen over de ontwikkeling van het kind, zonder de medewerking van de ouders. De ouder in dit model heeft geen belangstelling voor de school en de schoolse activiteiten (Geerts & Van Kralingen, 2014). De leerprestaties van het kind kan deze ouder niet veel interesseren (Geerts & Van Kralingen, 2014). De ouder luistert niet naar leerkrachten en komt alleen naar school als er problemen zijn met het kind (Geerts & Van

Kralingen, 2014).

22 Model 7: Er bestaan een goede relatie tussen de ouders en het kind. De verhouding tussen het kind en de

leerkracht en de ouder en de leerkracht is uit verhouding.

Hierdoor kunnen er geen gezamenlijke schoolse beslissingen worden genomen.

Model 8: Alle verhoudingen tussen de ouders, de leerkracht en het kind zijn uit verhouding.

De verschillende modellen illustreren de verhoudingen tussen ouders, leerkracht en kind. Een evenwichtige relatie tussen de drie partijen is een belangrijke voorwaarde voor ouderbetrokkenheid.

Scholen streven dan ook naar de ideale verhouding in de dynamische driehoek, omdat

ouderbetrokkenheid in het onderwijs tegenwoordig als een belangrijke factor wordt beschouwd. Het kind staat in de dynamische driehoek centraal en speelt daarom een cruciale rol in het bereiken van deze ideale verhouding en het creëren van engagement bij ouders. Door ouderbetrokkenheid en de dynamische driehoek een plaats te geven in schoolverhalen voor kinderen, kan het kind zich bewust worden van zijn eigen rol binnen deze driehoek. Tot op welke hoogte en op welke manier dat gebeurt, is de centrale vraag van dit onderzoek. Voordat die vraag door middel van een analyse van schoolverhalen beantwoord wordt, zal ik eerst het genre schoolverhalen theoretisch kaderen.

In document Samen sterk in het primair onderwijs? (pagina 19-22)